terug naar Liedteksten


De ouwe trouwe kachel

Ik heb mijn ouwe, trouwe kachel
Sinds lang niet zoo verkleumd zien staan,
Ze staat daar stijf van kou en honger,
Men ziet haar de ellende aan.
Kijk ik haar even in haar facie,
Dan wordt het mij om 't hart zoo bang,
Ze staat daar zoo bedroefd te kijken,
Dat doet ze nu al dagen lang.

Vanmorgen vroeg bij het ontwaken
Keek zij mij vragend in 't gezicht,
Ik trok haar deurtjes even open,
En deed ze toen meteen weer dicht.
Ik vond een hoopje ouwe kranten,
Een boender en een hoogen hoed,
Dat zaakje heb ik laten branden,
Het deed mijn ouwe kachel goed.

Ik heb de buurt toen rondgeloopen,
Naar alle kolenbazen toe,
En toen 'k terugkwam zonder kolen,
Toen werd het me zoo bang te moe.
'k Doorzocht mijn huis in alle hoeken,
Ik liep al speurend heen en weer,
Maar nergens vond ik oude boenders
En nergens hooge hoeden meer.


Dit gedicht verscheen in het dagblad Het Volk 1917(?)
Nadere bijzonderheden ontbreken.
Overgenomen uit: A. van Hulzen - De wereld van eergisteren (1983)


terug naar Liedteksten