Dinsdag, 4 Augustus
1914 Om 11.40 kwam
eindelijk een trein voor ons. We kregen gelukkig eindelijk
vrij goede plaatsen, de trein zat natuurlijk vol soldaten.
Bij ons een officier, die zeer gefêteerd werd door drie
oude dames die er ’t laatste moment in geheschen werden.
We kwamen nu door de Duitsche fabrieksstreek en geen
enkele pijp rookte, en er werkte niemand op ’t land. ’t
Was een echt sinister gezicht.
Bij ieder stationnetje stonden massa’s kinders, die vrij
hadden om dat de meersters opgeroepen waren. We zagen
telkens groens versierde treinen voorbij komen. Bij Biblis
werden in de coupé naast ons twee verdachten gearresteerd,
een man en een vrouw, stumpers, een groote kerel stond
tegen ze te schreeuwen: ‘Ich bin Deutscher’ van alle kant
bemoeiden de officieren zich er mee en ’t was zoo’n span
van niets, als die al gevaarlijk waren! De trein ging
voort, wij zagen gelukkig den afloop niet. In Dornberg
moesten we weer eens aussteigen.
We zagen weer zoo’n heele versierden trein vertrekken; de
soldaten hadden er opgeschreven: Berlin - Paris en Eilgüt
für Frankreich! En alom dan weer troepen, juichende
kinders. Er kwam een trein voor en we stapten in,
nauwelijks vijf minuten later aan het eerstvolgende
station moest alles alweer aussteigen. We reisden met een
juffrouw die een kooi parkietjes had meegebracht.
Nu stonden we in Bischofsheim, waar weer een
onmenschelijke drukte was. Na tijden wachten kwam er een
goederen trein, voor het eerst kregen we geen plaats, maar
dat was niets, riep iemand ons toe: ‘Es kommen gleich
Wagen nach’. Die kwamen dan ook, maar ’t waren
beestenwagens, de menschen kropen bij de paarden in met
parkietjes en al. In die vreeselijke drukte reisde één
mijnheer met een enorme contrabas en een stokoude moeder,
een ongelukkige was er bij op twee krukken.
Hoe altijd die menschen weer meekwamen was ons een
raadsel. Er waren veel Hollanders in den trein. Heelemaal
achteraan was een conducteurs wagen met een glazen kast
bovenop den trein, daar renden wij heen. Vader eerst er
in, toen Thade met stok en parapluie, toen de koffers en
toen ik, maar de opstap was zoo hoog, dat ik eenige
seconden tussen hemel en aarde hangen bleef en toen
eindelijk met inspanning van al mijn krachten er in kon
kruipen. Wij namen dadelijk bezit van de conducteurs loge.
’t Was enig, rondom glas en
er was een heerlijk zacht bankje, dat apprecieerden we ook
zo, wij die ons nu zoo in de 4e klasse thuis voelden. We
hoopten maar, dat we zo Mainz zouden mogen bereiken. En
ziet, het mocht. Waar we dat geluk mee verdiend hadden
begrepen we niet. We hadden een prachtig uitzicht daar
boven! We kwamen een eind
langs den Rijn, die slechts door een paar ongebruikte
sleepbootjes bevaren werd, en die weinige waren haast
allemaal Hollandsche. Toen gingen we een tunnel van 3 km
door, wat eenig was in die kast en kwamen heusch om half
vijf in Mainz aan, dat was een rust.
Het eerste wat we deden was de koffertjes naar de
garderobe brengen en ergens wat gaat eten. We liepen het
eerste beste restaurantjes binnen, installeerden ons aan
den Stammtisch en aten zalige varkenskarbonaadjes.
Een beleefde Duitscher lichtte ons in omtrent de
Rijnbooten. Het bleek dat dien dag de laatste rederij boot
naar Holland ging. Onze raadsman was een kennis van de
administrateur. Hij belde op en bestelde maar ineens drie
bedden voor ons. Wij waren den man ziels dankbaar, want we
kregen de laatste drie bedden van de boot, de State
cabine. Toen met een tram naar de aanlegplaats, waar we
nog eens nader informeerden. We moesten tot 6 uur wachten.
Hetgeen we aan den Rijn deden.
Overal om ons heen werden weer verdachten opgepakt. Toen
we zekerheid hadden omtrent de boot, hebben we met een
rijtuigje ons Gepäck gehaald en op de boot gebracht. Toen
hadden we tot 10 uur den tijd en wandelden de stad nog wat
in, om naar het mobiliseeren te kijken. We kwamen langs
een groote Rijn brug waar een soldaat de wacht had. Hij
hield alle auto’s aan. Zelfs die waarin officieren zaten.
Eerst verwonderden wij ons
daarover, maar men vertelde ons dat er het meeste
gespioneerd wordt onder vermomming als Roode Kruiszusters.
(Daarom werden alle zusters die wat groote voeten hadden
ingerekend) of als pastoor, maar het meest in officiers
uniform, daarom worden ook die zoo streng gesurveilleerd.
Meestal kiezen ze heel hooge rangen, omdat ze niet de
moeilijkheid hadden van het salueren. Een was er
ingevlogen, omdat hij een iets mindere in rang salueerde!
We wandelden naar een groot
terrein waar de paarden gekeurd werden en met absoluut
nieuw materiaal opgetuigd. Er waren prachtige dieren bij.
Een troep kinders speelden met al die nieuwe
benoodigdheden en dat liet men maar toe. Wij liepen er
maar gewoon Hollandsch sprekend tusschen door, niemand
lette er op. ’t Is bewonderenswaardig zoals het Duitsche
leger in elkaar zit. Tot in de kleinste details volmaakt.
We aten in een restaurant aan
den Rijn, waar geen licht mocht branden, langs den heele
Rijn trouwens niet en op de schepen. Dit was opdat men
beter met de zoeklichten zou kunnen werken. Toen naar de
boot en Thade in bed. Vader en ik dronken nog een kopje
thee (het eerste sinds 20 Juli) in de volslagen
duisternis. ’t Was eenig om al die zoeklichten te zien,
die onafhoudelijk de lucht bestreken. Den vorigen avond
hadden ze werkelijk 2 luchtschepen geschoten.
Woensdag, 5 Augustus 1914
Er waren massa’s Amerikanen aan boord o.a. een
allerleukste jongen van een jaar of 12. Ze waren onderweg
al hun koffers kwijt geraakt. Die jongen had niets dan het
pak dat hij aan had, dat natuurlijk al dadelijk vol
winkelhaken zat. Er was ook een leuke troep Engelschen aan
boord. (We hoorden dat Engeland ook den oorlog verklaard
had.) Verder was de hele boot vol Hollanders, veel
uitgewezenen. ’s Nachts was de
boot midden in de rivier gelegd; er mocht niemand meer op
of af. We waren blij toen wij gingen, hoewel we van ’t
begin niets merkten, want we sliepen nog zalig om 6 uur.
Het was een heerlijk gevoel een vast onderkomen te
bezetten voor de komende nachten. In Koblenz hadden we
enorme hoeveelheden jam in groote blikken trommels,
natuurlijk voor ’t leger. Wij dineerden achterna toen
alles zoo wat op was. Bij Koblenz in Ehren Kreitstein
zaten 100 Fransche gevangen, uitgewezenen, die niet gauw
genoeg weg hadden kunnen komen.
Overal zagen we hoe de paarden en gros vervoerd werden,
bij massa’s tegelijk. Thade kreeg iets in zijn oog. Na
vergeefse pogingen met een varkenshaas, gedaan te hebben,
stopten we hem maar in bed, waar hij uren lang sliep en
……. beter uitkwam. De boot was een uitkomst met zijn
zalige bedden. Toen we bijna
in Keulen waren kwam een bootje met militairen, die passen
van de Engelschen wilden zien. Er werd gecommendeerd dat
ze, zonder nader orders, niet van boord mochten. De
menschen die in Keulen er af moesten, werden ontzettend
streng door de soldaten gecontroleerd en de passen
nagezien. Toen kwam er een
luitenant met eenige manschappen aan boord en vroegen de
papieren der Engelschen. Het eind was dat ze mee moesten
en na langen tijd kwamen ze terug, maar om hun bagage te
halen. Ze werden in Keulen gehouden. Het speet me, ’t
waren zulke leuke menschen. Twee waren op de
huwelijksreis. Ze waren met de boot den Rijn opgevaren tot
Mainz waar ze niet aan wal mochten. Ze moesten mee terug
en werden in Keulen gehouden, echt zielig. De vrouw van
den Rumeensche Gezant in Brussel was ook aan boord. Vader
hielp haar aan een cabin. We gingen om 10 uur te kooi. Het
schip bleef beneden den brug de nacht over.
Donderdag 6 augustus 1914 Vader en Thade stonden om
half zes op. De boot ging eerst weer naar de steiger en
toen verder. Er was een mijnheer Van Bijlandt aan boord
gekomen. De voorraad etenswaaren was angstig geslonken. Er
werd ons aangezegd dat wij (hut passagiers) precies om
twaalf uur bij de keuken moesten komen, dan zou ons
rantsoen uit gedeeld worden. We waren present en kregen
ieder een stukje vleesch, anderhalf erwtje, wat
aardappeltjes en wat jus op een bordje en daar moesten we
op teren. Brood was er ook haast niet meer. Thade
zat den heelen dag bij de stuursbrug. Er waren veel
menschen aan boord die geen bed hadden. Die sliepen maar
zoo op ’t dek. Gelukkig was het in den Zomer. Ons schip
werd voortdurend aangehouden en moest de kapitein zijn
papieren laten zien. Meneer Van Bijland vertelde dat al
zijn paarden door de Duitsche Staat in beslag genomen
waren. Hij had geen cent Hollandsch geld. Vader leende hem
f 25. Nadat we ons maaltje verorberd hadden, praatten we
nog wat met onze Rumeensche vriendin. In Wezel
mochten we plotseling niet verder, er kwam een troep
soldaten met enkele officieren aan boord. Wij zaten boven
op ’t dek, een gewoon soldaat riep plotseling op een toon
van gezag: … Bitte, alles unter kommen, nach vorne auf dem
Schift bij elkaar staan. Toen werden we als vee door zoo’n
nauwe gang (langs de raderkast) gedreven en zag men een
voor een de passerenden na. Vader liet een gedrukte
briefkaart zien, waar iets op stond van pensioen fonds
voor burgerlijke ambtenaren. Men was tevreden en
liet ons door. Het zijn van Hollander gaf alleen al zoo’n
voorsprong. Vandaar dat de Belgen voor zoover ze konden
maar Vlaamsch spraken en ze waren nu maar wat blij dat ze
’t kenden. Toen deze plechtigheid afgeloopen was, werden
onze koffers zeer streng gevisiteerd. Alle films
werden afgrold en alle platen uit de chassetten genomen en
in den Rijn gesmeten. Vater Rhein musz doch auch wa haben.
De onzen werden als door een wonder gered. Vader zei tegen
de soldaat die met het doorzoeken belast was: Kijk maar
gerust alles na, ich bin Staatsanwalt in Holland. Toen
maakte die man excuses, over de onbeleefde
schandelijkheid, die hij verplicht was ons te laten
ondergaan en eindigde met te zeggen: Man kann nicht
jedermann kennen, nicht. Het kiektoestel in de zijzak had
hij niet gezien. Die stumpers, uitgewezenen, het
armste die men zich denken kan, uit het vooronder moesten
ook allemaal boven komen. Een vrouw kwam uit het gat met
een baby in haar armen en een kind dat nauwelijks loopen
kon aan een hand en ze zei: ‘Es kommen noch funf nach’.
Die dan ook één voor één verschenen. Die menschen hadden
het liefste wat ze hadden meegenomen o.a. een koffiemolen
of een petroleum toestel. ’t Waren stumpers. Toen
dat allemaal in orde bevonden was, moesten we nog lang
wachten op een politieboot, die ons onder de brug door
moest begeleiden: elke boot die er zonder geleide door
ging werd onmiddellijk beschoten. Wij kwamen er zonder
kleerscheuren door gelukkig, dank zij de politieboot, die
ons nog tot bij Emmerik vergezelde. In Emmerik hadden we
precies dezelfde comedie zoals in Wessel weer. Er werd
niets onregelmatig gevonden. Dat belachelijke air waarmee
die menschen ons behandelden ergerde ons dood. De meeste
koffers tilden ze alleen maar even op en die te zwaar
waren werden onderzocht. Onze Rumeensche had
muziek bij zich. Een eind voorbij Wesel, we konden de
Hollandsche grens al zien, moeten we weer ophouden. De
kapitein zag niet en we voeren door. Toen legden ze aan
den kant op ons aan. Op het laatste moment zag de kapitein
het gelukkig en draaiden we bij. ’t Was een narrow escape.
Toen de passen nog eens weer onderzocht waren, mochten we
verder en bereikten onder gezang en gejuig de Hollandsche
grens. Dat was een plechtig ogenblik. Holland was voor
allemaal zoo’n land van belofte. We zongen het Wien
neerlandsch bloed. Een poging om ’t Wilhelmus in te zetten
mislukte. ‘Juliaantje, Juliaantje’ enz had meer succes.
Toen kwamen we in Loblith aan, waar de Hollandsche
douanen kwamen. Vader werd het eerste geholpen en ging
toen met een man maar naar de post om aan moeder onze
behouden tehuiskomst te telegrapheren. We hoorden
dat de Belgen een groote overwinning hadden behaald. Er
waren ook Belgen aan boord. Meneer Van Bijlants broer was
bij de Duitsche cavalerie aan de Fransche grenzen. De
anderen waren natuurlijk enorm enthousiast. Toen gingen we
verder naar Nijmegen. Iedereen zong en juichte mee. De
aankomst in Nijmegen was bepaald aandoenlijk, al die
menschen, die hun familieleden kwamen verwelkomen, die
blijdschap bij het weerzien. Wij namen met zoenen
van onze Rumeensche vriendin afscheid die tot Rotterdam
mee zou gaan. Er werden wederzijdelijksche beloften gedaan
van komen opzoeken enz. Toen reden we naar ’t station, een
soldaat die de wacht had sprak Vader in het Duitsch aan.
Vader zei: ‘Man spreek toch fatsoenlijk Nederlandsch. We
zijn blij dat we eindelijk van die beroerde moffen taal af
zijn!’ Een (Leeuwarder) witkiel lichtte ons in dat het een
Duitscher was! We dronken een glaasje meiwijn op
onze behouden aankomst in Nederland en ging om half tien
naar Velp. In Arnhem sliep Thade muurvast. Hij was niet
wakker te krijgen. We hielden hem maar vast. We kwamen om
11 uur in Velp aan, waar we een trouw verslag van onze
avonturen deden.
Vrijdag, 7 augustus 1914 Gingen
we, Vader en ik, naar Vlissingen om Moeder te halen. De
verbinding was vrij goed. In Tilburg moesten we twee uur
wachten en daar het nogal er vol was vroegen we aan een
veldwachter, die Vader nog uit Brouwershaven kende, om ons
in een coupé 1st Klasse te willen helpen. We kwamen plus
minus 10 uur aan. Moeder was wel ongerust over ons
geweest, omdat zij natuurlijk heelemaal niet wist waar we
ergens waren. In Vlissingen was iedereen zeer onder de
indruk der tijden. We zagen telkens onderzeeboten voorbij
komen en de ‘Zeeland’ kruiste voortdurend voor de mond der
Schelde. De lichten op de boulevard werden ’s avonds geen
van allen aangestoken.
Zaterdag, 8 augustus 1914
Ging ik ’s morgens om drie uur met de mailtrein naar
Leeuwarden terug; ik was zoowat de eenige reizigster. ’t
Was een prachtige verbinding over Arnhem, waar ik Thade
oppikte. We waren om 2 uur in Leeuwaren. Er was een
interessante RK (rode kruis) cursus waarvoor ik helaas te
laat kwam.
Maandag, 10 augustus 1914 Mevrouw
Harinsma van het hof, vroeg of Moeder en ik wilden komen
naaien voor het Roode Kruis. We gingen dus om 10 uur en
naaiden den heel morgen lakens en handdoeken. Mevrouw Van
Valkenburg keek alles na. Als alle zoomen niet precies
even breed waren, moesten we alles uithalen en overdoen.
Natuurlijk pasten we goed op en deden ons best, zoodat
mevrouw Valkenburg tevreden was!! ’t Was belachelijk! Dat
ging zoo de heele week voort. Trouw iedere morgen om 10
uur precent tot Zaterdag.
Maandag, 17 augustus 1914
Legde mevrouw Harinsma weer beslag op Baudien Harmens en
mij om tijdschriften voor onze soldaten uit te zoeken. Ik
nooit zoveel Prinsen [De Prins was een bekend tijdschrift
in die tijd] bij elkaar gezien.
Mijnheer Van der Velde had opruiming gehouden op zijn
zolder en al zijn rommel naar mevrouw Harinsma gestuurd.
Enfin we kregen alles gelukkig ingepakt en verzonden.
Woensdag, 19 augustus 1914 Moest ik ’s morgens om
10 uur in de manege zijn om stroozakken te vullen voor het
Roode Kruis. Er moest gedeeltelijk, gebruikt stroo in; een
vies werkje. Het Roode Kruis bestuur vergaderde iederen
dag; geen erg engagerend werk als je altijd horen/hopen
moet dat je toch alles voor niets doet.
Donderdag,
20 augustus 1914 Om 7 uur ’s morgens vertrokken mevrouw
Harmens, Baudien, haar broer en ik per auto naar
Gaasterland om het interneeringskamp bij Balk te zien.
Mevrouw Harmens is Belgsich consul. Zowat om 11 uur kwamen
we in Kippenburg aan; een typisch primitief hotelletje,
waar de officieren waren ondergebracht. Meneer
Teding van Berkhout de commandant vertelde ons, dat ze
binnenkort een betere huisvesting zouden krijgen, n.l. een
villa van Van Swinderen bij Rijs waar ze met z’n vieren
zouden huishouden. Hij vroeg of wij niet wat menu’s of
recepten konden opgeven! De geïnterneerde soldaten
sliepen nog in tenten. Ze hadden al wat last van nacht
vorsten. Er waren er toen ± 40, waaronder één fransche
deserteur die niet recht snik was. En al de veertig
amuseerden zich den heelen dag met één football;
verveelden zich natuurlijk dood. Toen we het kamp
goed opgenomen hadden wandelden we terug. Het is daar
zoo’n zalige natuur. Er zou ’s middags een concert voor de
geïnterneerden gegeven wordt, dus kwam het Balker
muziekkorps (5 lui op fietsen met de trompetten en de
turksche trom voorop) op Kippenburg aan. Toen wij weg
gingen. Eerst ging het naar Rijs waar we de kerk zagen,
waar een graftombe voor Menno van Coehoorn is en toen over
Heerenveen naar Leeuwaren terug. ’t Was een zaligen dag.
25 september 1914 Op een inspectie tocht in de
duinen bij Zandvoort kwam H.M. de Koningin op het kamp van
[.....] kijken. Opa hoorde het pas den voorigen dag. Om 4
uur gingen Tante Pau en tante Co haar ontvangen. Ze kwam
een half uur vroeger dan ze gezegd had (om half acht) maar
alles was gelukkig klaar. Gebukt kroop ze onder
prikkeldraad door, want ze wilde niet dat men iets voor
Haar kapot knippen zou.
Vrijdag, 9 oktober 1914
Antwerpen werd gebombardeerd en er kwam een wilde vlucht
van Belgen naar Holland. Ze kwamen in drommen. ’t Was een
trieste optocht. In de steden van N. Brabant werd de
bevolking meer dan verdubbeld. De menschen sliepen op de
stoepen. ‘t Was vreeselijk zoo’n misere. Ze hadden
meegebracht in vuile, witte handdoeken, wat het eerst voor
de hand lag. Ze kwamen ook met schepen de Schelde af naar
Vlissingen en Middelburg, waar het dan ook overkropt vol
was. In Leeuwarden kregen we veel treinen doorgestuurd,
den heele lijn langs waren aan alle stations bergen broden
opgestapeld, die ze die menschen maar toegooiden, maar die
brachten ze ons zoo weer mee. Den eersten morgen
kwamen er 700. Wij hadden er den Graanbeurs voor
ingericht, beneden zouden ze gespijzigd worden en boven
konden de vrouwen en kinders slapen, terwijl de mannen in
schoolgebouwen ondergebracht zouden worden. Om 10 uren zou
de trein aankomen. Vader en Moeder gingen kijken
aan het station en vertelden dat het zulke vreselijke
stakkers waren, maar verder merkten we er niet veel van.
De volgende dagen zag men ze door de stad dwalen.
Eigenaardige types; de vrouwen alle zonder hoed, met wel
bont en op fijne hooggehakte schoentjes, waarop sommigen
dagen lang gelopen hadden? In de kazerne werden
geïnterneerde Engelschen ondergebracht. Willy ging ze
eenige boeken brengen. Ze werden weldra naar Groningen
getransporteerd en de kazerne door Belgen ingenomen.
Nu kwamen er uit heel Nederland manloze vrouwen om te
zien of hun man er ook bij was. Dikwijls was hij er
werkelijk en dan kwam er aan de vreugde geen eind
natuurlijk. Maar als hij er niet was, was het een
vreeselijke teleurstelling. We zagen vaak die vrouwen aan
den arm van zo’n Belgisch landverdediger door de straten
slenteren met een Hollandsche soldaat als facheux
troisieme er achteraan. En gewoonlijk dan kroeg in kroeg
uit! ’t Is geen sympathiek volk, wat wij er van merkten.
Het eerst wat ze gewoonlijk vroegen als ze in de ene of
andere stad aankwamen was gewoonlijk: waar is het
danshuis? Witte brood was niet meer te krijgen, men moest
oorlogsbrood eten. Begin October kwam de tweede
groote troep vluchtelingen in Leeuwarden aan en was de
beurs weer net eender ingericht als de vorige keer. Om 7
uur waren we present om broodjes te smeren; de trein zou
om 10 uur aankomen, kwam echter pas om half een. ’t Was
een allertreurigst zootje, met hun bezittingen in een vuil
wit bundeltje op den rug. Een man sjouwde met een
enorm pak; de padvinders en de burgerwacht losten hem zoo
nu af tot eindelijk iemand vroeg wat hij er toch wel in
had. Hij wist het niet. Niemand wist. Bij het openen
bleek, dat er acht lege champagne fleschen in zaten! De
man had de laatste dagen in zijn kelder doorgebracht en
toen de nood op zijn hoogst was, het eerste gepakt dat hem
onder de hand kwam! Toen iedereen genoeg gegeten
en gedronken had, werden ze naar de verschillende
slaapgelegenheden gebracht en begonnen nog weer broodjes
te smeren voor ’t ontbijt en ’t was geen kleinigheid om
voor 1700 menschen broodjes klaar temaken. Er waren er
1000 meer dan waar op gerekend was. Hetgeen ook met de
beschikbaren slaapgelegenheden nogal moeite opleverde.
Om ongeveer 5 uur waren we klaar met de proviand en
gingen sommige dames naar huis, maar ik had geen
huissleutel en zou den familie niet om 5 uur wakker
bellen, dus wandelden mevrouw Boeles en ik een kanaaltje
om en waren tegen zessen weer in de beurs present. Nu
moest er in het groot koffie gekookt worden en melk. De
naar huisgegane dames waren ook weer op het appel
verschenen. Was een treurig gezicht al de groene dames, de
een zag er al ellendiger uit dan de ander. Zoo’n nachtje
fuiven is toch geen onverdeeld genoegen. Om zeven
uur kwamen alle Belgen terug om te ontbijten en was de
volte en drukte niet uit te houden. De menschen waren
onverzadigbaar. Om 10 uur werd ik er ellendig van. Er hing
zoo’n zwoele, weee lucht. Toen ging ik maar naar huis en
naar bed. ’t Was toen toch bijna afgelopen, want er
vertrokken al hele partijtjes naar alle richtingen en
provincie in. Moeder had carbol en aluin voor mij klaar
gezet, waarmede ik mij eerst flink waschte uit angst Gusje
te besmetten. (Geen was toen al in Middelburg en ik zorgde
voor Gusje.) Na een paar uren slaap, was ik weer in orde
en kon den volgende morgen frisch met Gusjeman naar
Middelburg vertrekken.
Donderdag, 15 October 1914
Willem kwam me tot Arnhem tegemoet. Guske was schattig
onderweg, schrok alleen vreeselijk van een stoomfluit,
maar was gauw weer getroost. Bij Roozendaal lagen nog
bergen brooden opgestapeld op het perron. Nu voor de
teruggaande vluchtelingen, die stroomden echter niet. Op
alle treinen, die we zagen stonden met groote letters op
iedere wagen NEUTRAL. Om 2 uur waren we in
Middelburg, waar Geen ons afhaalde. Guske herkende haar
niet dadelijk in het donker, maar thuis gekomen lachte hij
alwaar tegen haar. Maar ik kon de eerste dagen best merken
dat hij mij veel beter kende. Ik had dan ook een week lang
alleen voor hem gezorgd. We konden vreeselijk
duidelijk het schieten hooren, zoo’n dreunend
hoofdpijnachtig geluid. De ruiten zien kelderen? ’t Was
een allerakeligst gehoor bij iedere slag dacht je daar
gaan er weer zooveel. Maar we wenden er toch ook wel aan.
Na een week letten we er al haast niet meer op. Op een
avond naar Koudekerke fiesende zagen we telkens zoeklicht
schijnsel langs de lucht. Middelburg is letterlijk
met vluchtelingen overstroomd. Ze worden met schepen vol
aangevoerd. (o.a. door de ‘Stad Zierikzee’) Op straat
hoort men haast niets dan Fransch spreken. ’t Is of je in
Brussel rondloopt. En al die menschen
lanterfanteren ergerlijk en kletsen met de goede
Middelbugers of tijd geen geld kostte. Er waren in de
hotels heel gefortuneerde Antwerpenaars; en natuurlijk
vroeg men de dames om mee te helpen om broodjes smeren
voor den ongefortuneerde landgenoten mee te voederen. Maar
het eenige antwoord was: Non merci, dat is werk pour les
servantes. Dus konden de Middelburger dames het alleen
doen. Het zijn onhebbelijke menschen: in Amsterdam
had men ze te verstaan gegeven dat ze hun eigen
waschtafels, enz. wel schoon konden maken. En die menschen
zeiden brutaalweg: ‘dat kunnen de dames beneden wel doen’.
Ze zijn op de onbeschaamste wijze inhalig en onbescheiden.
Over de terugreis naar Leeuwarden deed ik 13½ uur.
De treinen stamp vol van vluchtelingen en soldaten.
Dinsdag, 3 November 1914 De geïnterneerden
vluchtten bij troepjes weg. Nu zette men aan ’t station
een zeer vertrouwde Belgische Korporaal, die naar men
hoopte, zijn mannetjes herkennen zou, maar na twee dagen
was de heer Korporaal verdwenen en moesten de
geïnterneerden weg naar het kamp in Oldebroek. Er
waren enorme kisten met Amerikaansche kleeren voor de
Belgen aangekomen uit Canada gestuurd. Wij kregen hier 2 x
60 kisten. Het was een vreeselijk werk, eerst al dat
uitzoeken en daarna het uitdeelen. Er was heel veel mooi
en goed bruikbaar nieuw goed bij, maar ook verschrikkelijk
veel vies en smerig, dat we haast niet aan durfden raken.
Alles werd uitgezocht bij Den Heer van Duyzen op
een lage zolder. We ademden daar den heele dag boven. ’t
Was vreeselijk gewoon. Vijf dames kregen dan ook een soort
infectie aan ’t gezicht. In Arnhem kreeg een man, die ook
mee die kleren uitgezocht had een huiduitslag. Er
werd zoo schandelijk van gestolen door Belgen zelf. Het
uitdelen was een vreeselijk ondankbaar werk. Zoo’n
onhebbelijke inhaligheid en brutaal gejok had ik nooit
verwacht bij een volk, dat geheel van weldadigheid leeft.
Maar dat is altijd zoo. Hoe minder slag, hoe meer noten op
hun zang. En een min slag was het wel, wat wij hier
kregen. Op een gegeven moment was de hoed van
mevrouw Valkenburg (een der mede uitdeelsters) verdwenen.
Eene der Belgische vrouwen had hem op gezet. Maar deze
vergissing werd in tijds gemerkt en de hoed aan de
eigenaresse teruggegeven. Eenige dagen later was dezelfde
hoed weer van het toneel verdwenen. Nu echter was het niet
meer te herstellen want hij was door de dames ingepakt in
de kisten met Belgen kleeding voor de provincie. Of een
compliment of een affrons voor de hoed?!
Donderdag,
17 december 1914 Hebben wij een schitterend concert
gehad van vluchtelingen: Papa, George, Laura en Raoul
Bacot. De laatste twee 17 en 14 jaar oud zijnde, zijn
buitengewone artiesten. Ze werden ons gerecommandeerd door
Jo Koster – Laura en Raoul logeerden bij ons en speelden
den heelen dag. ’t Waren zulke alleraardigste kinders.
Raouleke is een echt wonderkind, maar bijzonder eenvoudig
en bescheiden. Bij het weggaan beloofden ze nog eens terug
te zullen komen (d.w.z.: beloofden wij, ze nog eens terug
te laten komen!) |