terug naar de Slag bij Verdun pagina


Fase 1 De voorbereidingen voor de slag 

Een samenvatting: de oorlog in 1914 en 1915


Vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog op 4 augustus 1914 was Duitsland verwikkeld in een oorlog op twee fronten: met Rusland in het oosten en met Frankrijk, Engeland en België in het westen. De Duitse aanvalsstrategie was vastgelegd in het Schlieffenplan waarin het de bedoeling was dat het Duitse leger zo snel mogelijk aan het westelijk front Frankrijk en Engeland zou verslaan waarna het kon worden ingezet aan het oostelijk front tegen de Russen.

Het Duitse leger moest met een grote zwaai dwars door België trekken en daarna met de rechtervleugel het Franse leger, met bondgenoot Engeland, omsingelen en verslaan. Na veldslagen in Mons, Le Cateau, de Marne, de Aisne en Ieper werd het Duitse leger tot staan gebracht. Het front stabiliseerde zich eind 1914 waarbij de legers tegenover elkaar kwamen te liggen en zich ingroeven vanaf Nieuwpoort in België tot aan Belfort bij de Zwitserse grens. De bewegingsoorlog was vastgelopen in een onbewegelijke loopgravenoorlog. Toch was men er in 1915 van overtuigd dat de oorlog snel zou eindigen. Er werden pogingen ondernomen het front in beweging te krijgen en een beslissende doorbraak te forceren. Engeland viel aan in Neuve Chapelle, Aubers Ridge, Festubert, Ieper (waar voor het eerst gifgas werd gebruikt) en Loos. 

Frankrijk viel aan in Artois en Arras en later in het jaar in de Champagne en opnieuw in Arras; ook werden er hevige gevechten gevoerd in het Argonnengebied. Het waren echter allemaal vruchteloze en kostbare acties die voor beide partijen geen enkel voordeel opleverden waarbij de Duitse verliezen vaak beduidend minder waren dan die van de Fransen en Engelsen. De Duitsers waren aan het westelijke front numeriek in de minderheid maar hun kracht was gelegen in de goede organisatie, de kwaliteit van hun verdediging en hun superieure uitrusting met veel zware artillerie en machinegeweren en voldoende munitie. 

De geallieerden hadden onvoldoende uitrusting, een tekort aan zware wapens en munitie en slechte communicatiemogelijkheden, ook onderling. Er waren ook tactische zwakheden in de oorlogvoering: de frontale aanvalstactiek van de Engelsen en de Fransen liep letterlijk dood op de goed georganiseerde verdedigingslinies van de Duitsers die met hun mitrailleurs de aanvallers eenvoudig konden neermaaien. Dit alles leidde tot afschuwelijke verliescijfers: alleen al in het najaar van 1915 worden deze geschat op 150.000 Duitsers en 250.000 geallieerden.

Beide partijen waren ervan overtuigd dat het jaar 1916 het keerpunt in de oorlog zou vormen. Duitsland werd gesterkt in die gedachte omdat het troepen kon vrijmaken aan het oostelijk front waar het samen met Oostenrijk de Russen had verslagen. Engeland en Frankrijk zouden in 1916 hun sterkste oorlogsmacht in het veld kunnen brengen. In Engeland was Kitchener's vrijwilligersleger in opbouw en Frankrijk zou in 1916 al haar reservisten en dienstplichtigen kunnen toevoegen aan het reeds bestaande leger te velde. Ook de oorlogsindustrie in beide landen zou in 1916 een maximale bijdrage kunnen leveren aan de oorlogsmachine. Het jaar 1916 zou dus het jaar worden van de grote overwinning. Duitsland dacht deze te bereiken bij Verdun. De geallieerden wilden de overwinning realiseren met een gezamenlijke actie aan de Somme. De voorbereidingen waren al in 1915 in gang gezet. 

Het Duitse aanvalsplan

De ontwerper van het Duitse aanvalsplan was generaal Erich von Falkenhayn, de Duitse opperbevelhebber die Von Moltke in 1914 was opgevolgd na diens mislukte veldtocht in België en Frankrijk. Zijn opvatting was dat het de Duitse militaire mogelijkheden te boven zou gaan een overwinning te behalen in een alomvattend massaal offensief. Hij beschouwde Engeland als de grootste vijand van Duitsland die zijn kracht zou verliezen als zijn belangrijkste bondgenoot Frankrijk in militair opzicht verslagen zou kunnen worden. Engeland zou zich dan van het Europese vasteland terugtrekken en de door Duitsland ingezette onbeperkte duikbootoorlog zou Engeland dan uiteindelijk op de knieën dwingen. Daarom moest een oorlogsdoel worden uitgezocht dat voor de Fransen zo belangrijk zou zijn dat zij gedwongen zouden worden iedere man in te zetten voor de verdediging hiervan omdat zij dit doel nooit vrijwillig uit handen zouden geven. Daarmee was dan de Duitse doelstelling bereikt: Frankrijk zou bereid zijn haar leger tot de laatste man en de laatste druppel bloed op te offeren en het Franse leger zou daardoor doodbloeden ('weissbluten') en verslagen kunnen worden. De plaats waar dit moest gebeuren was Verdun.

Naast deze psychologische overwegingen was er ook een militair overweging om juist deze plaats te kiezen als oorlogsdoel. Verdun was namelijk gelegen in een uitstulping in de frontlijn waardoor het gevechtsterrein halfcirkelvormig omringd was door de Duitsers die daardoor een groot voordeel hadden bij de artilleriebeschietingen.

Verdun

Verdun had een grote symbolische betekenis voor het Franse volk. Al in de grijze oudheid speelde het stadje door zijn strategische ligging aan de Maas een belangrijke rol in de verdediging van het achterliggende land - Attila de Hun heeft het stadje nooit kunnen innemen. Bij de opdeling van het rijk van Karel de Grote in 843 werd Verdun een onderdeel van het (Duitse) Heilige Roomse Rijk. Bij de Vrede van Munster in 1648 werd Verdun definitief aan Frankrijk toegewezen. 

Verdun speelde een zeer belangrijke rol in de verdedigingslinie die in de periode na de Frans-Pruisische oorlog in 1870 werd gebouwd. Langs de Franse oostgrens werd, als bescherming tegen een Duitse bedreiging, een sterke fortengordel aangelegd tussen Verdun en Toul en tussen Epinal en Belfort. Verdun bewaakte de noordelijke toegang tot de Champagne-vlakte en daarmee de toegang tot Parijs.
 Ook had Verdun in 1914 standgehouden tegen de aanvallen van de Duitsers en zelfs hadden de forten de beschietingen van de Dikke Bertha's doorstaan. Het garnizoen van Verdun was gehuisvest in de citadel van de stad, gebouwd door Vauban in de 17e eeuw. Aan het einde van de 19e eeuw was er een onderaards gangenstelsel aangelegd dat tijdens de slag dienst deed als werkplaats, munitieopslag, hospitaal en rustplaats voor de Franse troepen. 

De Duitse voorbereidingen

Op 24 december 1915 werd de beslissing genomen Verdun aan te vallen. De codenaam voor deze actie is: 'Operatie Gericht' (in het Duits betekent Gericht: tribunaal, vonnis en ook: terechtstelling). De aanval werd vastgesteld op 12 februari 1916. Het Ve Duitse leger werd belast met de uitvoering hiervan. Dit leger stond in naam onder bevel van de Kroonprins Frederick Wilhelm maar in werkelijkheid nam zijn stafchef generaal Schmidt von Knobelsdorf de beslissingen. 

Tijdens de voorbereidende besprekingen kwamen er twee belangrijke geschilpunten aan het licht: de leiding van het Ve leger wenste een aanval in te zetten op de beide Maasoevers tegelijk. Falkenhayn beweerde hiervoor onvoldoende manschappen te hebben en daarom moest de aanval beperkt worden tot de rechter Maasoever met een relatief geringe inzet van tien Duitse divisies.

Ook bleek er een misverstand over de opdracht van het leger: de legerleiding meende Verdun zo snel mogelijk te moeten veroveren terwijl Falkenhayn in zijn orders sprak van 'een offensief in de buurt van de Maas, in de richting van Verdun'. Wat hij beoogde was de vernietiging (het 'leegbloeden') van het Franse leger en niet in de eerste plaats de verovering van Verdun. Er werd echter toch een rechtstreekse aanval op Verdun ingezet omdat Falkenhayn dacht dat de troepen meer gemotiveerd zouden zijn bij een aanvalsoorlog dan bij een langdurige uitputtingsslag. Om de volledige controle over de gebeurtenissen in eigen hand te houden werden alle reservetroepen onder direct bevel van Falkenhayn zelf geplaatst en niet onder het bevel van de Kroonprins.

Het Duitse aanvalsplan was erop gericht de Franse frontlinie volledig te verpulveren met het aanwezige veldgeschut en de zware houwitsers. Het langeafstandsgeschut zou alle aanvoerwegen onder vuur houden zodat de Fransen geen versterkingen konden aanvoeren. De vuurkracht van 1.200 Duitse kannonen was geweldig: er lag voor zes dagen munitievoorraad bij de kanonnen; een totaal van 2.500.000 stuks, aangevoerd door 1.300 munitietreinen. 

In het grootste geheim werden de Duitse voorbereidingen getroffen: hele dorpen in de bezettingszone werden geëvacueerd om plaats te maken voor vijf Legerkorpsen bestaande uit tien divisies met in totaal 150.000 man aanvalstroepen. Wegen en spoorlijnen voor de aanvoer werden aangelegd. Onderkomens werden gebouwd, geschutsemplacementen aangelegd, zwaar geschut werd aangevoerd. Het aanvalsgebied met een frontbreedte van 13 kilometer zou worden bestookt door meer dan 1.200 stuks geschut. De plannen waren zelfs nauwelijks bekend bij de overige legeronderdelen. Alle activiteiten werden onmiddellijk gecamoufleerd en afgeschermd door een verdedigingslinie van vliegtuigen (voor het eerst in de militaire geschiedenis). De weinige Franse verkenningsvliegtuigen konden, ook al gehinderd door het slechte weer, geen waarnemingen verrichten en wat zij aan waarnemingen binnenbrachten werd door de Franse staf als onbelangrijk terzijde gelegd. 

Ook bouwden de Duitsers, als een nieuw tactisch onderdeel van het aanvalsplan, speciale onderkomens voor hun aanvalstroepen: z.g. 'Stollen', die gelegen waren op enige afstand van de frontlijn. Hier konden de aanvallers in beschermde positie wachten tot het moment van de aanval. Eerder werden er altijd aanvalsloopgraven aangelegd die meestal duidelijk zichtbaar waren vanuit de lucht. Dit trok dan artillerievuur aan en leidde vaak nog voor de aanval tot grote verliezen. 

De situatie aan Franse zijde

Verdun was een garnizoensplaats in de Région Fortifée de Verdun (RFV) gelegen aan de rivier de Maas, omringd door een dubbele ring (grootste diameter 50 km.) van 20 grote forten en 40 middelgrote fortificaties in een bijna ondoordringbaar heuvellandschap bedekt met bossen dat doorsneden wordt door diepe kloven en ravijnen en waar de Maas dwars doorheen stroomt. 

In de buitenste fortengordel lagen o.a. fort Vaux en het dominante fort Douaumont, de hoeksteen van de verdediging dat uittorent boven het gehele streek, gelegen op bijna 400 meter hoogte. In de binnenste fortenring lagen o.a. fort Souville, fort Tavannes en dichter bij Verdun: fort Belleville, fort St. Michel, fort Moulainville en fort Belrupt. De forten waren gebouwd in een soort sandwichconstructie van gewapend beton van 2 meter dikte, bedekt met een laag aarde waarboven weer 2 meter gewapend beton was aangebracht. In de grootste forten kon een detachement soldaten van 500 man worden gehuisvest. De bewapening bestond uit enkele zware 155 mm kanonnen in hefbare geschutstorens en mitrailleurs van zwaar kaliber. De forten waren omringd door betonnen fortificaties voorzien van machinegeweren voor flankerend vuur en onderling verbonden door loopgraven

De verdediging van Verdun was sinds het begin van de oorlog echter ernstig verwaarloosd. Bij de val van Luik in 1914 waren de omringende forten door de Duitsers met Dikke Bertha’s (zeer zware 420 mm belegeringskanonnen) letterlijk aan stukken geschoten. Het Franse opperbevel beoordeelde daarom forten als niet langer bruikbaar voor de verdediging en liet ze ontmantelen waarbij de kanonnen, voor zover ze verplaatsbaar waren, werden afgevoerd om bij offensieven elders ingezet te worden. De bezetting van de forten was slechts minimaal. Ook de verdedigingswerken rond Verdun waren ernstig verwaarloosd. Vaak was de frontlijn niet meer dan een greppel en waren de tweede en derde verdedigingslinies niet aanwezig. Verbindingsloopgraven en prikkeldraadversperringen waren vaak niet aangelegd. Ook de bewapening van de Verdun-sector was minimaal. Er waren niet meer dan 270 stuks geschut beschikbaar met te weinig munitie (de Duitsers hadden meer dan 1.200 stukken opgesteld). Verder waren er niet meer dan 34 Franse bataljons beschikbaar op het moment dat de aanval werd ingezet. De Duitsers konden 72 elite-bataljons inzetten, bestaande uit ervaren frontsoldaten. 

De Franse generaal Herr, de bevelvoerder van Verdun, pleitte herhaaldelijk voor versterking van de linies, vooral toen uit berichten van gevluchte burgers en gedeserteerde Duitse soldaten bleek dat de Duitsers een aanval voorbereidden. Het Franse hoofdkwartier te Chantilly, dat onder leiding stond van opperbevelhebber Joffre, had echter geen aandacht voor de problemen: 'Verdun vormt geen aanvalsdoel' was hun oordeel. Ook kolonel Emile Driant, de later beroemd geworden verdediger van het Bois de Caures, protesteerde tegen de verwaarlozing van de Verdun-linies. Hierbij wees hij op het tekort aan manschappen en 'vooral prikkeldraad'. Het rapport ontlokte Joffre een legendarische woedeaanval maar leidde niet tot versterking van de linies. Pas op het allerlaatste moment, toen duidelijk werd dat de Duitsers iets van plan waren, kwam de stafchef van het Franse leger, generaal De Castelnau, de sector Verdun bezoeken. Hij gaf opdracht de verdedigingslinies te versterken maar er waren te weinig manschappen beschikbaar en materialen als prikkeldraad konden niet op tijd worden aangeleverd zodat het werk slechts langzaam vorderde. Ook werden er ter versterking twee divisies gestuurd die precies op 12 februari, de datum van de geplande aanval, in Verdun aankwamen. 


terug naar de Slag bij Verdun pagina