terug naar Soldatenverzen


Clinge Doorenbos vertelt over zijn diensttijd het volgende: 

.....Weet u wat ik begon te doen? Ik liet de menschen in de zaal op briefjes 'n onderwerp zetten. Daar fantaseerde ik dan 'n liedje op. Allicht waren er bij de vele onderwerpen 'n paar, die zich daar toe leenden. Je zoekt, je rijmt en 't is of Onze Lieve Heer je op 't laatst 'n eigen woord stuurt. En, kijk, zóó is ons repertoire uitgebreid. Zóó treed en trad ik dan vaak op in Nutsdepartementen. Maar de mobilisatie deed de deur dicht of - beter gezegd - de mobilisatie deed de deur wagenwijd open voor m'n liedjes zingerij. Ik was eerst gewoon korporaal bij de landweer en ik lag in Maarssen. De avonden waren vervelend en lang en ik dacht : Ik zal 'n pretje maken en ze wat voorzingen. Ik zong voor 'n klein kringetje, laat me zeggen voor vijftig jongens. Maar dan gingen er drie weg of twee of een en ieder kwam weer met 'n paar mannetjes terug, die ze uit de kroeg hadden gehaald.

En in mijn soldatentijd heb ik de waterlinie en de forten langs gereisd. Ik was niet zoetelijk : De grootste standjes gaf ik ze soms, maar in den vorm van 'n grapje. 't Heele land trokken wij door, m'n vrouw en ik. Nu was er voor andere menschen 'n heele soesa noodig vóór ze op reis gaan konden in dien tijd en toen we eens in Tilburg waren, begreep generaal Weber niet hoe wij zoo makkelijk reizen konden. Weet u hoe dat kwam? Mijn kapitein vroeg doodeenvoudig niets aan. Dat was nog is 'n kerel met initiatief, zooals wij er weinig hebben.

Al heel gauw werd mijn liedjes zingen dienst. Generaal Kleynhens vroeg of ik naar Den Haag wilde komen, in de Ontspanningsdienst. En toen heb ik wel 400 avonden door 't heele land gegeven en ik kan gerust zeggen dat ik tot de allerslechtst betaalde artisten behoorde: Ik kreeg 30 cts. per dag. In negorijen zong ik en daar kwamen dan ook wel notabelen. En dat heeft dan ook weer de stoot gegeven voor ons verder werk. Wij werden gevraagd uit liefdadigheid op te treden voor dit en voor dat. We doen dat graag, want mijn eigenlijk vak is het liedjes zingen niet. Ik ben particulier secretaris van dr. Janssen. En die is een bekend philanthroop. En zoo is dat secretariaat al weer de schakel voor mijne liefhebberij. Zóó doen wij wat voor de volksontwikkeling, treden graag en bij voorkeur op voor "Ons Huis", voor ''de Speeltuinen" en zoo meer. O, d'r zit zoo'n macht, zoo'n opvoedende kracht in. Mijn hoofdprincipe is: 'n Liedje mag zijn zoo 't is, maar nooit scabreus. Als je moeder, je meisje of je dochter er niet bij mogen zitten, dan is 't geen eerlijk liedje. En zoo vind ik 't ook erg jammer dat zoo veel makers van liedjes zich blind staren op 'het bedrogen meisje'.

Makkelijk is 't niet om altijd stof te vinden. Geloof me, drie avonden achter elkaar met verschillende van je eigen liedjes te vullen in "Salvatori" te Amsterdam b.v., valt niet mee. Om nog es even op m'n soldatentijd terug te komen: Ze smokkelden wel eens niet-soldaten mee. 'n Koetsier of 'n arme naaister en die was dan wat blij eens 'n oogenblikje met d'r gedachte uit de distributiemisère te komen. Maar de dienst was zwaar. Op den tweeden Paaschdag kregen wij een regeeringstelegram of we ons beschikbaar wilden stellen. En we hebben toen op dien éenen dag op drie forten gezongen. Drie soirees op één dag. Zoo'n soiree eindigde dan met "het Wilhelmus". Dan gauw in 'n auto en naar 'n ander fort. 

Ik sprak van 'n kracht ten goede, die wij uitoefenen konden. Ik was maar korporaal, maar ik spaarde de spot niet, ook niet de spot op de hoogeren. En dat lieten zij zich best aanleunen ook. Op de Harskamp was er eens groote ontevredenheid. Ik deed wat ik kon, sprak de menschen toe : "De officieren zijn toch ook in dienst. Laten we nou niet kankeren. Als iedereen nou doet wat ie doen moet, dan gaat 't toch wel." En zoo'n gemoedelijk praatje gaat er dan wel in..... 

Bron: Edmond Visser - Het Nederlandsche cabaret (85-86)
(A.W. Sijthoff Uitgeversmaatschappij - Leiden - 1920)


terug naar Soldatenverzen