naar homepage


Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog - Monumenten als indicatie van het collectief geheugen in Nederland

door
Paul Schulten en Martin Kraaijestein

De geschiedenis van de Nederlandse gedenktekens die betrekking hebben op de Eerste Wereldoorlog duidt op een verrassend beperkte interesse in die oorlog. Misschien werd dit veroorzaakt door een zekere verdringing vanwege een schuldbewust besef van het contrast tussen het lijden in de oorlogvoerende landen en de relatieve rust in Nederland. Vooral na de Tweede Wereldoorlog lijkt de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog vrijwel volledig uit het collectieve geheugen van Nederland verdwenen te zijn. Toch zijn er regelmatig gebeurtenissen die de herinnering aan de ‘Groote Oorlog’ nieuw leven inblazen.

Inhoudsopgave
Collectief geheugen
Het Marinemonument in Den Helder
Monument 1914 -1918 op de boulevard te Scheveningen
Monumenten in Zwitserland
Vluchtelingen – Het Belgenmonument in Amersfoort
De betekenis van kleinere herdenkingstekenen lijkt minder veranderd
Een 'Nederlands' monument in Verdun
Het Verdun comité
Slotbeschouwing
Noten
Personalia

Collectief geheugen
'De Eerste Wereldoorlog is niet of ternauwernood opgenomen in ons nationale bestand van collectieve herinneringen'. Dit schreef de historicus Maarten Brands een paar jaar geleden in een artikel over de Grote Oorlog en zijn geringe weerklank in Nederland.1]

Het begrip collectieve herinnering duidt op een bepaalde houding bij een groep ten opzichte van het verleden die niet alleen is ontstaan door individuele herinneringen aan bepaalde gebeurtenissen, maar ook door algemeen verspreide en veelvuldig herhaalde representaties van dat verleden.2]

Vooral deze uitingen van historische verbeelding maken een belangrijk deel uit van wat wel wordt genoemd de textuur, het weefsel van de herinnering.3] Zij komen voor in uiteenlopende vormen als historische romans, schilderingen, schoolboeken, films en postzegels.4] Allemaal verbeeldingen van het verleden waarin de omgang of verhouding met het verleden is vastgelegd.5]  

Ook monumenten zijn zowel een indicatie van het collectief geheugen als belangrijke bestanddelen van de historische cultuur.6] Deze dubbele betekenis heeft het woord monument gemeen met het begrip herinnering. Dit laatste is enerzijds datgene wat wij ons herinneren en anderzijds de wijze waarop bepaalde zaken in herinnering worden gebracht.

Zo bewaren ook monumenten niet alleen de herinnering aan iets of iemand, maar zijn zij tevens de stille, maar veelzeggende getuigen van een bepaalde sociale selectie van het verleden. Men heeft het immers de moeite waard gevonden ze op te richten.

De oprichting van monumenten zegt iets over de opvattingen van de samenleving. Bemoeienis met het herinneren en bewaren van een collectief geheugen is per definitie een sociale activiteit. Welke gebeurtenissen worden geselecteerd en worden herdacht en bedacht met gedenktekens van een bepaalde vorm en inhoud, wordt zowel bepaald door de werkelijkheid van het verleden zelf als door het belang dat op het moment van in herinnering brengen aan bepaalde aspecten van dat verleden wordt gehecht. In het verdere voortbestaan van het gedenkteken kunnen in beide wijzigingen optreden.7]

Ook die veranderingen kunnen belangrijke aanwijzingen vormen voor eventuele ontwikkelingen in het historisch besef en zijn dus de moeite van bestudering ruim waard. Voor de meeste Nederlanders zal het niet makkelijk zijn zonder hulp van internet of encyclopedie minimaal twee gedenktekens te noemen die in Nederland zijn opgericht ter herdenking van de Eerste Wereldoorlog.

Volgens Brands, in zijn hiervoor reeds aangehaalde artikel, kent Nederland ook bijna geen monumenten die deze herinnering levend houden. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een land als Frankrijk, waar het herdenken van de slachtpartijen in deze strijd tot een ware monumentenindustrie heeft geleid.8]  

Dit 'bijna geen' blijkt in werkelijkheid toch een rekbaar begrip te zijn. De Groote Oorlog heeft ook in ons land wel degelijk een flinke hoeveelheid sporen nagelaten.9] En zelfs in het buitenland treffen wij door Nederland of Nederlanders geplaatste gedenktekens aan.

Op grond van het tot nu toe bekende materiaal kan in de Nederlandse WO-I-gedenktekens de volgende classificatie worden aangebracht:10]

Gedenktekens voor de gemobiliseerde militairen en de slachtoffers onder hen.
Gedenktekens voor de opvang van vluchtelingen en geïnterneerden.
Gedenktekens op plaatsen waar de overledenen uit deze groep zijn begraven.
Monumenten voor niet-militaire Nederlandse slachtoffers.
Een aantal zeer uiteenlopende herinneringstekens van de Eerste Wereldoorlog.
Vanuit Nederland gefinancierde herdenkingsplaatsen in het buitenland.

Uit deze categorieën bespreken we enkele gedenktekens wat uitvoeriger.
We beginnen met het Marinemonument in Den Helder.

 
Het Marinemonument in Den Helder
Op 1 oktober 1922 werd in Den Helder een monument onthuld ter nagedachtenis aan de 58 marinemensen die tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog waren omgekomen, ten gevolge van het ontploffen van mijnen voor de kust of 'normale' scheepsongelukken, zoals overboord slaan.

Het initiatief tot oprichting van een gedenkteken was genomen door een aantal prominente leden van de vereniging 'Onze Vloot', die hiervoor een apart comité had opgericht.11] Op 15 april 1920 stelde dit comité de gemeenteraad van Den Helder per brief op de hoogte van zijn prille bestaan:
 
  'er heeft zich alhier een comité gevormd, om te komen tot de oprichting van een Monument voor de mannen der Vloot, die tijdens de mobilisatie door rampen om het leven zijn gekomen bij het uitoefenen van hun gevaarvollen plicht'.12]

Het comité vroeg de gemeente een plaats voor het monument ter beschikking te stellen en verder de kosten voor haar rekening te nemen van de fundering en de plaatsing. Soms werkt de politiek snel. Een week na de indiening had de Raad de aanvraag al behandeld en toegewezen. Het comité gaf de Haagse beeldhouwer A.G. van Lom de opdracht een ontwerp te vervaardigen.

Zijn opzet voor het kunstwerk werd wel gewaardeerd door zijn opdrachtgevers, maar niet door een aantal van zijn collega's. In oktober van hetzelfde jaar kregen burgemeester en wethouders van Den Helder een schrijven van de Nederlandse Kring Van Beeldhouwers, waarin bezwaar werd gemaakt tegen de plannen van Van Lom.

Het Algemeen Bestuur en de Commissie van Advies van de Kring gaven te kennen het project 'met den meesten aandrang af te keuren als onaestetisch en volkomen waardeloos en niet waardig voor gevallen helden te dienen'.13] Ook het comité kreeg het verzoek 'deze questie in bevoegde handen te doen overgaan'.

De Nederlandse Kring van Beeldhouwers was in 1918 opgericht en was in de eerste plaats een belangenvereniging. Vooral leerlingen van de bekende hoogleraar aan de Rijksacademie Bronner waren er lid van.14]  

Het comité stoorde zich niet aan de wensen van de Kring en Van Lom mocht verder werken. Het kunstwerk werd op 14 oktober 1922 op het Havenplein onthuld. Het bestond uit een zuil van acht meter hoog met daarvoor een vrouwenfiguur als symbool van het Nederlandse Volk.

Marinemonument - Den Helder

Met de linkerhand steunt zij op een anker om aan te geven dat het volk op zijn zeemacht vertrouwt. Aan haar voeten ligt het slachtoffer. Een kind houdt een stukje van de hem bedekkende driekleur omhoog. Het kind symboliseert het komende geslacht waarvoor het offer een bron van inspiratie moet vormen, en fungeert ook als uitdrukking van hoop voor de toekomst. Als tekst is aangebracht 'voor hen die vielen 1914-1919', en op de zuil staan de namen vermeld van de 58 omgekomenen.

Marinemonument op het Havenplein (Den Helder) in de dertiger jaren

De uiterlijke vorm van het monument doet sterk denken aan de war memorials in Engeland. Ook daar komt het beeld van de Pieta, de traditionele afbeelding van een rouwende vrouwenfiguur met slachtoffer, het meest voor.15] Een uitdrukking van hoop vinden we met name in religieus geïnspireerde memorials, maar zeker ook in memorials die meer seculier van aard zijn.

Jay Winter legt er in zijn boek over de Engelse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog sterk de nadruk op, dat de eerste functie was het uitdrukken van rouw met het verlies en het op die manier steunen van de achtergeblevenen met de verwerking daarvan.16]  

Volgens hem is dat altijd de eerste betekenis van een monument. Pas in tweede instantie komt de aandacht voor het nobele optreden van de slachtoffers. Dit laatste aspect zou dan tevens een aansporing voor de overlevenden moeten zijn zich door hun voorbeeld te laten inspireren. Naar zijn idee houdt dat overigens niet in dat er specifiek om de bereidheid tot nieuwe offers wordt gevraagd, als dat in de toekomst nodig zou zijn.17]  

Helemaal juist lijkt dat toch niet te zijn als we bijvoorbeeld kijken naar de woorden van de Markies van Lincolnshire ter gelegenheid van de onthulling in 1920 van een gedenkteken in het plaatsje Marlow, waarin hij de aanwezige jongens aanspoorde in gelijksoortige omstandigheden ook hun plicht te doen.18]

Alle hier genoemde elementen waren aanwezig in de ceremonies en toespraken die in Den Helder werden gehouden.19] Het religieuze bijvoorbeeld in de door kinderen gezongen cantate:

  Bloemen, bloesemblanke bloemen
Leg bij den gedenksteen neer
Neerland móóg zijn helden roemen
Hun belooning geeft de Heer.

De andere elementen vinden wij terug in de redevoeringen die werden gehouden door koningin Wilhelmina en de bekende Leidse hoogleraar in de Vaderlandse Geschiedenis P.J. Blok. Blok liet alle 58 namen over het plein klinken, beginnend met de zeemiliciëns Kok en De Jong, die al in september 1914 overboord waren geslagen.

Hij sprak over het vaderland waarvoor men alles zou willen opofferen, daarvoor de bekende zinsnede van Horatius gebruikend dat het zoet en eervol is voor het vaderland te sterven.20]  

Het voorbeeld van de doden moest doorwerken 'zeker in ons vaderland dat bedreigd wordt door inzinking en verval. Verneemt men niet talrijke stemmen van hen die in hoog-ideale verwachting leevend, meenen dat de eeuwige vrede in zicht is'.21] Ook Wilhelmina had het over de voorbeeldfunctie, maar zag in het monument ook een blijk van hulde voor de gestorvenen en een mogelijkheid voor de nabestaanden tot rouw.

Allemaal thema's die ook bij de Britse gedenktekens centraal staan. Het enige verschil lijkt een uitgesproken argwaan bij Blok te zijn over de bereidheid van Nederlanders de nodige offers ook daadwerkelijk te brengen. Dat heeft ongetwijfeld te maken met zijn angst voor en verontwaardiging over bezuinigingen op leger en vloot, een punt van heftige discussies in die dagen.22]

Deze angst is ook duidelijk een van de redenen geweest waarom met name verenigingen als Ons Leger en Onze Vloot zich hevig hebben ingespannen voor het oprichten van gedenktekens om onze defensie-inspanningen tijdens de oorlog te memoreren. De behoefte aan dit soort gedenktekens bleef beperkt tot enkele segmenten van de samenleving. Dat blijkt uit de verdere lotgevallen van het Marinemonument.

Vaste herdenkingsplechtigheden werden er niet gehouden en al tien jaar na de onthulling werd er door individuen af en toe woedend geklaagd over de staat van het monument. Zo maakte in de jaren dertig iemand zich bijzonder boos over het feit dat het een soort speelrots voor kinderen was geworden. Over het hoofd van de vrouwenfiguur hing een hoepel met roestwater erin en verder was er op het monument sprake van rode of groene kool 'in rottigen toestand'.23]  

De namen op de zuil werden minder leesbaar. In 1939 kwamen er een paar nieuwe namen bij van marinemensen, die bij Terschelling met hun schip op een mijn waren gelopen en het leven hadden gelaten.24]  

Direct na de Tweede Wereldoorlog werd het monument de plek waar de herdenkingen op de vierde mei werden gehouden. Enkele jaren na de oorlog kwam de gemeente er pas achter dat er in opdracht van de vereniging Onze Vloot namen aan het monument waren toegevoegd en dat de jaartallen 1914 -1919 niet meer goed leesbaar waren.

Eerst was daarom het voorstel dit te herstellen en eronder de jaartallen 1939-1945 te beitelen.25] Uiteindelijk besloot het gemeentebestuur de jaartallen helemaal van het monument te verwijderen of met een bronzen plaat te bedekken.26]  Uiteindelijk is het eerste gebeurd.

De jaartallen 1914-1918 weggebeiteld van het Marinemonument

In de jaren zeventig kwamen bij de gemeente vooral klachten binnen over de verdwijning of onleesbaarheid van de namen, hetgeen het Heldersch Weekblad van 21 september 1978 nog tot de ontboezemingen 'schandelijk' en 'hypocriet' verleidde. Vervolgens werd het weer stil en smerig rond het monument.

In 1993 maakte het zogenaamde Buurten-Collectief zich de spreekbuis van 'vele mensen' en klaagde bij de gemeente weer eens over het misbruik door jongeren, van wat op dat moment het Monument voor de Tweede Wereldoorlog werd genoemd, als eet- en speelkwartier.27]  

Al op 10 juni antwoordde het college dat het ook al benaderd was door diverse mensen met klachten over de wijze waarop sommigen zich bij het monument ophielden:

  'Niet iedereen is ervan doordrongen wat voor u, en velen met u, de waarde en de betekenis van het monument en hoe in uwen onze zienswijze deze waarde en betekenis het best beleefd kunnen worden'.

Het Collectief kreeg verder de aansporing daar werk van te maken, waarbij het gemeentebestuur overigens niet meer wees op waarde en betekenis in relatie met de Eerste Wereldoorlog.

Dat besef lijkt op dat moment zelfs bij de meer traditionele, met de marine verbonden, segmenten van de samenleving in Den Helder verdwenen of in ieder geval sterk verwaterd te zijn. Ook zij wisten nauwelijks meer dat hun Tweede Wereldoorlogmonument eigenlijk voor de Eerste bedoeld was.

Dat is in de ons omringende landen heel anders. Ook daar is de betekenis van oorlogsmonumenten sterk gewijzigd na het minder hevig worden van persoonlijke gevoelens van rouw, maar het zijn nu vooral overblijfselen geworden die de herinnering levend houden aan de ongelukkige generatie die de , slachting van de Eerste Wereldoorlog moest meemaken.28]  

Daarnaast hebben de meeste monumenten ook toevoegingen gekend uit latere oorlogen. Hun betekenis is daarmee verruimd, maar er is nog wel een directe terugkoppeling naar de ellende van 14 -18. In Nederland lijkt de herinnering aan de militairen die in die jaren gemobiliseerd waren, vrijwel vervlogen.29]

 
Monument 1914 - 1918 op de boulevard te Scheveningen
Dat laatste geldt ook voor het grote monument dat op 20 september 1921 is onthuld op de boulevard van Scheveningen ter herdenking van de inspanningen van leger en vloot tijdens de Eerste Wereldoorlog. Vrijwel geen voorbijganger blijkt zich van dit eerste doel bewust te zijn.

Scheveningen - Monument 1914-1918

Ook dit gedenkteken is totstandgekomen door een gezamenlijk initiatief van de verenigingen Ons Leger en Onze Vloot. Bij de onthulling roemde de Eerste Minister tijdens de oorlog P.A.W. Cort van der Linden de inzet van de strijdkrachten en zei dat Nederland zijn neutraliteit alleen maar te danken had aan de grote omvang van zijn leger.30]  

In aansluiting hierop gaf de burgemeester van Den Haag, J.A.N. Patijn, te kennen dat het monument eigenlijk veel te klein was. Volgens hem kwam dat, omdat de Nederlander niet veel voelde voor het vastleggen van gedachten in steen of metaal.

Ook in een artikel in Onze Vloot werd geklaagd over de geringe omvang. Er was gehoopt op een enorm bouwsel in de duinen, dat zowel vanuit zee als vanaf land overal zichtbaar zou zijn. Helaas hadden de bijdragen van de natie slechts de mogelijkheid verschaft de grootse plannen op zeer bescheiden schaal ten uitvoer te brengen.31]

 
Monumenten in Zwitserland
Uit deze klachten en opmerkingen wordt duidelijk dat de bereidheid van de Nederlandse bevolking massaal te geven voor tastbare herinneringen aan de mobilisatie niet erg groot was.

In een ander neutraal gebleven land, Zwitserland, lijkt de interesse in de rol en de offers van het leger groter te zijn geweest. In veel steden zijn monumenten opgericht waar nog jaarlijks op 1 november of op de nationale feestdag, 1 augustus, kransleggingen plaatsvinden met in achtneming van een minuut stilte.32]  

De Zwitserse historicus Georg Kreis ziet drie oorzaken voor de oprichting van dit soort gedenktekens. De behoefte om ook zulke monumenten te hebben als de omringende landen, de behoefte om de collectieve wil tot zelfverdediging uit te drukken en de behoefte om opofferingsgezindheid voor het vaderland te inspireren.33]

Opvallend is verder dat op de Zwitserse monumenten over het algemeen iedereen die tijdens zijn mobilisatiedienst gestorven is, wordt vermeld. Voor de overgrote meerderheid gaat het dan om soldaten die aan een of andere ziekte zijn bezweken.

Dit laatste lijkt een van de verschillen met de Nederlandse situatie. Het voornaamste verschil blijft echter het feit dat de monumenten in Zwitserland voor de Eerste Wereldoorlog wel vaak gebruikt worden in verbinding met de herinnering aan de Tweede, maar dat beide oorlogen duidelijk een eigen rol spelen in de ceremoniën.

Zoals gezegd is bij ons het gewicht van herdenkingen volledig overgegaan naar de Tweede. Het feit dat Zwitserland toen ook neutraal gebleven is zal hierbij ongetwijfeld een grote rol hebben gespeeld.

Een ander verschil is de grotere belangstelling en betrokkenheid van het Zwitserse volk ten opzichte van de herinnering aan de mobilisatieperiode of, zoals het daar wordt genoemd, Verteidigungsdienst.

In Nederland lijken het eerder belangengroepen die zich daar sterk voor maken, zoals de verenigingen Ons Leger en Onze Vloot. Daarbij is het van belang vast te stellen dat een van de beweegredenen voor deze initiatieven telkens gelegen was in een uitgesproken twijfel aan een eensgezinde bereidheid van de Nederlanders zich offers te getroosten voor de bescherming van het vaderland.

Tien jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd gesteld dat de mobilisatieperiode herdacht moest worden, omdat er toen geen partijtwisten waren, maar vaderlandsliefde en nationale saamhorigheid op de voorgrond stonden.34]

In een tijd van bezuinigingen op de krijgsmacht en van pacifisme moesten monumenten mede de nadruk leggen op het belang van leger en vloot. Met name in legerkringen bestond het idee dat na 1918 de veerkracht van het Nederlandse volk was verslapt, onder andere door gebrek aan opvoeding in nationale zin.35]  Als stille getuigen van een groots verleden moesten monumenten een aansporing zijn voor dat volk.36]

Het marinemonument in Den Helder was overigens mede totstandgekomen om de reputatie van marinemensen op te vijzelen die, vooral ook onder invloed van de gebeurtenissen in Duitsland, waar de marine in november 1918 was gaan muiten, door velen van linkse, revolutionaire sympathieën werden verdacht.37]

Op verschillende plaatsen elders in Nederland zijn na de Eerste Wereldoorlog nog enkele kleinere monumenten opgericht die de herinnering aan daar ingekwartierde gemobiliseerde troepen levend moesten houden.38]  

Ook is nog een groot aantal vestingen en forten bewaard gebleven. Deze lijken echter meer de herinnering aan het Nederlandse leger in het algemeen dan aan specifiek de Eerste Wereldoorlog te inspireren.

 
Vluchtelingen – Het Belgenmonument in Amersfoort
Het meest bekende en grootste monument voor de opvang van vluchtelingen is ongetwijfeld het Belgenmonument bij Amersfoort. Oorspronkelijk door Belgische geïnterneerden nog tijdens de oorlog gepland als herinnering aan bij een schietincident omgekomen lotgenoten, symboliseert het gedenkteken uiteindelijk de dank die België aan Nederland wilde brengen voor de opvang van zoveel vluchtelingen.39]

Na de oorlog maakten de politieke moeilijkheden tussen beide landen over door België gewenste grenscorrecties een officiële onthulling onmogelijk.40]  Pas op 22 november 1938, twintig jaar na de wapenstilstand, bracht de Belgische koning Leopold III, in aanwezigheid van koningin Wilhelmina, een gedenkplaat aan die moest getuigen van de dankbaarheid van het Belgische volk voor de Nederlandse gastvrijheid.

klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting
Drie foto's van het Belgenmonument te Amersfoort. De linkerfoto (1933) toont de achterzijde -
de middelste foto (1940) toont achterzijde en voorzijde van het monument en de rechterfoto (1959)
laat de voorzijde zien. (Foto's collectie Menno Wielinga)

In de vijftiger jaren moest het monument geheel worden gerestaureerd wegens de zeer slechte staat van het beton en het beeldhouwwerk.41]  Bij de inwijding van het gerestaureerde gedenkteken sprak de Belgische ambassadeur over de verheven waarde van het offer van hen die in beide oorlogen hun leven, het hoogste goed, hadden geofferd. Hij roemde ook de daden van solidariteit.42]  Zelfs dit zo duidelijk aan de Eerste Wereldoorlog gerelateerde monument kreeg dus een Tweede Wereldoorlog lading toegevoegd.

Betekenis kleinere herdenkingstekenen lijkt minder veranderd
Een dergelijke betekenisverandering of -verruiming lijkt minder voor te komen bij de talrijke, uiteenlopende kleinere herdenkingstekenen. Hooguit is de oorspronkelijke boodschap totaal vergeten, een betekenisverandering heeft zij niet ondergaan.

Dat geldt bijvoorbeeld voor een interessante en unieke gevelsteen op een huis van een woningbouwvereniging op het Steve Bikoplein in de Transvaalbuurt van Amsterdam. Daarop komt een kanon voor, dat op het woord beschaving schiet, met daaronder het jaartal 1914.

Toen wij enkele voorbijgangers naar de betekenis van het reliëf vroegen, dachten zij dat sociale woningbouw waarschijnlijk gezien werd als brenger van beschaving. Het unieke van de steen zit overigens in het feit dat het de enige of ongetwijfeld een van de zeer weinige, kritische, pacifistische geluiden over het verschijnsel oorlog laat klinken.

Dat ligt anders met een aantal gevelstenen in een ook aan het eind van de oorlog gebouwd wijkje in Amsterdam Noord, waarop een aantal verzen is aangebracht die vooral een grote tevredenheid lijken uit te drukken met de betrekkelijk kleine problemen van Nederland, op een moment dat buurlanden elkaar min of meer verscheurden. Neem het volgende versje van David Ingwersen:

  - Ten tijde toen loopgraaf en duikboten waren
- den zonen des nabuurs tot woning en graf.
- Mocht, Holland, uw kroost met voldoening hier staren
- op 't vredig tehuis, dat uw liefde hun gaf.

Dezelfde stemming vinden we in de inscriptie bij een reliëf waarop het gevecht tussen de Duitse adelaar en de Franse haan is afgebeeld.

  - IJsbeer en Luipaard en Gallische Haan
- bonden den kampstrijd met d'adelaar aan
- Hoe bloedden kaken en klauwen!
- Holland toog rustig aan 't bouwen
- Wat vindt de vrede na vier jaar vol leed
- d'adelaar stervend, dit bouwwerk gereed.43]

Geen betekenisverandering of aanpassing zien we ook bij andere meer incidentele gedenktekens zoals de vredesboom in Emmen, die werd geplant ter gelegenheid van de wapenstilstand in 1918.44]  

Hetzelfde geldt voor een gedenkteken dat in 1918 is opgericht in Winterswijk en de neutraliteit moest vereeuwigen.45] De boom is intussen wel gegroeid maar net als bij het monumentje in Winterswijk is de herdenkingsfunctie ervan hooguit wat verstoft, maar niet gewijzigd.

 
Wederopbouw in het Franse Lens: La Cité Hollandaise
Ook in Frankrijk zien we een aantal gedenktekens die verband houden met ons land. Zo draagt een buitenwijk in de Franse stad Lens de naam 'La Cité Hollandaise.' In deze wijk zijn meer namen die op een binding met Nederland wijzen. Een wooncomplex heet 'Résidence Anne Frank' en de aanliggende straten zijn de Rue de Rembrandt en Rue de Rotterdam.

Deze naamgeving in Lens vindt zijn oorsprong in de Nederlandse betrokkenheid bij de wederopbouw van deze tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar geteisterde streek. Ons land was goed op de hoogte van de verwoestingen die in deze frontstad waren aangebracht. Al tijdens de oorlog brachten Nederlandse consulaire vertegenwoordigers bezoeken aan dit gebied.

Na de wapenstilstand besloot de Nederlandse regering in het kader van de wederopbouw materiaal en financiën ter beschikking te stellen aan het zwaar geteisterde Noord Frankrijk. Een bijzonder Nederlands project voor de wederopbouw was het bouwen van houten noodwoningen en andere voorzieningen in de steden Lens en Liévin.46]

Voor het bouwen van woningen werd gebruik gemaakt van de barakken en andere materialen van de vroegere vluchtelingenkampen Nunspeet en Uden waar tijdens de oorlog vele duizenden Belgische vluchtelingen verbleven. Na de oorlog kreeg dit bouwmateriaal dus opnieuw een functie voor slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog en werd het als het ware gerecycled.

De moeilijkheden die daartoe moesten worden overwonnen, waren niet gering. In Frankrijk was gebrek aan alles en procedures namen veel tijd in beslag. Het transport van goederen van Nederland naar Frankrijk stuitte op grote problemen vanwege de grotendeels verwoeste infrastructuur. Maar het project werd toch ten uitvoer gebracht.

Onder leiding van de Nederlandse ingenieur Sangster, 'hoofd der missie voor den bouw van Hollandse kampen in Frankrijk' werden binnen een tijdsbestek van circa twee jaar 340 woningen in Lens en 150 in Liévin gebouwd.

In de zomer van 1921 stonden ze overeind en Lens kreeg naast de woningen, scholen, een postkantoor, een arbeidershotel (Hotellerie des ouvriers de la Cité Hollandaise) met 200 kamers, een badhuis en 'des buanderies publiques' (openbare washokken).

Kaart van La Cite Hollandaise de Lens

Gezien de woningnood kwamen voor de huizen alleen gezinnen in aanmerking. Voor alleenstaanden werd een apart gebouw gebouwd, een voor Frankrijk op dat moment uniek project.47] De overdracht van het project in Lens vond plaats op 12 juni 1921. Voor de nieuwe bewoners was een wedstrijd georganiseerd wie de mooiste tuin had.48]  

Bij de officiële overdracht was namens Nederland jhr. J. Loudon aanwezig, Hare Majesteits ambassadeur in Frankrijk. Nederland bood bij die gelegenheid een gedenkteken aan in de vorm van een bank van baksteen met daarop een bronzen plaat met de tekst:

  La Cité Hollandaise fut briquée pour les sinistrés de la Grande Guerre par la Royaume des Pays-Bas avec le concours du Gouvernement Français.

(Het Hollandse dorp werd gebouwd voor de slachtoffers van de Grote Oorlog door het Koninkrijk der Nederlanden met de steun van de Franse Regering.)

De leider van het project, Sangster, had de bank zelf ontworpen 'teneinde deze geste der Nederlandse Regeering, en de samenwerking met het Franse Gouvernement, vast te leggen voor een langeren tijd, dan het bestaan dezer woningen.'49]

Aldus ontstond in Lens La Cité Hollandaise, een wijk die, zoals gezegd, nog steeds die naam heeft. Er zijn nog enkele woningen te zien als restant van de Nederlandse betrokkenheid maar de bank, die naar de verwachting van Sangster de huizen zou overleven, bestaat niet meer.

In verband met de aanleg van een nieuwe weg besloot het gemeentebestuur van Lens aan het eind van de jaren zestig het overgrote deel van de houten woningen te slopen. Om de herinnering aan de Nederlandse inbreng te bewaren, werden nieuwe namen gezocht. Opvallend is dat ook hier de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog heeft gewonnen. In april 1970 werd in de wijk La Cité Hollandaise, in aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur, 'la Résidence Anne Frank' geopend.

Dit appartementencomplex diende onder meer als vervangende woonruimte voor de bewoners die door de sloop hun huis waren kwijt geraakt. Tevens werden als dank voor de Nederlandse steun destijds twee aanliggende straten herdoopt in de al genoemde Rue Rembrandt en Rue de Rotterdam, waarvan de laatste natuurlijk ook een directe verwijzing naar gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog is.

Een 'Nederlands' monument in Verdun
Op de Place Saint-Paul in Verdun staat het monument La Défense van de Franse beeldhouwer Auguste Rodin, met op de sokkel de tekst:50]

  A LA FRANCE IMMORTELLE
A LA GLORIEUSE VILLE
DE VERDUN
LA HOLLANDE AMIE

De geschiedenis van de totstandkoming van dit monument is interessant, aangezien daaruit blijkt dat al tijdens de oorlog een groep burgers, aanvankelijk onder de vlag van de 'Bond van Neutrale Landen' duidelijk partij koos voor één van de strijdende partijen.

De Bond van Neutrale Landen was een internationale organisatie, waarbij waren aangesloten: Argentinië, België, Brazilië, Denemarken, Nederland, Noorwegen, Peru, Spanje, de Verenigde Staten van Amerika, Zweden en Zwitserland. Het initiatief tot de oprichting van de Bond was genomen door de Zwitser Louis Macon. Tot het moment dat de Verenigde Staten in 1917 aan de oorlog ging deelnemen was Theodore Roosevelt, de voormalige Amerikaanse president, erevoorzitter.51]

De Bond van Neutrale Landen stelde zich onder meer als doel: 'Voortdurend strijd te voeren tegen elk op overheersching gericht streven van eenigen Staat, en zich te verzetten tegen eIken aanslag van groote mogendheden op kleinere Staten.'52]  

De afdeling Nederland van de Bond werd opgericht op 29 juli 1916 en stond onder voorzitterschap van Prof. J.R Niermeyer. Het secretariaat werd gevoerd door Mr. J.B. de la Faille, die later bekend zou worden door zijn standaardwerk over Vincent van Gogh.53]

De Nederlandse afdeling heeft vanaf 1917 een eigen blad uitgegeven, Onze Zelfstandigheid. Daarnaast publiceerde de Bond brochures over uiteenlopende kwesties die met de oorlog en onze onafhankelijkheid verband hielden en bracht communiqués uit over actuele zaken, zoals bijvoorbeeld het torpederen van de Blommersdijk door de Duitse marine.

Bij de neutrale houding van in ieder geval de Nederlandse afdeling van de Bond, kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. Op het Nederlandse briefpapier van de Bond stond vermeld:

  'Tout homme a deux pays: le sien et La France'.
(Ieder mens heeft twee vaderlanden: dat van hemzelf en Frankrijk)

En in het blad Onze Zelfstandigheid vinden we uitspraken als:

  'Het streven naar zelfbehoud is een natuurwet. Deze wet deed ontstaan den Bond van neutrale Landen, wakker geschud door het wereldgebeuren om zich heen. De neutrale landen willen niet worden verengelscht, verfranscht of verduitscht, maar zij willen blijven: Spanjaarden, Zweden, Noren, Denen, Zwitsers, Nederlanders. Voor Zweden moge het gevaar komen van Rusland, voor andere landen van andere zijde, maar voor Nederland dreigt het gevaar van Duitsland!'54]

De secretaris van de Bond, J.B. de la Faille, schreef op 26 december 1916 een brief aan Rodin. Hij vroeg de kunstenaar of hij een kunstwerk wilde vervaardigen ter herinnering aan de heldhaftige strijd van de Fransen tegen de Duitsers, die dat jaar vooral rond Verdun was geleverd. Het 'weldenkende' deel van de Nederlandse natie zou dit kunstwerk dan ook aan deze stad willen aanbieden.

Volgens J.B. La Faille zouden Hollandse kunstenaars niet voldoende kunnen aanvoelen wat deze strijd voor de Fransen betekende en was het nodig dat een Fransman de uitvoerder zou zijn. Hij vroeg Rodin om vertrouwelijkheid.55]  

Een antwoord kwam van Léonce Bénédite, de conservator van het Musée Nationale de Luxembourg, die optrad als belangenbehartiger van Rodin. Rodin was bereid tot medewerking en bood zijn bestaande werk 'La Défense' aan.56]  

Rodin vervaardigde al in 1878 een ontwerp voor dit beeld, naar aanleiding van een prijsvraag die was uitgeschreven voor een groot monument ter nagedachtenis aan de verdediging van Parijs gedurende de Frans- Duitse oorlog van 1870/1871. Zijn kunstwerk werd echter niet uitverkozen.

La Défense bij de Porte Saint-Paul
('Monument offerte de la Hollande')

Een bestuurslid van de Bond, mevrouw A.L. van Bevervoorde, die voor het Rode Kruis in Frankrijk werkte, onderhield de contacten met Bénédite en bezocht ook nog een keer de al in slechte gezondheidstoestand verkerende Rodin. Voor het kunstwerk behoefde slechts de kosten van het vergroten en de sokkel betaald te worden.

Auguste Rodin overleed op 17 november 1917. Na zijn dood ontstonden de nodige perikelen over zijn nalatenschap, onder meer over de vraag of een vergroting van het kunstwerk, zonder dat Rodin daar meer zijn fiat aan kon geven, wel artistiek te verantwoorden was.57]

 
Het Verdun comité
In juli 1918 werd een apart 'Verdun comité' gevormd en kwam het initiatief voor het kunstwerk los te staan van de Bond voor Neutrale Landen. Voorzitter werd de initiatiefnemer De la Faille; mevrouw AL. van Bevervoorde werd secretaris.

Het Verdun comité publiceerde een prospectus met een grote lijst van sympathisanten en slaagde erin binnen korte tijd 50.000 gulden op te halen voor het realiseren en plaatsen van het kunstwerk.58]  

Hoewel zich tal van praktische problemen voordeden, was het op 1 augustus 1920 eindelijk zover. Het kunstwerk kreeg een plaats op de Esplanade de la Roche in Verdun. Bij de onthulling was, naast Franse autoriteiten en leden van het Verdun comité, ook de Nederlandse ambassadeur in Parijs, jhr. Loudon, aanwezig. In zijn toespraak zei deze onder meer:

  'La Hollande qui a combattu dans le passé por la liberté et la justice a compris la grandeur de voile lutte. Elle n'attendait que cette occasion pour vous porter, à Verdun même, son salut ému et enthousiaste. Fière d'arborer, elle aussi, le rouge, le blanc et le bleu, les couleurs de la France immortelle, La France des Foch et des Pétain, elle incline avec respect son tricolore devant le votre."59]

(Holland dat in het verleden heeft gestreden voor de vrijheid en de rechtvaardigheid heeft de grootsheid van uw strijd begrepen. Het heeft op deze gelegenheid gewacht om U, juist in Verdun, zijn bewogen en enthousiaste groet te brengen. Het is zelf trots ook het rood wit en blauw te dragen, de kleuren van het onsterfelijke Frankrijk, Het Frankrijk van de Fochs en de Pétains, en buigt met respect haar vlag voor de uwe.)

Op de sokkel van het monument waren drie data gegraveerd: 1880, 1916 en 1920.60] Het waren de momenten van het eerste ontwerp van het beeld, het initiatief van het Nederlands comité en van de uiteindelijke plaatsing in Verdun. Verder was er de volgende tekst bij geschreven:

  A LA GLOIRE DE LA FRANCE ÉTERNELLE
A VERDUN, L’HÉROIQUE CITÉ LORRAINE
LES AMIS DE HOLLANDE
QUI N'ONT JAMAIS DOUTÉ DU TRIOMPHE
DU DROIT ET DE LA JUSTICE
DÉCEMBRE 1916 - JUILLET 1920

In 1939 werd het monument verplaatst naar de Place Saint-Paul, waar het nu nog te bewonderen is. Toen de Duitsers er in 1940 wel in slaagden Verdun te veroveren, verwijderden zij de tekst op het monument. Na afloop van de oorlog hielden enkele overgebleven initiatiefnemers van het comité opnieuw een inzameling voor een restauratie, maar dit leverde slechts 200 gulden op. Waarschijnlijk vanwege de beperkte financiële middelen werd volstaan met de veel kortere tekst:

  A LA FRANCE GLORIEUSE
LA HOLLANDE RECONNAlSSANTE61]  

Recentelijk is het monument gerenoveerd en nu met een weer aangepaste tekst:

  A LA FRANCE IMMORTELLE
A LA GLORIEUSE VILLE
DE VERDUN
LA HOLLANDE AMIE

Een specifiek symbool van de Eerste Wereldoorlog, de naam Verdun, heeft hier weer een plaats gekregen.

 
Slotbeschouwing
Er zijn in Nederland nog heel wat sporen te vinden van de Eerste Wereldoorlog, maar die sporen worden maar weinig bewust 'gelezen'. Vrijwel geluidloos heeft het collectief geheugen zijn pleisterplaatsen gelegd bij de Tweede Wereldoorlog, die soms de enige lijkt te zijn geworden.

Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het herdenkingsprogramma van het Nationaal Comité 4 en 5 mei in 2000. Daarin werd gesteld dat op 4 mei herdenkingen zouden plaatsvinden bij een aantal bekende monumenten in Nederland, waaronder het Monument voor de Marine in Den Helder. Herdacht werden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en degenen die daarna tijdens allerlei acties waren gevallen.

Navranter kan de ontkoppeling van het gedenkteken in Den Helder met de oorspronkelijke aanleiding voor oprichting nauwelijks zichtbaarder worden gemaakt.

Het comité is zich er kennelijk nog wel van bewust dat in de ons omringende landen de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog nog niet is verdwenen. Zij achtte het nodig in de Engelse versie van de presentatie van hun activiteiten daaraan te refereren:

  'World War Two occupies an important place in the collective memory of the Dutch. A much more significant position than that of World War One, because then Holland remained officially neutral.'

Terecht wordt hier natuurlijk gewezen op het feit van de dominante positie die de laatste oorlog inneemt bij de vorming van het nu aanwezig historisch besef, maar dat verklaart nog niet ten volle waarom de herinnering aan de voorafgaande oorlog bij ons zo is weggezakt.

In andere landen, ook neutrale landen als Zwitserland, heeft de novembermaand toch zijn betekenis gehouden. Uiteraard is het van grote betekenis geweest, dat Nederland, anders dan de andere hier genoemde landen, de twee oorlogen heel verschillend heeft ondergaan. De eerste neutraal, de tweede - na een korte periode van strijd - bezet.

Toch zijn er ook andere verschillen geweest. In de eerste plaats kunnen wij constateren dat gedurende het Interbellum weinig opwinding en discussie over de oorlogsperiode zichtbaar was. Aanvankelijk was er onder andere uit de mond van oud- minister Treub en uit de pen van journalist C.K. Elout wat kritiek op de egoïstische en materialistische houding van veel landgenoten, maar die geluiden verstomden snel. Ook de vaderlandse literatoren legden weinig belangstelling aan de dag.62]  

Misschien is de periode van twintig jaar voor het uitbreken van de volgende wereldbrand te kort geweest om bestaande discussies en gevoeligheden aan de oppervlakte te brengen. Zo was er nauwelijks tijd om tot nieuwe visies te komen. Het is dan ook begrijpelijk dat in de jaren dertig vrijwel geen nieuwe gedenktekenen zijn geplaatst.

Dat was na de Tweede Wereldoorlog heel anders. Veel nieuwe monumenten zijn juist in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw onthuld: een symptoom van de oplevende belangstelling en nieuwe discussies over de Tweede Wereldoorlog.63]  

In de aanvankelijk brede maatschappelijke consensus over de beeldvorming van de bezettingsperiode werden toen steeds meer gaten geschoten. Het is opvallend dat een dergelijke consensus niet heeft bestaan in 1918. De moeilijkheden bij het bijeenbrengen van geld voor de grotere monumenten waren daar een uiting van.

De geschiedenis van de gedenktekens wijst op een gebrekkige en snel aflopende interesse in de Grote Oorlog. Ook de wat afwijkende wederwaardigheden van het Belgenmonument veranderen dat beeld niet. Weliswaar is de onthulling ervan aan het eind van het Interbellum geweest en hebben ingrijpende restauraties nog twintig jaar later plaatsgevonden, maar dit lijkt meer te danken aan de veranderde politieke relatie met België en de kunsthistorische betekenis die aan het monument werd gehecht, dan aan herleving van de belangstellingvoor de oorlog.

Die was in de jaren twintig al verrassend beperkt. Misschien was er ook sprake van een zekere verdringing vanwege een schuldbewust besef van het contrast tussen het lijden in de oorlogvoerende landen en de relatieve rust in Nederland, zoals vlak na de oorlog in een gevelsteen in Amsterdam nog werd verwoord:

  1914-1918.
Dure tijden!
Iedren morgen
Nieuwe lasten
Zwaarder zorgen.

Door de periode van de Bezetting is de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog vrijwel helemaal uit het collectieve geheugen van de Nederlander verwijderd. Het woordje 'vrijwel' is hier niet helemaal vrijblijvend bedoeld. Een dergelijke episode kan natuurlijk nooit helemaal uit het bewustzijn verdwijnen. Bovendien doen zich soms, net als bij het Belgenmonument, externe omstandigheden voor die dit verleden toch weer een zeker leven inblazen.

We kunnen hier de recente ophef over 'Assen' en 'Doorn' noemen. De Turkse gemeenschap bracht grote bezwaren naar voren tegen de komst van een gedenkteken dat Nederlandse Armeniërs in Assen wilden oprichten ter nagedachtenis aan de Armeense slachtoffers van de volkerenmoord tijdens en na de Eerste Wereldoorlog in Turkije. Het gedenkteken is er toch gekomen.

Afgezien van graven van Duitse soldaten, behoren Huis Doorn, de voormalige verblijfplaats van Keizer Wilhelm II, en het kleine mausoleum met zijn laatste rustplaats, tot de weinige herinneringen in ons land aan de Duitse betrokkenheid bij de Eerste Wereldoorlog.

Het gegeven dat de keizer Nederland als toevluchtoord koos, hing vanzelfsprekend samen met de positie van Nederland en de (koninklijke) betrekkingen met Duitsland. Het getuigt dan ook van weinig historisch besef van de Raad voor Cultuur om te stellen: 'Als verblijfplaats van de laatste Duitse keizer heeft [Huis Doorn] (-) geen directe banden met Nederland en de Nederlandse geschiedenis.'64]  

Daarnaast was Wilhelm, om met Elsbeth Etty te spreken, onze beroemdste asielzoeker, met een super-A-status.65] Afgezien van deze min of meer toevallige rimpelingen mag worden geconcludeerd dat in onze Nederlandse collectieve herinnering de Eerste Wereldoorlog is weggezakt.66]  

Illustratief is onze eigen ervaring met de gemeente Gouda. In veel gemeenten overhandigden de Belgische vluchtelingen bij hun vertrek cadeaus, meestal aan de burgemeesters, als teken van dank voor hun verblijf in Nederland. Het zou interessant zijn om te weten wat er met deze aandenkens is gebeurd. Dat blijkt soms niet eenvoudig te achterhalen.

In Gouda was tijdens de oorlog een opvangcentrum. Op de afscheidsbijeenkomst kreeg de burgemeester als dank voor het verblijf een maquette van het vluchtoord en een vaandel van het Belgisch muziekcorps. Uit de archiefstukken blijkt dat de Commissie van Toezicht van het toenmalig Stedelijk Museum voor Oudheden (nu het bekende Stedelijk Museum Catharina Gasthuis) verklaard heeft dat 'zij voor deze voorwerpen gaarne een waardige plaats zal inruimen.'67]

Ondanks herhaalde verzoeken aan het museum om informatie over de verblijfplaats van deze aandenkens, blijft men het antwoord schuldig. Ze zijn waarschijnlijk verloren gegaan zonder dat iemand dat zelfs heeft gemerkt.

 
Noten
[1] M.E. Brands, 'The Great War die aan ons voorbijging. De blinde vlek in het historische bewustzijn van Nederland' in: M. Derman en J.E.H. Blom (eds), Het belang van de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1997) 9-20.
[2] Over verschillende houdingen tegenover het verleden, uitgedrukt in de termen remembered history (collectief geheugen), recovered history (wetenschappelijke geschiedschrijving) en invented history (mythevorming) zie het klassiek geworden boek van B. Lewis, History: remembered, recovered, invented (Princeton 1975). Het collectief geheugen wordt wel onderscheiden in een communicatief en een cultureel geheugen. J. Assmann en J. Czaplicka, 'Collective memory and cultural identity', New German Critique 65 (1995) 125-133.
[3] Over deze texture of memory zie J. Young, Writing and Rewriting the Holocaust. Narrative and the Consequences of Interpretation (Bloomington 1988). Ook E. van Vree, In de schaduw van Auschwitz. Herinneringen, beelden, geschiedenis (Groningen 1995) 13.
[4] Zie bijvoorbeeld twee boeken over postzegels ter herdenking van de Tweede Wereldoorlog: G.T. Peelen, Postzegels schrijven geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1948) en D. Barnouwen, A. Lopes Cardozo, Herdenken op klein formaat: Nederlandse postzegels over de Tweede Wereldoorlog (Zutphen 1996).
[5] Zie hierover J.GA Pocoek, 'The Origins of Study ofthe Past: A Comparative Approach', Comparative Studies in Societyand History 4 (1961-1962) 209-246. Pocock spreekt in dit verband over past-relationships.
[6] Over het begrip historische cultuur zie K. Füssmann, H. Th. Grütter en J. Rüsen (eds), Historische Faszination. Geschichtskultur heute (Keulen 1994).
[7] Over het afleggen van betekenissen en het verwerven van nieuwe zie J. Winter, Sites of Mourning, Sites of Memory (Cambridge 1995) 78-80.
[8] Brands, Great War, 10. Borg noemt de periode van 1920 tot 1930 de 'classic era of memorial construction'. A. Borg, War Memorials trom Antiquity to the Present (Londen 1991) .
[9] Zie bijvoorbeeld de zeer nuttige lijst van de Nederlandse afdeling van de Western Front Association (WFA-Nederland) en aanvullingen in hun uitgave "De Groote Oorlog', en 'Het Overzicht gedenktekens en monumenten met betrekking tot de Nederlandse krijgsmacht 1815 tot heden', gepubliceerd in Mars et Historia, 1991.
[10] Informatie hierover in de hierboven genoemde lijst en in Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000) 429-439.
[11] Het comité was gevormd uit de speciaal opgerichte Vereniging Oprichting van het Marine-Monument 'Voor Hen Die Vielen'. In 1923 is deze vereniging met andere opgegaan in het Marine-Rampenfonds 1914-1919.
[12] Gemeente Archief Den Helder. Dossier: oprichting van het marine-monument op het Havenplein te Den Helder.
[13] Brief van 2-10-1920. Gemeente Archief Den Helder. Dossier oprichting.
[14] Ook na de Tweede Wereldoorlog probeerde de Kring, overigens met meer succes, greep te krijgen op de opdrachten voor monumenten. Zie N. Noordegraaf, Oorlogsmonumenten in Ontwikkeling (Doctoraalscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam, 1997) 13-14.
[15] Winter, Sites of Mourning, 90.
[16] Winter, Sites of Mourning, 95. Zie ook C. Moriarty, 'Private Grief and Public Remembrance: British First World War Memorials', in: M. Evans en K. Lunn (eds), War and Memory in the Twentieth Century (Oxford 1997) 136.
[17] Winter, Sites of Mourning, 95.
[18] Moriarty, Private Grief, 128.
[19] Uitgebreide verslagen hiervan o.a. in het maandblad Onze Vloot 14 (1922) 161-165.
[20] 'Dulce et decorum est pro patria mori'.
[21] Over de constante zorg van Blok over de bedreigde plaats van Nederland tussen de grote naties zie bijv. P.B.M. Blaas, Geschiedenis en Nostalgie. De historiografie van een kleine natie met een groot verleden (Hilversum 2000) 37-40.
[22] Zie hiervoor H.].G. Beunders, 'Weg met de vlootwet!': de maritieme bewapeningspolitiek van het kabinet-Ruys de Beerenbrouck en het succesvolle verzet daartegen in 1923 (Amsterdam 1984).
[23] In de periode 1933 t/m 1938 kwamen diverse brieven met dergelijke klachten binnen bij het Gemeentebestuur van Den Helder en bij Binnenlandse Zaken. Gemeente Archief Den Helder. Dossier oprichting.
[24] Dit gebeurde buiten de gemeente om op initiatief van de vereniging Onze Vloot. Zie voorstel burgemeester van 25 september 1952 in het Dossier oprichting.
[25] Voorstel van de burgemeester op 25 september 1952. Gemeente Archief Den Helder. Dossier oprichting.
[26] Brief Gemeentebestuur aan directeur Openbare Werken van 14-11-1952.
[27] Brief aan College van B en W, 3-5-1993.
[28] Winter, Sites of Mourning, 98.
[29] De laatste herdenking bij het monument in Den Helder was uitdrukkelijk bedoeld voor de slachtoffers vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu.
[30] Verslag redevoeringen in Onze Vloot 13 (1921) 170.
[31] Artikel van J.E.L. de Balbian Verster in Onze Vloot 13 (1921) 15l.
[32] G. Kreis, Gefallenendenkmäler In Kriegsverschontem Land. Zum politischen Totenkult der Schweiz in: R. Koselleck en M. Jeisman (eds), Der politische Totenkult. Kriegerdenkmäler in der Moderne (München 1994) 133.
[33] Kreis, Gefallenendenkmäler, 13l.
[34] Deze woorden zijn van generaal Terwisga in Ons Leger 10 (1924) 63. Terwisga hield een rede als voorzitter van het Nationaal Comité Herdenking-Mobilisatie 1914, waarin hij onder meer ook nog meldde dat natuurlijk ook het pacifisme moest worden bestreden.
[35] Deze opmerkingen zijn van de bekende officier van de Generale Staf in de dertiger jaren Uijterschout: J.L. Uijterschout, Onze Gedenkteekenen. Een nationaal bezit (Den Haag 1941) 6.
[36] Ibidem, 10.
[37] Hierover L.A.M. Goossens, De Koninklijke Marine en haar monument te Den Helder 1914-1922 (Haarlem 1974)
[38] Voorbeelden daarvan zijn Willemstad, Zwammerdam en St. Oedenrode, zie overzicht WFA, afd. Nederland.
[39] Ibidem, 108. Waarschijnlijk was de schietpartij in kamp Zeist, waar acht Belgische geïnterneerden in december 1914 omkwamen door kogels van Nederlandse bewakers, de eerste aanleiding voor de oprichting. Over dit incident P. Moeyes, Buiten Schot. 1914-1918 Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 108-109. Zie verder over de plannen en uitvoering van het monument die liepen van oktober 1916 tot net voorjaar van 1919 M. Cramer, 'Het Belgenmonument te Amersfoort', Monumenten 11/12 (1988) 4-9.
[40] Over deze problemen zie M. Frey, Der erste Weltkrieg und die Niederlande. Ein neutrales Land im politischen und wirtschaftlichen Kalkül der Kriegsgegner (Berlijn 1998) 335-340.
[41] Zie hierover G. v.d. Mark, Restauratie van het Belgenmonument te Amersfoort, Technisch Gemeenteblad. Officieel Orgaan van de Bond van Hoofden van Gemeentewerken en van de Hinderwet- en Bouwtoezichtvereniging 43 (1957) 221-229.
[42] Verslag van deze inwijding in bv. de NRC van 2-12-1957.
[43] Deze reliëfs vinden we op het Zwanenplein in Amsterdam Noord. Zij zijn opgenomen in de beschrijving van de WFA-Nederland.
[44] Zie over deze, intussen in omvang wel sterk veranderde, kastanjeboom op internet: www.historisch-emmen.nl
[45] Zie: www.winterswijk.org.toerisme/bezienswaardig/kunst
[46] Informatie over la Cité hollandaise is afkomstig van :Algemeen Rijksarchief (ARA). Archief Centraal Vluchtelingen Comite no. 2.04.33, doos 116 t/m 119.
[47] L'Illustration, noA065 20 januari 1921.
[48] ARA.2.04.33, doos 118, Brief van Sangster aan minister van Binnenlandse Zaken d.d. 13 mei 1921.
[49] ARA.2.04.33, doos 118, Brief van Sangster aan minister van Binnenlandse Zaken d.d. 13 mei 1921.
[50] Zie voor een uitvoerige gedetailleerde geschiedenis van dit kunstwerk van Rodin: Louk Tilanus, 'The monument of la défense. Its significance for Rodin', Gazette des beaux arts, courrier europeen de l'art et de la curiosité 137 (1995) afl. 1515, 261-276. Vanwege renovatiewerkzaamheden in het centrum van Verdun werd het monument in 2001 opgeslagen.  Het werd herplaatst op de Rue des Frères Boulhaut te Verdun.
[51] Archief Roosevelt Study Center (RSC), Middelburg. Brief van Roosevelt aan J.B. de la Faille d.d. 8 maart 1917, waarin hij meedeelt geen ere-voorzitter meer te kunnen zijn omdat hij weer een militair commando wil gaan bekleden.
[52] Onze Zelfstandigheid, Orgaan van den Bond van Neutrale landen, 1e jaargang 15 februari 1916 no. 1.
[53] J.B. de la Faille, l’oeuvre de Vincent van Gogh (Parijs 1928).
[54] Uit Onze Zelfstandigheid, Orgaan van den Bond van Neutrale landen, 1e jaargang 15 februari 1916 no. 1.
[55] Archief Musée Rodin. Materiaal beschikbaar gesteld door Alain Beausire, van het Musée Rodin. Brief van J.B. de la Faille aan Rodin d.d. 26 december 1916.
[56] Archief Musée Rodin, Antwoord van Bénédite, conservateur van het Musée Nationale de Luxembourg de Auguste Rodin d.d. 27-1-1917.
[57] Tilanus, La Défense, 269 e.v.
[58] Ibidem, 269.
[59] L’Hommage à Verdun in Revue du Nord: histoire & archeologie (1910)345-347, aldaar 346
[60] Over de data bestaat een verschillende uitleg. In het artikel van L. de Bevervoorde, 'Un hommage de la Hollande à la France' in Revue de l'Art Ancien et Modern 38 (1920) juni, worden deze drie data genoemd. Louk Tilanus,die overigens in een ander verband dit artikel ook noemt, citeert een iets andere tekst en data nl. 1883,1916 en 1920. Hij wijst er overigens op dat het 1879 moet zijn in plaats van 1883, zie Tilanus, 271.
[61] Ibidem, 272.
[62] Moeyes, Buiten Schot, 382-386.
[63] Zie Noordegraaf, Oorlogsmonumenten, 46-48.
[64] Cultuurnota-advies van de Raad voor Cultuur over Huis Doorn, 2000.
[65] Elsbeth Etty, NRC, 14 november 1998.
[66] Het gedoe om Doorn is daar eigenlijk ook een teken van.
[67] Streekarchief Hollands Midden, Gouda, Voorlopige inventaris van de archieven van het gemeentebestuur van Gouda over de periode 1816-1920, no. 464. Brief van de Commissie van Toezicht op het Stedelijk Museum aan het college van burgemeester en wethouders der gemeente Gouda d.d. 11 april 1919.


 Personalia
Dr. Paul Schulten is werkzaam aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceerde onder meer over de historische beeldvorming betreffende beide wereldoorlogen en over diverse aspecten van de Eerste Wereldoorlog.

Dr. Martin Kraaijestein is werkzaam aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceerde onder meer over de geschiedenis van het gemeentelijk beleid en over de Eerste Wereldoorlog.

 Bovenstaand artikel verscheen eerder in de uitgave ‘Leven naast de catastrofe – Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog’. Dit artikel is op deze website geplaatst met toestemming van de auteurs bij wie de auteursrechten berusten. Voor gehele of gedeeltelijke overname is daarom uitdrukkelijk toestemming vereist van de auteurs. © 2001 – Paul Schulten en Martin Kraaijestein.

  naar homepage


eXTReMe Tracker