naar gifgas-pagina -  naar homepage


Gifgas - de chemische oorlogvoering
in
de Eerste Wereldoorlog


door Leo van Bergen


De Eerste Wereldoorlog is misschien wel het meest berucht geworden vanwege het gebruik van gifgas. Dat gifgas is een symbool geworden voor de chemische verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Toch was op de keper beschouwd de angst voor gifgas overdreven. In tegenstelling tot de vele verhalen die hierover de ronde doen, eiste het gas, vergeleken met de aantallen die in de jaren 1914-1918 normaal waren, naar verhouding weinig slachtoffers (1). Er waren andere factoren die dit gifgas zo'n beruchte klank hebben gegeven; het effect van gas was vooral groot op het psychologische vlak.

Inhoudsoverzicht

Inleiding
Aantallen gasslachtoffers
Psychologische effecten van gifgas
Gashysterie als oorzaak van oorlogsneurose
Effecten van gifgas
Angst voor gifgas
Gasslachtoffers en verpleging
Het gebruik van gasmaskers
De voorgeschiedenis van de gasoorlog
Het begin van de gasoorlog
De eerste Britse gifgasaanval bij Loos
De ontwikkeling van nieuwe gifgassen
De breuk in de relatie tussen oorlog en wetenschap
De gebruikte soorten gas
Mosterdgas – gebruik en effecten
Voetnoten
Over de auteur


  Inleiding
De auteur Gladden merkte niet voor niets op dat het gas een angst veroorzaakte, ‘volkomen buiten proportie vergeleken met de schade die het aanrichtte.’(2) Zowel Otto Muntsch, schrijver van Leitfaden der Pathologie und Therapie der Kampfgaserkrankungen (1932), als luitenant-kolonel J.F.C. Fuller, schrijver van The Army in my Time (1935), merkten op dat gas een humaan wapen was, waarbij Fuller ook nog eens sprak over mosterdgas, het meest dodelijke van alle in de oorlog gebruikte gassen. Gas zou veeleer uitschakelen, dan dat het doodde, waardoor de slachtoffers krijgsgevangen konden worden gemaakt. De effecten op lange termijn zouden gering zijn, en de directe effecten waren eerder geestelijk (angst), dan lichamelijk.(3)

Helemaal ongelijk hadden Muntsch en Fuller niet. Het gewondenpercentage als gevolg van gasgebruik lag lager dan dat van veel andere gebruikte wapens. Veruit de meeste gewonden door gas waren bovendien slechts licht aangedaan, en konden na een aantal dagen rust gezond worden verklaard en naar hun eenheid terugkeren. Ook het aantal doden als gevolg van het militair gezien - althans aan het westelijk front - weinig betekenende gas, viel vrijwel in het niet bij de totale cijfers. Men zou zelfs kunnen zeggen dat degenen die door gas werden verwond, vergeleken met degenen die tegen shrapnel of kogels aanliepen, de gelukkigen waren.(4)

 Aantallen gasslachtoffers
In de oorlog als geheel vielen ongeveer 800.000 soldaten aan gas ten prooi, onder wie ongeveer 180.000 Britten, 190.000 Fransen, 71.000 Amerikanen en 80.000 Duitsers. Zij verbleven, in vergelijking met soldaten die door granaten of kogels gewond waren geraakt, ongeveer de helft van het aantal dagen in het ziekenhuis, waardoor het aantal non effective mandays als gevolg van gas beduidend lager uitviel dan als gevolg van beschietingen. Ook het sterftepercentage lag bij gas vijftig procent lager dan bij schot- of artilleriewonden. Van de Britse gewonden door gas - tussen 1915 en 1918 9,5 procent van het totaal - stierven er ongeveer 6.000. Een kleine 10.000 raakten invalide.

Zeker toen de beschermende kledij kwalitatief sterk was verbeterd, herstelde zeventig procent van de vergiftigden binnen afzienbare tijd. In totaal kon 93 procent van hen na verloop van tijd weer naar het front terugkeren. Van de Duitsers stierven er 3.000 als direct gevolg van gasvergiftiging. In beide gevallen gaat het om twee à drie procent van het aantal gewonden door gas, dat bij de Duitsers overigens slechts 1,66 procent van het totaal uitmaakte. Dit verschil is waarschijnlijk het gevolg van het grotere gebruik van gas door de Duitsers en aan hun betere bescherming en ‘gasdiscipline’, dat wil zeggen dat de Duitse soldaten zich stringenter hielden aan de voor¬schriften hoe te handelen bij gasaanvallen.

En toch is de redenatie van Muntsch en Fuller een drogredenatie. Evenals bij het lage percentage aan borstverwondingen, moet worden bedacht dat het cijfer van twee procent het geregistreerde cijfer is. Zij die direct aan het gas overleden, zij die niet de medische hulpposten bereikten, zijn niet in de statistieken en percentages opgenomen, en al helemaal niet als zij na hun dood door gas nog ten offer vielen aan een granaat. Bovendien is het percentage afhankelijk van de vraag wanneer iemand als ‘door gas gewond’ werd gediagnosticeerd. Gas was bij lichte doses zelden of nooit dodelijk, en de meeste vergiftigingen waren licht. Van de zware gevallen echter stierf maar liefst twaalf procent.(5)

Daarbij betekende het woord ‘herstel’ ‘terug naar het front’. Als de vergiftigden maar weer konden lopen en met hun armen konden zwaaien, werden ze hersteld verklaard. Of ze na de doorstane ervaring ook geestelijk in staat waren de frontgruwelen weer tegemoet te treden, was een vraag die niet werd gesteld.(6) Hier moet nog aan worden toegevoegd dat in de redenatie van Muntsch en Fuller (bewust?) het karakter van het gasgebruik foutief werd voorgesteld. Gas werd niet gebruikt omdat het humaner was dan bommen, granaten en kogels, zoals Modris Eksteins terecht opmerkt. Het werd gebruikt om de frontsoldaat aan nog een verschrikking te meer bloot te stellen. Het werd niet gebruikt in plaats van, maar samen met artillerie. Door gas gewonden werden daarbij niet gevangen genomen, maar gedood. Een Brits artillerist schreef in 1915:
 
  ‘Ze rijgen iedereen aan het bajonet die door hun gassen te bedwelmd is om zich nog te kunnen verroeren en bestoken vervolgens al de ellendigen die nog naar adem liggen te happen met hun explosieven.’(7)

Dat gas werd ingezet om de tegenstander tot overgave te dwin¬gen, was kortom een redenatie die diende ter geruststelling van de publieke opinie.

 
Psychologische effecten van gifgas
De soldaten waren niet bevreesd voor gas omdat het doodde. Dat deden zoveel andere dingen ook, al waren de soldaten ervan overtuigd dat gas veel dodelijker was dan later min of meer objectief is vastgesteld. Ondanks het feit dat een alert soldaat aan gas over het algemeen veel beter en eenvoudiger kon ontsnappen dan aan bommen en granaten, bleven de meesten bommen verkiezen. Meer dan de vertrouwde en hoorbare bommen en granaten, symboliseerde gas de ontmenselijking van de oorlog. Het doodde en verwondde verraderlijk, stil als een sluipmoordenaar, volstrekt willekeurig en nooit snel en pijnloos.

Britse machinegeweersectie met gasmaskers

In Le Filon van 20 maart 1917, stond een artikel getiteld: 'Gas: voor hen die het hebben gezien'.

  Met de wolk spreidde de dood zich over ons uit, drong door in onze kleren en legersteden, en doodde alles wat om ons was, alles dat ademde. Kleine vogels vielen in de loopgraaf, katten en honden, onze gezellen in onfortuin, lagen aan onze voeten en werden niet meer wakker. Toen zagen we onze strijdmakkers naar de eerste hulppost gaan en we wachtten lang en angstig op de vijand of de dood. Mijn vrienden, we brachten daar de pijnlijkste lange uren van ons hele leven als soldaten door. We hadden alles al gezien: mijnen, granaten, traangas, [...] de gruwelijkste wonden en de moorddadigste metalen stortbuien - maar niets kon de vergelijking doorstaan met deze mist die uren die als eeuwen voelden, het zonlicht, het daglicht, het prachtige wit van de sneeuw, voor onze ogen bedekte.(8)

Het gas vereiste bovendien beschermende kledij die alle soldaten in eenvormige varkenssnuiten veranderde. Het effect van gas was dan ook groot, maar dat effect moet vooral op het psychologische vlak worden gezien. Billy Congreve merkte op dat gas weer een nieuw terreurwapen aan de toch al gruwelijke oorlog toevoegde, ‘en het gas heeft iets deprimerends’.(9)

  
Gashysterie als oorzaak van oorlogsneurose
Door de psychologisch destructieve werking van het gas was gashysterie, de collectieve paniek na een gasaanval, een veel voorkomend fenomeen. Gasalarm werd vaak veel te snel gegeven, soms meerdere malen per nacht, en dit leidde telkens weer tot grote paniek. Volgens Allen was gas shock dan ook even normaal als shell shock. Regimental Medical Officer kapitein Charles McMoran Wilson - beter bekend als Lord Moran, de latere lijfarts van Winston Churchill - dacht dat gas een van de voornaam¬ste oorzaken van oorlogsneurose was, en wel omdat het de soldaat ervan overtuigde dat een mens van nature eigenlijk onbruikbaar was voor zoiets als oorlogvoering.(10) Hier kwam bij dat velen, met name bij de Britten, een weerzin bleven voelen bij het gebruik van gas, dat als onsportief, en als strijdig met het oorlogsrecht werd gezien.

Al mag het feit dat de kennis van chemie in Duitsland op een hoger peil stond dan in Groot-Brittannië en Frankrijk, niet als reden over het hoofd worden gezien,(11) die schending van het oorlogsrecht is ook een mogelijke verklaring waarom de Duitsers het eerst en het veelvuldigst gas zouden gebruiken. In de ogen van Eksteins streden de Duitsers een strijd ter vernietiging van de door Groot-Brittannië verpersoonlijkte status-quo. Het bestaande oorlogsrecht maakte onderdeel uit van die status quo, maar was in de ogen der Duitsers verouderd en wezensvreemd.(12)

De meeste Britten bleven, ook toen ze het zelf gebruikten, gas verwerpelijk vinden, al hadden de Duitsers het dan als eerste gebruikt. Hoewel iemand als de Schotse vice-korporaal Ramage, 1st Battalion Gordon Highlanders, het maar vreemd vond om wel tegen gas maar niet tegen kogels te protesteren,(13) was het algemene Britse gevoelen toch dat een soldaat zoiets niet hoorde te gebruiken. Velen waren er daardoor ook van overtuigd dat het alleen maar onheil zou brengen. Zij zouden er zelf, door knoeiwerk, meer last dan voordeel van hebben. Volgens Hanbury-Sparrow was gas duivelswerk. Het ging ‘tegen ieder door God-gegeven geweten’.(14)

Het feit dat het woord gas zelf zelden werd gebruikt hangt hier nauw mee samen. Spraken de Duitsers tenminste nog over ‘het strijdmiddel’, de Britten gebruikten zoals gezegd het nog eufemistischer, ofschoon in zekere zin wel correcte, woord accessory, al was dat dan zogenaamd om de vijand zand in de ogen te strooien wanneer berichten zouden worden onderschept. Gebruik van elk ander woord was strafbaar.

Ook de te onderscheiden gassoorten hadden hun codenaam. Chloorgas bijvoorbeeld werd Red Star genoemd, waarvan de betekenis zelfs voor the Specials, zoals de Britse gassecties werden genoemd, enige tijd verborgen werd gehouden.(15)

De Franse schrijver Henri Barbusse, die zelf gevochten had in de voorste linies, moest van dat Britse denkbeeld over de onsportiviteit van gas overigens niets hebben. Hij stemde met Ramage in dat het belachelijk was om met betrekking tot oorlog het woord ‘sportief’ in de mond te nemen.

  '[Die gifgassen] benne toch ech' geen eerlijke middelen', zegt Farfadet. [...] 'Laat me niet lachen', werpt Barque tegen: 'Oneerlijke en eerlijke middelen... Als je gezien hebt hoe mannen in elkaar zijn gedrukt, of in tweeën gezaagd, hoe het boven- van het onderlichaam gescheiden werd, een soldaat door een simpele obus aan repen is gescheurd, hoe buiken uiteengereten en als met een hooivork verstrooid zijn, hele schedels als door een mokerslag in de longen zijn gedrongen of hoe waar eens een hoofd zat alleen nog een klein halsje resteert waaruit een bessensap van hersenen druipt over borst en rug heen, als je dat alles hebt gezien, en je zegt dan nog: "Dat zijn geen behoorlijke middelen", dan weet ik het niet meer.'(16)

  Effecten van gifgas
Moeten de verhalen over de geringe dodelijkheid dus al op zijn minst worden genuanceerd, de angst werd verder daardoor gerechtvaardigd dat de effecten van gas, ook bij lichte doses, zeer pijnlijk en navrant waren. Zelfs als de soldaat niet stierf aan de gasvergiftiging, waren de gevolgen te vreselijk om de angst als irrationeel af te doen. Bovendien konden die gevolgen wel degelijk jaren aanhouden, zelfs de rest van het leven. De aantasting van de longen ging zelden helemaal weg. Door de schade aan de longen trad bovendien vaak verdikking van het bloed op, die weer tot ernstige hartkwalen kon leiden. Ook beschadigingen van de ogen waren lang niet altijd al na enkele dagen weer hersteld. Sterker: zij ontwikkelde zich vaak pas later tot een ernstige aandoening. In 1978 schatte Denis Winter dat er in 1990 nog steeds 400 veteranen van de Eerste Wereldoorlog in leven zouden zijn die door gas voorgoed het licht in de ogen hadden verloren. Wellicht, zo voegde hij eraan toe, was de angst voor gas dan ook niet zo misplaatst als sommige commentatoren denken.(17)

Het bekendste, met blindheid getroffen gasslachtoffer was overigens de Duitse korporaal Adolf Hitler. Hij raakte op 14 oktober 1918 betrokken bij een Britse gasaanval bij Wervik. Tot na de oorlog moest hij worden verpleegd. Ofschoon naar eigen zeggen zijn ogen in gloeiende kolen waren verandert, zou zijn letsel tijdelijk blijken te zijn.(18) Dit is wel naar voren gebracht als mogelijke verklaring voor het niet inzetten van gifgas in de Tweede Wereldoorlog, althans op het slagveld. Hitler zou er een aversie tegen hebben gehad. Al kan dit laatste best waar zijn, de gevolgtrekking is, ik zou haast zeggen: uiteraard, onterecht. Nog afgezien daarvan dat buiten het slagveld wel degelijk door Nazi-Duitsland gas is ingezet, waren het toen immers niet alleen de Duitsers die ervan afzagen. Meer in het algemeen moet worden gezegd dat het in de oorlog van 1939-1945 strategische en tactische overwegingen zijn geweest die aan de basis hebben gestaan van het besluit geen gas in te zetten tijdens de diverse militaire expedities. Als ook die oorlog een Sitzkrieg was geweest en geen Blitzkrieg, zou zeer waarschijnlijk wederom gas de lucht hebben vervuild.

Het chloorgas dat in het begin van de oorlog werd gebruikt kon al dodelijk zijn, maar de later gebruikte gifgassen waren nog vele malen sterker. Het was bovendien te ruiken en te zien, waardoor een volle laag vrij makkelijk vermeden kon worden. Een natte zakdoek voor de mond kon daarenboven al veel van de effecten wegnemen. Dit kon echter de schrik die het de soldaten aanjoeg, nauwelijks verminderen. Een dosis van drie deeltjes gas op 100.000 deeltjes ‘gewone’ lucht veroorzaakte al een niet in te houden hoestbui. De effecten werden bij hogere doses vanzelfsprekend steeds erger, tot bij een verhouding van één op honderd de dood onafwendbaar was, als gevolg van vergaande aantasting van longen en bronchiën. De symptomen waren dan vergelijkbaar met die van acute bronchitis tezamen met alle neveneffecten die daarmee gepaard kunnen gaan. Het werd onmogelijk zuurstof te krijgen door opeenhoping van vocht in de longblaasjes. Verdrinken op het droge!

De dood als gevolg van chloorgas duurde vaak dagen, waarbij bewusteloosheid pas minuten voor de dood inzette.(19) Jünger - die later in de oorlog slachtoffer van Duits gas zou worden dat in de eigen stellingen terug was gedreven, met tranende ogen, brandend slijmvlies, kokhalzen en enorme hoestbuien als resultaat(20) – schreef:

  'In Monchy zagen we voor de ziekenzaal een hoop gaszieken zitten, die zich de handen in de zij drukten, kreunden en braakten, terwijl het water hun uit de ogen liep. Het was allesbehalve onschuldig, want enkelen van hen stierven na enige dagen, terwijl ze vergingen van de pijn.(21)

En Remarque, wiens beroemde roman Im Westen nichts neues volgens sommigen overigens meer zegt over de wijze waarop de oorlogsgeneratie op de oorlog terugblikte dan over de strijd zelf,(22) liet zijn hoofdpersoon Paul Bäumer verzuchten te hopen dat de maskers luchtdicht afsloten, want hij kende ‘de vreselijke beelden uit het hospitaal: gaspatiënten die dagenlang kokhalzend de verbrande longen deel voor deel uitbraken.’(23)

 
Angst voor gifgas
Een volgende reden waarom de angst voor het gas begrijpelijker is dan de sterftecijfers aangeven, is dan ook juist de afkeer die soldaten ervoor voelden. Die gold immers ook voor de vijandelijke soldaten, met als gevolg dat soldaten, wachtend op een gunstige wind om het gas los te kunnen laten, in constante angst leefden dat hun locatie bekend zou worden, waardoor de volle kracht van de vijandelijke artillerie op hen en op hun gascilinders en -granaten zou worden losgelaten. Er waren bepaalde compagnieën die eerder de haat van hun tegenstrevers opwekten dan andere. Gascompagnieën hoorden daar bij.(24)

En als ze dan al niet ten prooi vielen aan de bommen, dan konden ze het slachtoffer worden van hun eigen gif. Het Britse hoofd van The Specials, Charles Howard Foulkes, zei later dat in de tweede helft van 1916 ongeveer 20.000 gascilinders aan het front opgeslagen hadden gelegen, waarvan er slechts 25 door granaatvuur waren vernield, met 31 doden als resultaat. Bovendien was bij 110 aanvallen in die tijd slechts eenmaal sprake geweest van een wolk die door de wind in de eigen gelederen teruggedreven was, waardoor ‘slechts’ negentien man waren gesneuveld. Denis Winter becommentarieerde: ‘Zelfs als deze cijfers ten tijde van de oorlog zouden zijn gepubliceerd, dan zouden ze met dezelfde achterdocht zijn begroet als al het divisienieuws.’(25)

Tezamen met het eerder gebruikte woord ‘knoeiwerk’ wijst dit er al op dat niet alleen degenen die het slachtoffer van gas moesten worden, er het slachtoffer van werden. We zullen hier nog op terug komen, maar er kan wel al op worden gewezen dat, al ging het meeste gas vanzelfsprekend in de richting van degenen voor wie het bedoeld was, ongelukken, lekkages, vijandelijk granaatvuur op eigen gasvoorraden en het draaien van de wind, ook voor de nodige slachtoffers bij vriend in plaats van vijand hebben gezorgd. Het lekken was bijvoorbeeld een probleem waarvoor nooit een afdoende oplossing werd gevonden. En vijandelijk vuur zorgde voor niet aflatende angst bij soldaten in de nabijheid van gascilinders. De kans dat een cilinder werd geraakt was altijd aanwezig, zelfs als er niet op werd gericht.

Bovendien kwam een dergelijke ‘gasaanval’ altijd onverwacht, waardoor de gevolgen vaak nog groter waren dan bij een geplande aanval, omdat velen al fikse hoeveelheden gas hadden ingeademd voordat ze het masker konden opzetten, vooropgezet natuurlijk dat ze daartoe nog in staat waren.(26)

Bovendien kon het zien van gaswolken de vijand waarschuwen voor een naderende aanval. Het was vanwege dit effect dat de Canadezen na hun duurbetaalde aanval bij Vimy op 9 april 1917 concludeerden dat als ze geen gas hadden gebruikt hun eigen slachtofferaantal lager zou zijn uitgevallen. Slechts één Duitse krijgsgevangene zei een kameraad te hebben gezien die aan het gas was overleden. Geen enkele Canadees had een Duitser gezien met masker op.(27) Al vielen de Canadezen dan niet direct ten offer aan hun eigen gas, ook dit zou een voorbeeld van friendly gas kunnen worden genoemd.

Dit alles wijst er ten eerste op dat bij een oordeel over de dodelijkheid van gas ook met de indirecte slachtoffers van gasgebruik rekening moet worden gehouden, en ten tweede dat het, ondanks die vermeende geringe sterfte, geen wonder is dat in veel egodocumenten de afschuw na het zien van gasslachtoffers naar voren wordt gebracht.

De meest spraakmakende uitingen over de afschuw van het gifgas zijn twee kunstwerken geweest: het in het Imperial War Museum te bewonderen schilderij Gassed van John Singer Sargent, en het gedicht Dulce et decorum Est van Wilfred Owen.

Singer Sargent kreeg na de oorlog de opdracht een herdenkingsschilderij te maken en als onderwerp nam hij een (in 1918) ook op film gezette rij van door gas verblinde soldaten die met een zakdoek voor de ogen en de hand op de schouder van de soldaat voor hen, haar weg zoekt door een opeenhoping van andere gasslachtoffers, links en rechts, aan de voor- en achterkant van de rij, heen. De middelste soldaat draait zijn hoofd weg om te kunnen overgeven. Een ander tilt zijn been hoog op alsof hij een trap oploopt. De rij wordt geleid door een ziekenoppasser, de enige vertegenwoordiger in dit tafereel vol gewonden, van de medische stand. Een stuk verder is een tweede rij zichtbaar. Helemaal op de achtergrond zijn enkele soldaten te zien die een potje voetbal spelen. De oorlogsschilder Henry Tonks was bij Singer Sargent toen deze de scène aanschouwde. ‘Ze zaten of lagen op het gras, het moeten honderden geweest zijn, blijkbaar vreselijk lijdend aan aan hun ogen, gezien de doeken waarmee die waren bedekt.’(28)

 

Owens Dulce et decorum Est gaat over een soldaat die droomt dat hij, door de groene glazen van zijn masker heen, een man ziet sterven aan gasvergiftiging. Hij was ervan overtuigd dat als burgers het geluid konden horen dat de soldaat maakt terwijl hij het bloed uit de longen omhoog perst, zij niet meer aan naar eer en roem hunkerende kinderen, de oude leugen van Horatius zouden opdissen dat de dood zacht en eervol is als voor het vaderland wordt gestorven.(29)

  As under a green sea, I saw him drowning.
In all my dreams, before my helpless sight,
He plunges at me, guttering, choking, drowning.
[…]
If you could hear, at every jolt, the blood
Come gargling from his froth-corrupted lungs,
Obscene as cancer, bitter as the cud
Of vile, incurable sores on innocent tongues,-
My friend, you would not tell with such high zest
To children ardent for some desperate glory,
The Old Lie: Dulce et decorum est
Pro Patria mori.

Wilfred Owen, Dulce et Decorum Est
 (
Voor vertaling en complete tekst van het gedicht klik hier)

  Gasslachtoffers en verpleging
Het waren echter niet de schilders en schrijvers die het meest met de gasslachtoffers te maken kregen, maar de artsen en verpleegkundigen. In haar Roses of No Man’s Land beschrijft Lyn Macdonald de verbijstering bij de verpleegsters en artsen bij het zien van hun eerste gasslachtoffers.

  ‘Niets in hun opleiding [...] had hen voorbereid op het omgaan met zalen vol met mannen snakkend naar adem; met hun blauwe gezichten en doodsbleke huid; en, het ergst van alles, met hun angst als het vocht in hun longen stijgt en stijgt totdat ze erin verdrinken. Die angst werd nog vergroot doordat de meesten van hen verblind waren en met hun stikkende lichamen gevangen zaten in de duisternis.’(30)

Bernard Gallagher was ten tijde van de slag om Passendale werkzaam te Southampton en sprak over de vele zwaar vergiftigden die hun spraakvermogen hadden verloren en een chronische hoest hadden ontwikkeld.

  'Maar deze symptomen verminderden meestentijds na enige weken. Bij enkele van de ergste gevallen echter waren het gezicht en de ogen zo ernstig verbrand en opgezwollen, dat de ogen geheel gesloten waren en nauwelijks het gezicht als menselijk herkend kon worden.'(31)

Duhamel aanschouwde een soldaat met verscheidene door gas toegebrachte wonden. ‘Zijn ogen waren geheel bedekt door ontstoken oogleden en zijn kleren waren zo van vergif doordrenkt, dat ook wij allemaal begonnen te hoesten en te tranen.’(32) Officier van gezondheid Octave Bueliard over de gevolgen van chloorgas:

  ‘De paniek is ontzettend. Hele regimenten werpen hun wapens weg en vluchten uit de loopgraven. Velen vallen neer. Hun lichamen schokken in krampachtige stuiptrekkingen. Iedereen hoest, braakt, spuwt bloed. Reutelend snakken de stervenden in een verschrikkelijke doodstrijd naar adem. Zij worden vertrapt door de vluchtenden, die verblind door het bijtende gas, waggelend weg proberen te komen uit de dodende wolk.’ (33)

Hoffman zag in het hospitaal vele ‘vreselijke gevallen van mosterdgas’. Sommigen van hen waren blind en moesten schijnbaar eindeloos op bed liggen met verbonden ogen en anderen konden pas na een tijd weer enigszins lopen, maar wel met de benen uit elkaar omdat, zo had Hoffman gehoord, ‘hun testikels waren in sommige gevallen verschrompeld tot verdroogde bonen in de dop’.(34)

Een sectierapport van een Brits arts opgenomen in de Official Medical History of the War laat juist door zijn zogenaamd objectieve afstandelijkheid, de gruwelen – van waarschijnlijk mosterdgas - uitkomen:

  ‘Geval vier. Leeftijd 39 jaar. Vergast 29 juli 1917. Afgeleverd op het Casualty Clearing Station diezelfde dag. Gestorven tien dagen later. Bruinachtige pigmentatie te zien over grote delen van het lichaam. Een witte ring op de huid waar het polshorloge heeft gezeten. Duidelijke oppervlakteverbranding van het gezicht en scrotum. Het strottenhoofd geheel verstopt. De gehele luchtpijp is bedekt met een geel vlies. De bronchiën vergeven van gas. De longen behoorlijk uitgezet. De rechterlong fiks ingeklapt aan de basis. Lever verstopt en vettig. Maag laat verscheidene onderhuidse bloedingen zien. De hersensubstantie was veel te vochtig en overladen.(35)

Konden de artsen bij hun beschrijvingen gewoonlijk nog enige afstand bewaren, van de verpleegsters, die het meest direct en het langdurigst met de gasslachtoffers van doen kregen, was dat te veel gevraagd. Verpleegster C. Macfie, Casualty Clearing Station nr. 11 te Godswaerveldt, tijdens de slag om Passendale:

  ‘De mosterdgasslachtoffers beginnen binnen te komen. Het was vreselijk hen te zien. [...] De arme knullen waren hulpeloos en de verpleegsters moesten hen hun uniformen uittrekken, doordrenkt met gas, en zo goed als ze konden voor hen zorgen. De volgende dag waren alle verpleegsters geel en duizelig. Zelfs hun haar was geel geworden en ze waren er bijna net zo erg aan toe als de mannen, enkel en alleen van de dampen van hun kledij.’(36)

Verpleegster S. Millard verafschuwde gas:

  ‘[De slachtoffers] kunnen niet ademen, of ze nu zitten of liggen. Ze vechten om lucht, maar er kan niets voor hen worden gedaan. Hun longen zijn weg letterlijk uitgebrand. Bij sommigen zijn de ogen en gezichten geheel weggevreten door gas en hun lichamen bedekt met eerste graadsverbrandingen. We moeten proberen hun lijden enigszins te verzachten door er olie op te doen.
Ze kunnen noch verbonden noch aangeraakt worden. [...] Gasverbrandingen moeten folterend zijn: gewoonlijk klagen de andere gewonden niet zelfs als ze de meest gruwelijke wonden hebben, maar gasslachtoffers zijn zonder uitzondering de pijngrens voorbij en kunnen het niet helpen het uit te schreeuwen.
Er was een jongen vandaag, schreeuwend om de dood, de gehele bovenlaag van zijn huid verbrand van top tot teen. Ik gaf hem een dosis morfine. Hij werd naar buiten gereden net voor ik weer dienst moest draaien. Wanneer houdt het op?’(37)

De Launoy beschreef tijdens het eindoffensief september 1918 een scène die inhoudelijk dicht bij Owens Dulce et Decorum Est staat:

  ‘De mannen liggen gekleed op bed, zonder adem, blauw, woest en verwilderd, met krampachtige vuisten: slachtoffers van gasaanvallen. Sommigen kunnen zich onmogelijk stilhouden, anderen liggen neergeploft met geopende arm waaruit we 400 gram bloed moeten laten wegvloeien. Ieperiet, fosgeen… velen zullen blind blijven. […] Waarom worden zij die oorlog willen en voorbereiden niet met de wreedste folteringen tot de verstikkingsdood gebracht... Zij die er baat bij hebben anderen te vernietigen terwijl ze zelf veilig zijn. Ik kwam binnen met een boodschap en ik ben vergeten wat ik moest zeggen. Uit die zaal zou je echt willen weglopen!’(38)

Het is een ontboezeming die lijkt op wat Voluntary Aid Detachment-verpleegster Vera Brittain - later feministe, romancier en, door haar oorlogservaringen, pacifiste - in een in haar aangrijpende Testament of Youth opgenomen brief aan haar moeder beschreef:

  ‘Ik wilde dat al die mensen die zo welbespraakt schrijven over deze oorlog als een heilige oorlog, en dat al die kletsers die zoveel en zo vaak praten over doorgaan ongeacht hoelang de oorlog nog zal duren, een geval konden zien om maar niet te spreken. van tien gevallen - van mosterdgas in zijn vroege stadium. Ik zou willen dat ze die arme kerels konden zien, verbrand en vol met grote mosterdkleurige, etterende blaren, met blinde ogen - soms tijdelijk (sic), soms permanent - allemaal plakkerig en de oogleden aan elkaar vast, altijd vechtend om adem, met hooguit fluisterende stemmen, die zeiden dat hun kelen zich sloten en dat ze wisten dat ze zouden stikken. Het enige dat men kan zeggen is dat de zware gevallen het niet lang hielden: of ze stierven of ze raakten aan de beterende hand - meestal het eerste; ze kwamen in ieder geval nooit in Engeland in de staat waarin wij ze kenden. En dus blijven mensen maar zeggen dat het een door God gegeven oorlog is, terwijl er zoveel uitvindingen van de Duivel in aanwezig zijn.’(39)

  Het gebruik van gasmaskers
Het verhoudingsgewijs geringe aantal dodelijke slachtoffers was grotendeels te danken aan de gasmaskers en ze gaven sommigen ook een gevoel van veiligheid. Toch wil dat niet zeggen dat ze geliefd waren. De conclusie van R. Hanslian in zijn meermaals herdrukte, maar in 1925 voor het eerst verschenen Der Chemische Krieg, dat toen de maskers veilig waren ook het psychologische effect van gas verdween,(40) moet dan ook worden gerelativeerd, zo niet ontkend.

Ten eerste werden de maskers nooit volkomen veilig, en ten tweede zit er waarheid in Richard Holmes’ opmerking dat de angst voor een wapen omgekeerd evenredig is aan de mate waarin een soldaat denkt er zich tegen te kunnen beschermen.(41) In de ogen van menig soldaat bleef gas een vreselijk wapen waartegen hij weinig kon uitrichten, alle maskers ten spijt. Volgens Graves geloofde niemand van de soldaten echt in de effectiviteit van de maskers, waaraan de vaak contradictoire gebruiksinstructies het hunne bijdroegen,(42) en dus bleef gas angst inboezemen.

Twee Britse soldaten met een vickers machinegeweer

Bovendien zal voor het gasmasker hetzelfde opgaan als wat over de helm werd gezegd. Hij heeft levens gered, maar van de andere kant ging de soldaat er ‘onmenselijker’ door uitzien, wat de drempel om iemand te doden verlaagde. Velen beschreven dat de invoering van de helm gepaard ging met een intensivering van de strijd. De helm was een van die zaken die volgens Blunden de oorlog van een ‘persoonlijke kruistocht in een geweldsmachine’ deden omslaan, en die volgens Jünger het tijdperk van bureaucratisch georganiseerd geweld hadden ingeluid.(43) Het gasmasker was een van de andere zaken.

Al snel kwam beschermende kledij in grote hoeveelheden bij het front aan. Alleen de Britten al fabriceerden tijdens de oorlog om en nabij de 27 miljoen maskers, waarvan de eerste 300.000 al een week na het begin van de gasoorlog gereed waren. Maar voordat een ieder van een masker was voorzien, hadden de soldaten zich moeten behelpen met in allerijl uit Parijs aangevoerde voiles. De voorbereiding op een gasaanval bestond in die dagen van de eerste aanvallen uit het rondrennen met de neus dicht en ademen tussen de tanden door.(44)

Vooropgesteld dat men op het juiste moment kon, werden zakdoeken of sokken waarop de soldaten hadden geürineerd voor de mond gehouden, wat ten eerste geen genoegen was en ten tweede geen eenvoudige zaak. Stuart Cloete herinnerde zich de sergeant die met veel krachttermen duidelijk maakte dat de zakdoeken nat gemaakt moesten worden door erop te pissen: ‘Zakdoeken natmaken, verdomme! Pis d’r op! [...] En voor je neus doen. Geef het door!’ Maar het was volgens Cloete niet makkelijk op een zakdoek te urineren die je in je hand hield, terwijl, zo schreef hij, de urine in de koude lucht stoomde alsof er heet water uit een kraan kwam.(45) Het hielp overigens wel, omdat de ammoniak enigszins het chloor neutraliseerde.(46)

Vooral de eerste maskers waren geen pretje. De maskers die aan beide zijden van het front tegen het eind van 1915 in gebruik waren, functioneerden maar zo’n half uur. Bovendien waren de maskers - niet alleen de eerste, al hadden die wel het grootste effect, omdat de gewenning nog niet had toegeslagen - misschien nog wel meer symbolisch voor de ontmenselijking van de oorlog dan het gas zelf, omdat ze, zoals reeds kort opgemerkt, de soldaat zijn laatste restje individualiteit ontnamen.

De maskers en de overige beschermende kledij hadden het paradoxale effect dat de soldaat enerzijds nog meer een onderdeel van het geheel werd, omdat iedereen op elkaar leek en onderling verwisselbaar werd, en anderzijds het isolement van de soldaat vergrootte. Eten en drinken werden een hele opgave, om maar niet te spreken van wat na verloop van tijd op eten en drinken volgt. Bewegen werd bemoeilijkt. Arbeid tweemaal zo zwaar. Het gehoor verslechterde. De glazen voor de ogen besloegen in een mum van tijd. De stof waarvan de maskers waren gemaakt, was met chemicaliën geïmpregneerd, die als gevolg van het hevig zweten van de soldaten, gingen lopen en de huid irriteerden. Bovendien was de luchttoevoer zo goed afgesloten dat de maskers de soldaten een constant gevoel van verstikking gaven. Ook kon de soldaat zijn lichaam niet meer voelen, met uitzondering dan van het hard en snel kloppen van zijn hart. Het hoofd van Remarques Paul Bäumer bromde en dreunde in het gasmasker. Het ‘staat op springen. De longen zijn pijnlijk vermoeid, ze krijgen steeds opnieuw dezelfde hete verbrande lucht, de aderen op de slaap zijn opgezwollen, je denkt dat je stikt’.(47)

Jünger zette het masker op, maar trok het meteen weer af ‘omdat ik zo hard gelopen had dat ik door het filter niet genoeg lucht kreeg. Ook waren de oogglazen in een mum van tijd beslagen en volkomen ondoorzichtig.’(48) In Johannsens Die Vier von der Infanterie stond de volgende scène te lezen: ‘“Gas, Gas!” Alles grijpt naar de maskers, de gehate gasmaskers. Men heeft het toch al moeilijk genoeg, en nu nog het zweten in de maskers, het snakken naar lucht, en met beslagen glazen voor de ogen bovendien.’(49)

En George Worsley schreef over de maskers die hij soms 24 uur aan een stuk had moeten dragen: 'Je kunt niet beschrijven hoe ongemakkelijk ze zijn, omdat ze je het gevoel geven te stikken. Er is een klip die je neus, stevig dichthoudt en je moet ademen door de mond, door een tube die je tussen de dichtgeklemde tanden houdt. Je mond en keel worden ondraaglijk droog.'(50)

Ook muilezels en paarden droegen gasmaskers

De wens iets te willen zien en de wens van het verstikkende gevoel af te komen, leidden er nogal eens toe dat de maskers eerder afgezet werden dan eigenlijk goed was. Romanfiguur Paul Bäumer zag een onderkomen ‘gevuld met jonge rekruten met blauwe hoofden en zwarte lippen. In een krater hebben ze de maskers te vroeg losgemaakt. Ze wisten niet dat gas nog een tijd op de bodem blijft hangen. Toen ze boven hen anderen zonder masker zagen, rukten ze ze af en slikten nog genoeg om de longen te verbranden. Hun toestand is hopeloos.’(51)

Hoewel de vroege maskers reeds de werking hadden die ervan werd gehoopt, namelijk dat gas niet langer als middel werd beschouwd om de oorlog te beslissen, was hun ongemak zo groot, dat veel soldaten de sok met urine bleven verkiezen.(52) Maar ook de latere kledij werd nooit echt aanvaard, al bood die dan vrijwel volledige bescherming. Ronald Dorgèles noemde het gasmasker ‘de varkkenssnuit die het ware gezicht van de oorlog onthult.’(53) Hanbury-Sparrow schreef:

  ‘We gapen elkaar aan als dikogige, imbeciele kikkers. Door de maskers voelt men zich hooguit half man. De lucht die men inademt is gefilterd van alle chemische stoffen, op een paar na. Een man leeft niet op wat het filter passeert - hij bestaat hooguit. Hij krijgt de mentaliteit van een volkomen wakkere groente. Men was ook altijd misselijk omdat men nooit door de neus kon ademen. De klip op het masker verhinderde dat)!’(54)

Met andere woorden, niet alleen het vaak reukloze, soms onzichtbare en altijd geruisloze gas maakte de oorlog in de ogen der soldaten nog onmenselijker dan hij al was, ook de kledij die tegen dat gas bescherming moest bieden deed dat.(55) Dit alles leidde tot een tweede paradoxaal effect. Zoals het verspreiden van de soldaten bij een aanval een lichamelijk gezonde, maar psychisch ongezonde reactie is, zo is ook de beschermende kleding tegen gas goed voor het vlees, maar slecht voor de geest. Was gas een belangrijke oorzaak van neuroses, het pak dat tegen het gas diende te beschermen, was dat ook.(56)

  
De voorgeschiedenis van de gasoorlog
De ‘echte’ gasoorlog begon in april 1915, maar dat was niet de eerste keer dat de chemicus zijn invloed op het strijdtoneel had doen gelden. Traangas bijvoorbeeld was geen onbekende. Zo hadden de Duitsers op 27 oktober 1914 te Neuve Chapelle enkele honderden 105-mm houwitser-granaten, gevuld met het gas dianisidine, afgeschoten. In maart 1915 werden de Fransen te Nieuwpoort met traangas bestookt. Meer dan irriteren deden deze middelen echter niet, en ze werden dan ook niet of nauwelijks door de geallieerden opgemerkt. De vanuit militair oogpunt gezien futiele eerste gasaanvallen aan het oostfront, met een mengsel van xylylbromide en xylyleenbromide, waren echter niet onopgemerkt gebleven.

Het Nederlandse tijdschrift Het Leven had begin 1915 verslag gedaan van een Duitse traangasaanval in de buurt van het Poolse stadje Bolimow. Bovendien hadden de Russen hun bondgenoten van deze aanval op de hoogte gesteld, al hadden ze er dan weinig last van gehad, mede doordat door de lage temperatuur het gas vaste vorm aan had genomen. Er werd alleen door de Britten en Fransen niet al te veel aandacht aan besteed.

Ondanks deze voorbeelden moet de opvatting dat het Duitsland was dat de gasoorlog startte, enigszins worden genuanceerd. Beide zijden hadden al de nodige experimenten achter de rug en beide zijden hadden al het nodige gas opgeslagen. In augustus 1914 was het Franse leger uitgetrokken met ongeveer 30.000 met een mengsel op broombasis gevulde geweergranaten. Al korte tijd na het begin van de oorlog hadden de Duitsers een Franse brief in handen gekregen, waarin het opperbevel de soldaten waarschuwde voor een geschut dat na de explosie dampen vrijliet, die de ogen, de neus en de keel zouden irriteren. Het werd turpiniet-geschut genoemd, omdat het een uitvinding was van de Parijse explosievenchemicus Eugène Turpin, die in 1884 ook al het meliniet had uitgevonden. Hierdoor werd de wereld verrijkt met ontplofbare granaten. Meliniet werd tijdens de Eerste Wereldoorlog eerst vervangen door trinitrotolueen (TNT), en later door een mengsel van TNT en ammoniumnitraat, amatol genaamd.(57)

Steeds meer Duitse soldaten moesten met vergiftigingsverschijnselen naar het hospitaal. Met name bij de strijd te Argonne zorgde turpiniet voor behoorlijke radeloosheid in het Duitse leger. In september 1914 hadden zowel de Britten als de Fransen ook al chloorgas aangekocht, en vooral de Fransen hadden al voor de Duitse aanval in april het daaropvolgende jaar een fikse voorraad gasmunitie aangelegd.(58)

Dit alles wijst er op dat de Britse en Franse overheden niet al te verontwaardigd hoefden te zijn, en het waarschijnlijk ook niet waren, toen de Duitsers hun chloorgas inzetten. Het verklaart ook waarom er al zo snel 300.000 maskers geleverd konden worden. De vraag was slechts wie er het eerst met ‘het echte spul’ zou beginnen, en de weerzin daartegen is bij de Britten en in mindere mate de Fransen waarschijnlijk toch net iets groter geweest dan bij de Duitsers.

Geen enkele nuancering kan dan ook het gegeven wegnemen dat het de Duitsers waren die voor het eerst de loodzware gascilinders - door noodzakelijk, herhaaldelijk pauzeren kostte het twee mensen vier uur om met één cilinder de anderhalve mijl van opslagplaats tot front te overbruggen - in stelling brachten.(59)

Mede naar aanleiding van de Franse turpiniet-granaten werden de Duitse scheikundigen van chemiegiganten als Bayer, Badische Anilin en IG-Farben aangespoord hun kennis op een meer militair bruikbare wijze in praktijk te brengen. Een Kriegschemische Abteilung werd opgezet. Zij stond onder leiding van de vooraanstaande scheikundige van het Berlijnse Kaiser-Wilhelm Institut für Physikalische Chemie Fritz Haber.

Haber kwam met het idee dat het massale gebruik op een beperkt gebied van het reeds voor de oorlog ontwikkelde chloorgas de Duitsers weer het initiatief in de oorlog terug zou geven en hen, ondanks hun achterstand in manschappen en materiaal, de overwinning zou schenken. Dierproeven hadden al bewezen dat het effect van dat gas op levende wezens aanzienlijk was.

Terwijl hijzelf eerder vreesde voor oorlogsmisdaden voor het gerecht te worden gesleept, zou Haber in 1919 de Nobelprijs voor de chemie krijgen, vanwege zijn vooroorlogse uitvinding van een procédé van ammoniaksynthese uit stikstof. Door deze uitvinding waren de Duitsers niet alleen in staat kunstmest te maken, maar waren zij ook voor het maken van springstof niet langer afhankelijk van de import van salpeter; een import die in het geval van oorlog sterk zou verminderen of zelfs geheel kon worden stilgezet. Het bewees zijn waarde. De kans dat zonder dit procédé Duitsland de oorlog niet lang had kunnen volhouden, is niet denkbeeldig.

Hoewel hij zich had bekeerd tot het protestantisme, zou zijn joodse afkomst Haber tot persona non grata maken in het Duitsland van na 1933. Hij had daarbij rond de tijd van Hitlers machtsovername zijn nationalistische ideeëngoed deels vaarwel gezegd en, uit protest tegen de nazistische praktijken, in mei 1933 zijn ambt neergelegd. Door zijn activiteiten en denkbeelden in de tijd van de Eerste Wereldoorlog, was echter een herdenkingsbijeenkomst begin 1935, bij Habers éénjarige sterfdag, toch niet zo’n moedige daad als wel kan worden gedacht. Dit wordt ook daardoor bewezen dat die herdenking, ondanks dat zij officieel door het regime was verboden, toch druk bezocht werd. Zijn naaste medewerker in de oorlogsdagen, Otto Hahn, eveneens later Nobelprijswinnaar in de chemie en een van de leidende krachten achter het Duitse atoomprogramma in de jaren dertig en veertig, hield de officiële herdenkingsrede. Diezelfde Hahn had eenentwintig jaar eerder tegen Haber gezegd dat gas in strijd was met het oorlogsrecht, maar die opmerking was door Haber van tafel geveegd onder verwijzing naar de Franse granaten.

  
Het begin van de gasoorlog
Al na de strijd aan het eind van 1914 waren de Duitsers vastbesloten het front bij Ieper in te korten. Dikke Bertha’s werden aangevoerd en gas mocht worden gebruikt. Toch is het min of meer toeval dat Ieper als eerste met gas werd bestookt. De te Ieper bevelvoerende generaal was de enige die zich niet tegen het grootschalig gebruik van gas verzette, al is ‘bleef verzetten’ wellicht een betere term. Ook hem had het idee eerst met walging vervuld. Op 22 april 1915 lieten de Duitsers om half zes in de middag, na de hele dag op gunstige wind te hebben gewacht, de tientallen tonnen chloorgas uit de cilinders vrij, een wolk van zes kilometer breed en 900 meter diep, die door de wind in de richting van de Brits-Franse loopgraaf tussen Steenstraat en Poelcapelle werd gedreven.

Een artist impression van de eerste gasaanval in 1915
waarbij ook Canadese troepen betrokken waren

Dat juist deze sector werd getroffen was opnieuw min of meer toeval. De daar opgestelde gascontainers waren reservecontainers, voor het geval de wind niet goed zou staan in de sectoren waar de aanval eigenlijk plaats had moeten hebben. De noordelijk van Steenstraat verblijvende Belgen ondervonden nauwelijks hinder, maar twee nietsvermoedende en onvoorbereide Algerijnse divisies kregen de schrik van hun leven. Voor zover mogelijk vluchtten zij in totale paniek, maar degenen die de volle laag kregen waren daartoe niet in staat en stierven een langzame, gruwelijke dood. Naar verluid lieten 5000 Algerijnen het leven en 10 tot 15.000 anderen hadden al dan niet zware vergiftigingsverschijnselen. Het valt echter niet uit te sluiten dat de cijfers door de Britse propaganda enigszins zijn overdreven.(60) De Canadees J.D. Keddie, 48th Royal Highlanders, herinnerde zich die eerste aanval als volgt:

  ‘We kregen niet eens de volle laag [van het gas], maar wat we kregen was meer dan genoeg. Het deed pijn aan de ogen en ze begonnen te tranen. Ik werd ongelooflijk misselijk, maar dat trok vrij snel weg. [...] Het volgende dat ik hoorde was dat een aantal Turcos [de Franse koloniale soldaten] op onze loopgraven achter de frontlinie afkwamen: sommigen waren nog bewapend, anderen niet meer. De arme knullen waren volkomen verlamd van angst.’(61)

De Duitsers rukten op en zagen niets dan doden en kreunende zwaargewonden. Van tegenstand was geen sprake. Binding noteerde op 24 april in zijn dagboek:

  ‘De uitwerking van de geslaagde aanval is gruwelijk. Mensen vergiftigen - ik weet het niet. Natuurlijk: eerst zal de wereld woedend zijn om het ons dan gewoon na te doen. De doden liggen allemaal met gebalde vuisten op de rug. Het hele veld ziet geel.’(62)

Voor een deel kreeg Binding gelijk. De wereld wás woedend en de wereld gíng het nadoen, maar geslaagd was de aanval toch niet echt. Het gat dat de Algerijnen hadden achtergelaten kon ijlings door Canadezen worden gevuld; ook zij kregen in de daaropvolgende dagen het nodige gas te verwerken. Zestig procent van de getroffen Canadezen moest naar huis worden gestuurd. Velen van hen waren aan het eind van de oorlog nog steeds geheel arbeidsongeschikt, en zouden dat ook de rest van hun - naar werd vermoed: korte - leven blijven.(63)

Mens en dier uitgerust met gasmaskers

Dat de geallieerden onvoorbereid waren, konden ze overigens zichzelf verwijten, zelfs als de eerdergenoemde genegeerde Russische waarschuwing buiten beschouwing wordt gelaten. De voortekenen waren veelvuldig geweest. Enkele dagen voor de aanval hadden de Duitsers de Britten ten onrechte beschuldigd van het gebruik van gas, wat als een poging tot vergoelijking van eigen gebruik opgevat had kunnen, en misschien zelfs wel had moeten worden.

De Britten hadden bovendien een bericht onderschept dat de Duitsers te Gent 20.000 primitieve gasmaskers hadden laten vervaardigen, en bij het veroveren door de Britten van Hill 60 bij Ieper was een prikkelende gasreuk waargenomen, die echter aan traangas werd toegeschreven.

Bovendien hadden de Fransen een Duitse soldaat gevangen genomen die gedetailleerd over cilinders met chemicaliën had verteld. Het gasmasker dat hij bij zich had, had voldoende moeten zijn om zijn verhaal serieus te nemen, maar het was zo gedetailleerd, dat de Britten dachten met een valstrik en een dubbelspion van doen te hebben. Voor het verstrekken van al deze informatie werd de soldaat in het begin van de jaren dertig overigens alsnog door een Duitse rechtbank veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Dat die soldaat een gasmasker bij zich had was overigens het gevolg van een geallieerde voltreffer op Duitse gasgranaten midden maart 1915. De eerste vier soldaten die door Duits gas werden gedood, waren Duitsers.(64)

Ook de Vlaamse burgers merkten op 22 april dat het ademen bemoeilijkt werd. In het nabijgelegen Boezinge zagen zij een Franse officier die poolshoogte wilde nemen, maar zijn paard niet voorbij een brug kreeg. Daarop ging hij te voet verder en kwam oog in oog met een ‘hallucinant schouwspel van strompelende, bloedspuwende en stervende soldaten. Sommigen sprongen in het water van het kanaal om soelaas te vinden voor de brandende pijn in hun borst, anderen rolden over de grond, scheurden hun kleren open, gooiden hun wapens waar ze vluchten wilden.’(65)

Maar zelfs ondanks de enorme paniek, zelfs ondanks het grote aantal doden en gewonden, en zelfs ondanks dat de van een gasmasker voorziene Duitse soldaten niet het gevecht hoefden te leveren waarop ze hadden gerekend, maar gewoon door konden lopen langs of over de doden en stervenden heen, was zoals gezegd deze aanval niet meer dan een lokaal succes. Dit gold tevens voor de erop volgende pogingen, op 24 april, 1, 5, 8 en 24 mei.

Het was snel duidelijk dat de doorbraak, laat staan de overwinning waarop Haber had gehoopt of die hij zelfs had verwacht, niet door gas zou worden bewerkstelligd.(66) Dat echter was een conclusie die de door het gas verraste soldaten vooralsnog maar moeilijk konden geloven. Billy Hay schreef bijvoorbeeld over zijn eerste ervaringen met gas in dat voorjaar van 1915:

  ‘Natuurlijk, de jongens hapten allemaal naar lucht. Ademen was onmogelijk. En het was naargeestig, vooral voor de jongens die gewond waren - vreselijk om als gewonde daar te moeten liggen! Het vechten, het vechten om lucht! En het veroorzaakte veel slijm, dik slijm, en je ogen brandden. Je kon niet stoppen om iemand te helpen, zelfs al was het je eigen broer en hij zou daar zwaar gewond liggen, je mocht niet helpen, je moest doorgaan met de aanval want anders was er niemand meer over om met de aanval door te gaan, dus ging je door. [...] Overal lagen die jongens gewond en huilend. Het brak je hart, de hele nacht konden we ze horen.’(67)

Voordat de slachtoffers bij de hulpposten waren aangekomen, waren vaak al uren verstreken en was de vergiftiging in een volgend stadium overgegaan. De ogen staken nog steeds en de gortdroge kelen stonden nog steeds in brand. De slachtoffers konden ook nog steeds niet praten. Maar de misselijkheid en het overgeven waren voorbij. Het gele, overvloedige schuim dat aanvankelijk zonder ophouden uit mond en neus had gestroomd, was overgegaan in slijm met rode sporen als gevolg van bloedingen in de longen en luchtwegen. Zuurstofgebrek had hen volkomen uitgeput. Hun borst was door vochtophoping opgezet tot tweemaal de normale omvang. Indien longontsteking volgde, wat veelvuldig het geval was, was iedere hoop misplaatst en iedere medische ingreep zinloos.(68) Legerarts luitenant-kolonel G.W.G. Hughes zou de eerste gasaanvallen bij Ieper nooit vergeten:

  ‘Er lagen overal mannen langs de weg van Poperinge naar Ieper, uitgeput, hijgend, met geel slijm om hun mond en vertrokken, blauw aangelopen gezichten. Het was afschuwelijk, en we konden zo weinig voor hen doen. Nooit heb ik in een boek of artikel enige beschrijving gelezen die de afgrijselijkheid, het vreselijke lijden van deze gasslachtoffers ook maar enigszins benaderde. Als men een dergelijke patiënt had gezien of behandeld, wilde men slechts één ding: rechtstreeks naar de Duitsers gaan om hen te wurgen, om ze hun duivels gedrag op de een of andere manier betaald te zetten. Een snelle dood is beter dan deze gruwelijke doodstrijd.’(69)

Er viel overigens minstens één indirecte dode als gevolg van de gifgasaanval bij Ieper. De vrouw van Fritz Haber, de scheikundige Clara Haber, was in tegenstelling tot haar man een groot tegenstandster van het militaire gebruik, in haar ogen: misbruik, van wetenschappelijke arbeid. Wetenschap mocht niet, zoals wél het geval was, worden gebruikt om de oorlogsinspanning te steunen en/of om, zoals medische wetenschappers aan beide zijden van het front bijvoorbeeld deden, de lichamelijke en geestelijke minderwaardigheid van de tegenstander te ‘bewijzen’. Fundamentele wetenschap werd toegepaste wetenschap en van de in dat kader gehouden experimenten - in bijvoorbeeld de gevangenenkampen - stond de conclusie al bij voorbaat vast. Militair en politiek gebruik van wetenschappelijke kennis was in haar ogen pervertering van die kennis. Die kennis moest ingezet worden tot heil van de gehele mensheid en niet tot haar destructie of tot het zogenaamd heil van eigen leger, volk, ras.

Zij had al enkele keren geprotesteerd bij haar man, die zich van haar bedenkingen echter niets had aangetrokken en doorging met zijn uiteindelijk succesvolle pogingen de Duitse legerleiding van het nut van het inzetten van chloorgas te overtuigen. Toen zij hoorde van de aanval bij Ieper werd haar dit onomstotelijk duidelijk. Na een enorme aanvaring met haar man, schoot zij zich een kogel door het hart. Als hij zijn werk dan niet voor haar wenste af te breken, dan moest hij het maar zonder haar voortzetten. Haar dood belette Haber niet luttele dagen later naar het Oostfront af te reizen om ook daar de inzet van gifgas voor te bereiden, wat tekenend daarvoor is dat het ook zonder dit meningsverschil niet bepaald een gelukkig huwelijk was. Het is dan ook waarschijnlijk dat de gifgasaanval bij Ieper eerder aanleiding dan oorzaak van de zelfmoord was.(70)

  
De eerste Britse gifgasaanval bij Loos
Tegenactie van de geallieerden liet niet lang op zich wachten, maar met (nog) minder militair succes. Zoals gezegd was Loos in Artesië de plek waar de Britten op 25 september 1915 hun chloorgaswolken in de richting van de vijand wilden laten drijven, maar helaas voor hen wenste de wind niet mee te werken. Het gas was bedoeld om het gebrek aan artillerie te compenseren, maar die poging liep uit op een bittere mislukking en een bittere ervaring. Omdat de aanval als ondersteuning van een Franse aanval was bedoeld, kon er niet op de meest gunstige tijd worden gewacht - zoals de Duitsers bij Ieper hadden gedaan - maar moest het gas op een bepaalde dag op een bepaald tijdstip worden losgelaten. Een slecht voorteken was dat een uur voor zero hour een Duitse granaat midden in een opslagplaats van gascilinders ontplofte, waardoor de loopgraaf met chloorgas werd gevuld. Het zou zoals gezegd niet de laatste keer zijn dat iets dergelijks gebeurde.(71)

De richting van het uit cilinders afkomstige gas - pas in de loop van 1916 kon op granaten worden overgeschakeld - was oncontroleerbaar. In sommige sectoren waaide de wind in westelijke richting, en dus dreven de wolken terug naar de eigen stellingen. Bovendien functioneerde het systeem waarmee het gas uit de cilinders richting vijand moest worden gedreven niet optimaal, om het zacht uit te drukken. Als gevolg daarvan kon lang niet al het gas worden gebruikt dat men had beoogd te gebruiken, en ten tweede bleven hele wolken hangen bij de mensen die ze loslieten. Sergeant-majoor Morrison raakte hierdoor zo gefrustreerd dat hij de cilinders oppakte en ze richting Duitse loopgraaf droeg, om daar te proberen ze met behulp van pistoolschoten lek te schieten. Het lukte. Een stoot van vloeibaar chloorgas bracht hem om het leven.

Special Richard C. Gale beschreef zijn terugtocht als een vreselijke nachtmerrie van modder, dood en vernietiging, en L.W. White zei over doden te hebben moeten lopen. Kortom: als rookgordijn ter verhulling van de Britse opmars had het gas waarschijnlijk nog wel enig effect, maar zeker is dat er die dag meer Britten dan Duitsers aan het geallieerde gas ten offer zijn gevallen. Onder de doden bevond zich de zoon van Rudyard Kipling, die daarna nooit meer oorlogsverheerlijkende poëzie zou schrijven en via seances zou gaan proberen met zijn zoon in contact te komen.(72)

Een snijdende spotprent van Albert Hahn (1877-1918) van de Dood uitgerust met gasmasker:
De tekst bij de prent luidt: Na vier jaren oorlog - Het militarisme spreekt: "Blijf op mij vertrouwen.
Vlug werk ik niet, maar de vrede die ik eindelijk zal brengen, zal een zéér volkomene zijn.
"

De meeste Britse soldaten brachten het er natuurlijk wel levend van af, maar ook hun lot was niet benijdenswaardig. Special G.O. Mitchell was gedwongen om ongeveer twaalf uur de loopgraaf te verlaten.

  'Ik was volkomen uitgeput, kon niet goed meer ademen en had enorme hoofdpijn. Op weg naar de communicatieloopgraaf en door de velden bij Vermelles zag ik rijen en rijen gewonden in alle soorten en maten, iets wat ik nooit meer hoop te zien. Maar ik ben bang van wel.'(73)

Een arts herinnerde zich de dag als één lange nachtmerrie waarin slechts één ding duidelijk was geweest: dat hij iedere minuut meer en meer gewonden had moeten bijstaan.(74) Alles bij elkaar eiste het enkele dagen durende offensief te Loos de Britten 50.000 slachtoffers. Van hen was ongeveer vijf procent slachtoffer van gas, wat hoog was vergeleken met andere offensieven waarbij gas is gebruikt.(75)

Loos bewees dat de gaswedloop was begonnen. Het opleiden van speciale troepen werd voortvarend ter hand genomen - alles bij elkaar ongeveer 17.000 man. De Fransen kenden hun Generalle Ozil-dienst, de Britten de Foulkes’ Specials. De Amerikanen kregen hun Engineer-regiment. nr. 31, en de Duitsers hadden al sinds februari 1915 het Gasregiment Peterson, genoemd naar bevelhebber Otto Peterson, de kolonel die de militaire voorbereidingen op de aanval bij Ieper in handen had gehad. Zij voegden hier in 1916 nog een tweede regiment aan toe, en de Oberste Heeresleitung werd uitgebreid met een Inspekteur der Gasregimente im Großen Hauptquartier. Er ontstond een wedloop tussen gas en gasmasker.

  
De ontwikkeling van nieuwe gifgassen
In een vrij ongestructureerde en chaotische zoektocht, waarbij artsen en farmacologen een steeds prominentere rol gingen spelen, werden duizenden nieuwe, verschillende agentia in de laboratoria beider zijden uitgevonden en uitgeprobeerd, waarvan echter veruit de meeste die laboratoria niet verlieten. Sommige, zoals het Britse Green Star, omdat het te dodelijk was, zelfs voor de mensen die er alleen maar mee werkten. Andere, zoals Yellow Star, omdat het de cilinders aantastte, waardoor te vaak lekkages ontstonden.

Dit neemt niet weg dat gemiddeld iedere veertien dagen ergens aan het front een nieuw gas werd uitgeprobeerd, waaronder ook zenuwgassen als blauwzuur. Van alle soorten werden er 38 op grote schaal gebruikt: twaalf soorten traangas, vijftien soorten verstikkend gas, drie bloedvergiftigende gassen, vier huid- en vier maagaantastende gassen. Tijdens de oorlog in zijn geheel werd 136.200 ton aan chemicaliën over de wereld verspreid. Zelfs het kleine Belgische leger, dat pas vanaf midden 1917 serieus met gas werd bestookt, en dat zelf pas vanaf eind oktober 1917 gas ging gebruiken, vuurde tot het einde van de oorlog nog tussen de 190.000 en 260.000 gasgranaten af.(76) Ook toen nog moest dit gebruik worden goedgepraat. In De Legerbode van 1 november 1917 stond te lezen:

  ‘Daar den wind gunstig is, werd er een wolk stikgassen naar den vijandelijken oever van de IJzer geworpen; het is de eerste die van de Belgische loopgraven uitgaat, want tot heden stiet het ons tegen de borst dat middel te gebruiken, ondanks de herinnering aan al de onzen die bij Steenstrate, in 1915, door verstikking zijn omgekomen.’(77)

  De breuk in de relatie tussen oorlog en wetenschap
Hoewel enkele soorten gas, zoals fosgeen, echt effectief bleken, werd doorgegaan met experimenteren omdat, zo dacht men, een grote diversiteit aan gassen de defensieve moeilijkheden van de tegenstander zouden vergroten, ook als ze militair vrijwel nutteloos waren. Al dit geëxperimenteer geeft tevens aan dat de Eerste Wereldoorlog een breuk betekende in de relatie tussen oorlog en wetenschap. Waren zij voor 1914 gescheiden werelden, zoals de distinctie tussen civiel en militair in het algemeen, erodeerde ook het onderscheid tussen wetenschap en oorlog. Meer en meer werd fundamenteel onderzoek, op de oorlogssituatie toegespitst, toegepast onderzoek. Meer en meer wetenschappers gingen het laboratorium zien als hun slagveld, zoals frontartsen (en psychologen) meer en meer het slagveld als laboratorium gingen zien.(78)

Het gas werd sterker en sterker, en zelfs bij lichte doses al dodelijk. Graves verhaalt over het tot midden 1916 gangbare standaardbevel dat bij een gasaanval ten tijde van een opmars gewoon zonder masker moest worden doorgelopen. Dit had tot gevolg dat van een compagnie waarvan Graves deel uitmaakte, twaalf man sneuvelden. Zij waren het slachtoffer geworden van dergelijke gassoorten.(79) Door dit constante ‘verbeteren’ van het gas en het continu opvoeren van kwantiteit en gebruik, was er ondanks alle gelijktijdige verbetering van de bescherming, een stijging van het aantal gaspatiënten.

Vooral het jaar 1918 liet een enorme escalatie van de gasoorlog zien. Minstens één op de vijf Duitse granaten was met gas gevuld. Hierdoor kreeg bijvoorbeeld het Britse leger in dat jaar meer gasslachtoffers - ruim 110.000 - te verwerken dan in de voorafgaande drie jaar bij elkaar. Bij de Duitsers lag het aandeel van gasgewonden midden 1915 op 0,85 procent, om in 1918 op 4,6 procent uit te komen.

Ten eerste nam de gasdiscipline bij de Duitsers af, en ten tweede zetten vanaf juni de geallieerden mosterdgas in. Arriveerden in mei nog iets meer dan 3.000 Duitse gasgewonden in de hospitalen, in juni waren het er al 6.000, en in juli maar liefst 12.800. Een van de laatste gasslachtoffers was onderofficier Ludwig Hirsch, die begin oktober aan een gasvergiftiging bezweek. Een week eerder was hij nog vol goede moed, althans dat schreef hij aan zijn familie:

  'Alles verloren, het leven gered, zo zijn de laatste twee dagen samen te vatten. Het naakte lijf, uniform, staalhelm, gasmasker, verder heb ik niets mee teruggebracht. […] Meer dan tien uur moesten we het gasmaker dragen. In ons onderkomen hadden we vier doden als gevolg van gas. Zelf heb ik ook nogal wat gas meegekregen en heb behoorlijk met ademnood te kampen. Na elke 20 meter moet ik 10 minuten bijkomen. […] Ik kom zeker in het hospitaal. Weest niet ongerust, met enkele weken zal het geheel wel weer in evenwicht zijn. We kunnen onze God niet genoeg danken, dat hij mij voor jullie zo genadig heeft behouden.'(80)

  De gebruikte soorten gas
Het Amerikaanse leger, vers in de strijd en onervaren met gas, telde in het laatste oorlogsjaar maar liefst 31,5 procent gasgevallen onder de gewonden. Dat de American Expeditionary Force gas als een grote bedreiging had beschouwd, was dan ook gegrond, zeker vanuit militair oogpunt bekeken. Maar ook vanuit humanitair gezichtspunt beschouwd kan 1918 een gasrampjaar worden genoemd. Al daalde het aantal dodelijke slachtoffers dan procentueel, absoluut was er nog steeds sprake van een stijgende lijn.(81)

De Britten kenden hun Red Star, dat werd opgevolgd door het zwaardere Blue Star, dat dichter bij de grond bleef hangen. Dat werd op zijn beurt weer vervangen door White Star, het Britse fosgeen, dat voor het eerst aan de Somme zou worden gebruikt. Tegenover deze Britse rode, blauwe en witte sterren stonden het Grünkreuz, Blaukreuz of Gelbkreuz van de Duitsers. De Duitse Kampfstoffe werden vervoerd in containers voorzien van een kruis. De kleur van het kruis gaf aan welk soort gas de container bevatte. Blauwkruismiddelen irriteerden ogen, neus en keel; groenkruis, zoals chloor en fosgeen, beschadigde de longen, en geelkruis, zoals mosterdgas, verbrandde de huid en, bij inademing, de luchtwegen. Sommige van de gassen werden simpelweg blauwkruis of groenkruis genoemd.(82) Soms ook werden er twee van deze gassen tegelijkertijd gebruikt, wat de benaming bontkruis opleverde.

Hahn, die de afwezigheid van scrupules bij het vervaardigen van gas toeschreef aan de bedwelmende invloed van datzelfde gas, kwam te werken bij Bayer in Leverkusen:

  (...) [Ik werkte daar] aan een gas dat een samenstelling was van chloormethyl, chloroformate, en fosgeen, dat eerst simpel weg 'de mix' werd genoemd. Ook werden nieuwe gassen als groenkruis en blauwkruis ontwikkeld, beide soorten mosterdgas. Blauwkruis was een sterk irriterend middel dat deels de gasmaskers kon binnendringen. Groenkruis was een typisch gifgas, dat sterk op fosgeen leek. Indien de twee soorten tegelijkertijd werden gebruikt - wat bontkruis werd genoemd - werden degenen die er het slachtoffer van werden, eerst gedwongen hun maskers af te rukken, waardoor ze ten prooi vielen aan het gifgas.(83)

Een Amerikaans cavalerist luisterend naar de naam George Patton (die als Amerikaans bevelhebber bekend zou worden in de Tweede Wereldoorlog) was aanwezig bij de slag om Passendale. Hij schreef aan zijn vrouw:

  'De Duitsers maken gebruik van een gas waardoor de soldaten moeten braken. Als zij daarvoor hun masker afrukken worden ze bestookt met een dodelijk gas. Slim idee hè?’

Blijkbaar wel, want de geallieerden namen het snel over.(84) De ‘zwaarder dan lucht’-gassen als Blue Star, die later in de oorlog werden gebruikt, hadden overigens een bedenkelijk effect. Niet alleen brachten ze de tegenstander meer schade toe, maar ook ging, doordat ze wegzonken in bomkraters en andere al dan niet oorlogsgerelateerde geografische oneffenheden, het voor de aanvallende partij positieve effect van rookgordijn grotendeels verloren, waardoor de oprukkende soldaten een gemakkelijker doelwit voor de vijandelijke machinegeweren vormden.(85) Dit wijst er wederom op dat voor een oordeel over gas niet alleen mag worden gekeken naar de direct door gas veroorzaakte slachtoffers, maar ook naar de soldaten die slachtoffer werden van kogels en granaten als gevolg van het gebruik van gas.

Fosgeen (COCL2) was de twintigmaal krachtiger variant van het te Ieper gebruikte chloorgas (CL2). Fosgeen was vrijwel reukloos en onzichtbaar. Bovendien irriteerde fosgeen slechts lichtjes bij inademing, waardoor velen niet tijdig in de gaten hadden dat ze een dodelijk gas inademden. Het werd daarom zeer gevreesd. Het was de sterkste variant onder de groenkruis-middelen, en inademing leidde vrijwel zeker tot flinke beschadiging van de longen. Op het moment dat het gas zijn werk begon te verrichten, kreeg de soldaat last van kortademigheid en oprispingen; de polsslag verdubbelde, het gezicht werd asgrauw en uit de longen kwam, aldus Denis Winter, per uur twee liter geel vocht omhoog. Deze langzame verdrinkingsdood duurde zo’n twee dagen. Niet voor niets werd fosgeen wel de koningin der strijdmiddelen genoemd.

Fosgeen hoorde bij de eerste gassen die in granaten in plaats van cilinders zaten. Het werd eind 1915 voor het eerst op kleine schaal ingezet te Ieper, als een voorproef voor grootschaliger gebruik te Verdun. De eerste Fransen die er daar mee werden geconfronteerd, verwonderden zich erover dat de granaten, die slechts een licht zoemend geluid maakten, niet ontploften toen ze neerkwamen. Ze dachten dat om een of andere voor hen onbegrijpelijke reden de Duitsers met opzet een grote hoeveelheid blindgangers afvuurden.

Al snel echter zouden ze hun vergissing inzien. Na een tijd bespeurden de eerste soldaten ‘een stekelige, ziekmakende geur van ontbinding en bedorven azijn’, zoals een overlevende zou melden. De maskers werden opgezet maar het kuchen en proesten verergerde alleen maar, niet alleen omdat velen al een fikse dosis hadden ingeademd, maar ook omdat dit gas weer betere maskers vereiste. Dat gasmaskers toch al het ademen niet bepaald vergemakkelijkten, maakte de situatie er niet eenvoudiger op.

Het fosgeen doodde alles wat ermee in aanraking kwam. De omgeving van Verdun werd van al zijn laatste resten flora en fauna ontdaan. De paarden van de cavalerie streden liggend op de grond hun hopeloze doodstrijd, de monden bedekt met een vieze schuimlaag. De hulpverlenende artsen en de laatste zegen gevende priesters deden hun werk met gasmaskers op, maar desondanks greep nu en dan een van hen naar de keel en viel om. Groenkruis deed zijn naam eer aan. Het asgrauw van de slachtoffers veranderde na overlijden in vaal-groen. Het gas keerde zich overigens tegen zijn uitvinder. Die kreeg er een dosis van binnen, was nog volledig in staat een nachtelijk feestje te bezoeken, en stierf.(86)

  
Mosterdgas – gebruik en effecten
Fosgeen mocht dan wel het meest gevreesd zijn, het was niet het meest dodelijk. Dat was het eveneens vrijwel reukloze, nog eens vijf maal sterkere geelkruis, beter bekend onder de Franse naam Ypérite, omdat het voor het eerst werd ingezet voorafgaand aan de derde slag om Ieper, en, bovenal, onder de Britse naam mustardgas. De Duitse naam Lost - een afkorting van Lommel en Steinkopf, de twee chemici die het gas klaarmaakten voor militair gebruik - dankt zijn bekendheid veeleer aan de volgende wereldoorlog, toen onder die naam nieuwe gebruiksmogelijkheden voor het gas werden uitgeprobeerd in het beruchte Nazi-‘geneeskunde’-instituut Alt Rehse.

Mosterdgas (geelkruis; dichloorethylsulfide) was al in 1860 uitgevonden door de Brit Frederick Guthrie en later grondig beschreven en verbeterd door de Duitser Victor Meyer. Het was eigenlijk geen gas, maar een bruinige vloeistof, die licht naar uien rook. Vanuit granaten afgeschoten, sloeg het in de vorm van een nevel of druppels overal op neer. Dit duidt er al op dat het woord ‘gas’ enigszins misleidend is. In feite was slechts een minderheid van de gassen, waaronder chloorgas, een ‘gas’ in de ware betekenis van het woord, te weten: gasvormig bij gewone temperaturen. Veel van de middelen waren vloeistoffen, en sommige hadden zelfs vaste vorm. Ook zij werden echter ‘gas’ genoemd.

Mosterdgas drong overal doorheen en veroorzaakte pijnlijke, etterende blaren. De enige kans die een soldaat eigenlijk had was het min of meer toevalligerwijs ontdekken van de vloeistof op de bodem en dan maken dat hij wegkwam. Door zijn vloeibare en brandende karakter had mosterdgas eigenlijk het definitieve einde van de kilt als wapenrok moeten betekenen. De bescherming die deze bood was immers vrijwel nihil. Maar de autoriteiten wilden er niet aan. Niet alleen stond de kilt voor een eeuwenoude traditie, maar bovendien maakte een opmars van gerokte Schotten, ‘vrouwen uit de hel’ volgens de Duitsers, een afschrikwekkend deel uit van het aanzien van het slagveld.(87)

Adequate preventie tegen mosterdgas werd voor het einde van de oorlog niet meer gevonden. Pas twee tot zes uur nadat het gas was ingeademd werden de eerste tekenen, lichte zwellingen en rode vlekken, zichtbaar. Wellicht dat dit verklaart dat het, toen het in 1916 door Britse en Franse chemici was getest, als nutteloos verworpen werd omdat het niet giftig genoeg was. Zij hadden niet lang genoeg op het effect gewacht.

De lage giftigheid kan echter ook het gevolg zijn van een andere, minder hoogwaardige vorm van synthese die de geallieerden gebruikten. Toen zij dit probleem hadden opgelost, en toen ze hadden gezien dat mosterdgas wel degelijk uitermate giftig was, werd het, vanaf juni 1918, ook door hen ingezet. Dit effect van vergelding had Fritz Haber al tot de waarschuwing aan het Duitse opperbevel gebracht, niet tot gebruik van Lost over te gaan, tenzij het er zeker van was dat de oorlog binnen afzienbare tijd na gebruik, zegevierend zou worden afgesloten.

Na besmetting begon de soldaat eerst te niezen, alsof hij de griep had opgelopen. Na een uur of twaalf werd de ernst van de situatie echt duidelijk. De huid begon fikse blaren te vertonen, de ogen begonnen enorm zeer te doen en op te zwellen. Het overgeven begon. Koorts kwam op. Longontsteking ontwikkelde zich. De bronchiën en slijmvliezen teerden weg. Kort gezegd vrat dit geelkruis het lichaam op, van binnen en van buiten, en dit al na contact met ongemeen kleine hoeveelheden.

  Waarschuwing!!
Er is een kleurenfoto beschikbaar van een slachtoffer van mosterdgas afkomstig uit een Frans medisch archief.
Het is een schokkende, aangrijpende foto die niet zonder deze waarschuwing vooraf kan worden getoond.
Als u zeker weet dat u deze foto wilt zien
klik dan hier
(Foto in bruikleen afgestaan door Rob Ruggenberg -  www.greatwar.nl)

Zij die een wat grotere hoeveelheid hadden binnengekregen, hoestten soms hele delen van de luchtwegen op, verloren hun afgebrande geslachtsdelen of hadden brandwonden die door de botten heen waren gegaan. De pijn was dan ook ondraaglijk en zwaar getroffen patiënten moesten aan hun bed worden vastgebonden, waar ze veelal pas na een week of vier, vijf weer vanaf konden. En dan nog vaak in de richting van de begraafplaats. De periode waarin mosterdgas levensbedreigend was, was immers veel langer dan bij andere gassen. Wanneer bij andere gassen de eerste 48 uur werden overleefd, was het acute levensgevaar geweken. Bij geelkruis echter stierven de meesten tussen één en drie weken na het tijdstip van vergiftiging, meestal als gevolg van secundaire infecties der luchtwegen.(88)

Mosterdgas was een blijvend strijdmiddel. Dat wil zeggen dat het weinig vluchtig was en lang actief bleef. Het werd met name door de Britten niet zozeer offensief ingezet, maar was voornamelijk bedoeld om de defensie te versterken door besmetting van grote oppervlakten, waaruit de tegenstander zich dan gedwongen zou zien zich terug te trekken. Omdat echter velen pas merkten blootgesteld te zijn geweest op het moment dat het al te laat was - mede natuurlijk omdat de lichte reuk die het had vaak onopgemerkt bleef in het al van geuren vergeven slagveld - bleek het ook offensief niet van belang ontbloot. De geallieerde noviteit van het verspreiden van terreur en angst werd dus vanaf midden 1918 de eigenlijke bedoeling van het gas, eerder dan het zaaien van dood en verderf, maar het bewerkstelligde beide. Volgens Denis Winter was mosterdgas in het laatste jaar van de oorlog verantwoordelijk voor negentig procent van de gasslachtoffers en veertien procent van het totale aantal slachtoffers. Het zal de soldaten dan ook niet hebben gespeten dat de eerste scheepslading van een ‘verbeterde’, Amerikaanse versie van mosterdgas, Lewisiet genaamd, de Europese kust nog niet had bereikt toen de wapenstilstand werd getekend.(89)

Ook mosterdgas werd voor het eerst in de omgeving van Ieper gebruikt, tussen Wieltje en Het Hoge, midden juli 1917. A.F.P. Christison vertelde een dag later:

  ‘Kapitein Rowan (rechts van me, van de c-compagnie) hoorde het gas alarm en zijn mannen zetten de maskers op. Na deze in de ochtendhitte een tijdje te hebben gedragen en omdat er geen aanval volgde, dachten ze dat het alarm vals was, ook omdat er geen gas was geroken. Wat ze niet wisten was dat het mosterdgas was, reukloos en met vertraagde werking. De loopgraaf van c-compagnie was vergeven met het spul en de hele compagnie viel eraan ten prooi. Tegen de avond was iedere officier en iedere soldaat óf dood óf in het ziekenhuis.’(90)

Meer dan 50.000 granaten, voorzien van een geel kruis, waren afgevuurd. Ook nu was het aantal slachtoffers per granaat te verwaarlozen, maar een dergelijke hoeveelheid zorgde toch voor medisch overwerk. Enkele duizenden geallieerde soldaten waren eraan ten offer gevallen, van wie er 87 stierven. In de drie volgende weken volgden nog eens een miljoen granaten, 500 dode soldaten en wederom duizenden vergiftigden. Na anderhalve maand waren een kleine 20.000 Britse soldaten vergiftigd; velen van hen waren al dan niet tijdelijk blind en ongeveer 650 stierven er binnen een week tot tien dagen na de aanval. Al vijf dagen nadat de Duitsers hun Lost hadden ingezet, namen de Britten wraak. Honderdduizend granaten met de Britse mosterdvariant werden afgevuurd. 75 Duitsers stierven.(91)

  Waarschuwing!!
Er is een kleurenfoto beschikbaar van een slachtoffer van mosterdgas afkomstig uit een Frans medisch archief.
Het is een schokkende, aangrijpende foto die niet zonder deze waarschuwing vooraf kan worden getoond.
Als u zeker weet dat u deze foto wilt zien
klik dan hier
(Foto in bruikleen afgestaan door Rob Ruggenberg -  www.greatwar.nl)

Bij ernstige aandoening stonden de medici veelal machteloos, wat ze ook probeerden. Majoor J.W. McNee beschreef een typerend geval:

  ‘Blootgesteld aan mosterdgas op de morgen van 28 juli 1917. Aangekomen in het Casualty Clearing Station de avond van 29 juli, lijdend aan zware bindvliesontsteking en oppervlakkige verbrandingen van het gezicht, de nek en het scrotum. Ademhalingsmoeilijkheden ontwikkelden zich gestadig en de dood volgde honderd uur na blootstelling.’(92)

In die dagen na de eerste mosterdgasaanval kreeg alleen al Casualty Clearing Station Mendinghem meer dan duizend gasslachtoffers te verwerken. Velen waren nog slachtoffers van die eerste aanval. Zij waren in granaattrechters gekropen met onverdampt geelkruis op de bodem. Zonder het te merken drong de vloeistof in hun kleren. Na dagen kwamen ze te voorschijn uit hun schuilplaats. Het uniform op verschillende plaatsen doorgebrand, de huid vol blaren.(93) Korporaal H. Bale en de zijnen hadden in de zomer 1917 eens ongeveer acht uur lang mosterdgasgranaten te verwerken gekregen.

  'Na ongeveer zes uur waren de maskers waardeloos geworden. Ze waren uitgewerkt en we begonnen te stikken. [...] Tegen de morgen was iedereen [...] aan het overgeven en er moesten nogal wat mensen uitgestuurd worden om ons terug te halen. Aan iedere kant moest iemand meelopen, zo slecht waren we eraan toe. [...] Tegen de tijd dat we in Vlamertinge aankwamen, waren we blind, we zagen absoluut niets meer. Ze brachten ons naar de verbandplaats, zetten ons op een plank en zeiden: 'Doe je mond open.' We wachtten met onze mond open en plotseling schoot iemand een goedje dat wel uit 200 procentige ammoniak leek te bestaan naar binnen. Het sloeg je volledig tegen de grond. We werden gewassen en in bed gelegd en verder herinner ik me niets meer tot het moment dat ik wakker werd in een basishospitaal. [...] Daar heb ik geruime tijd doorgebracht. Stekeblind! Ik denk dat het ergste nog was als ze je ogen openden om er druppels in doen- het was alsof ze kokend water gebruikten! En elke dag werden de verbrande plekken gewassen, en ook dat was geen pretje. Ik herinner me dat mijn linkerzijde weinig meer dan blubber was.'(94)

Voorwaar, gas was een humaan wapen... Maar de Franse schrijver Henri Barbusse had gelijk. Gas bewijst dat ondanks alle Geneefse en Haagse oorlogsrechtelijke bepalingen, begrippen als sportiviteit en ook menselijkheid met betrekking tot oorlogvoering niet moeten worden gebezigd. Wat telt is de overwinning. De manier waarop doet niet ter zake.

© 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen


  Voetnoten
1. Richter, Chemical soldiers, 1
2. Holmes, Firing line, 212
3. Winter, Death’s men, 123; Eckart, Gradmann, Die Medizin, 136
4. Richter, Chemical soldiers, 218-9
5. Verdoorn, Arts en oorlog, 365; Simkins, WOI. Westfront, 3; Whalen, Bitter wounds, 42; Koch, Menschenversuche, 228-9; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 94
6. Winter, Death’s men, 125
7. Eksteins, Rites of Spring, 162
8. Audoin-Rouzeau, Men at war, 72
9. Holmes, Firing line, 212
10. Holmes, Firing line, 212; Winter, Death’s men, 121; Binneveld, Om de geest, 66; Shepard, War of Nerves, 64
11. De Vos, De Eerste Wereldoorlog, 108
12. Eksteins, Rites of Spring, 160
13. Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 326
14. Holmes, Firing line, 212
15. Strachan, Military modernization, 71; Dunn, The war, 146; Brants, Velden van weleer, 100, 115; Graves, Goodbye, 123; Wilson, Myriad faces, 256; Ellis, Eyedeep, 65; Verdoorn, Arts en oorlog, 267; Klee, Auschwitz, 269; Richter, Chemical soldiers, 32, 46-7
16. Barbusse, Le feu, 230-1; ook: Ureel, De kleine mens, 72; Van den Grooten Oorlog, 215
17. Eckart, Gradmann, Die Medizin, 140; Winter, Death’s men, 124
18. Heijster, Ieper, 81; Schrep, Gebrochen an Leib und Seele, 60
19. Winter, Death’s men, 121-2; Holmes, Firing line, 213; Horne, Price of glory, 65; Brants, Velden van weleer, 115-6; Ellis, Eyedeep, 66; Macdonald, Roses of no man’s land, 84-5; Barthas, Oorlogsdagboeken, 447
20. Jünger, Stahlgewittern, 195
21. Jünger, Stahlgewittern, 57
22. Eksteins, Rites of Spring, 275-99; Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 809, 822
23. Remarque, Im Westen, 54
24. Richter, Chemical soldiers, 222
25. Winter, Death’s men, 125-6
26. Macdonald, 1915, 526; Richter, Chemical soldiers, 96, 130-1, 184, 221
27. Richter, Chemical soldiers, 175-6
28. Dyer, Missing, 90-1; Gilbert, First World War, 473-4
29. Winter, Baggett, 1914-18, 228; Brants, Velden van weleer, 116; Fussell, Bloody game, 166; Gilbert, First World War, 352-3
30. Macdonald, Roses of no man’s land, 85
31. Macdonald, 1914-1918, 248
32. Duhamel, Vie des martyrs, 139
33. Kielich, De grote schande, 29;
34. Fussell, Bloody game, 175
35. Winter, Death’s men, 123
36. Macdonald, Passchendaele, 87
37. Winter, Death’s men, 123
38. De Launoy, Oorlogsverpleegster, 289
39. Brittain, Testament of youth, 395
40. De Vos, Van gifgas tot penicilline, 106
41. Holmes, Firing line, 211
42. Graves, Goodbye, 90-1
43. Blunden, Undertones of war, 76; Holmes, Firing line, 380
44. Ellis, Eyedeep, 67-8; Winter, Death’s men, 124
45. Brants, Velden van weleer, 100; Macdonald, 1915, 232-3
46. Ellis, Eyedeep, 67
47. Remarque, Im Westen, 55; Noyes, Stretcher-bearers, 111-2
48. Jünger, Stahlgewittern, 55-6
49. Haas, Oorlogsjammer, 53
50. Macdonald, Somme, 316
51. Remarque, Im Westen, 96-97
52. Prior, Wilson, Passchendaele, 16; Winter, Death’s men, 124
53. Eksteins, Rites of Spring, 163
54. Winter, Death’s men, 124
55. Verdoorn, Arts en oorlog, 367
56. Macdonald, 1915, 500, 507; Brants, Velden van weleer, 115; Ellis, Eyedeep, 65-69; Babington, Shell shock, 176; Winter, Death’s men, 124; Holmes, Firing line, 213; Eksteins, Rites of Spring, 163; Macdonald, Pas¬schendaele, 222; Wilson, Myriad faces, 128
57. De Vos, Van gifgas tot penicilline, 18; De Vos, De Eerste Wereldoorlog, 69; Keegan, First World War, 214
58. Koch, Menschenversuche, 228; Simkins, WOI. Westfront, 66; Wilson, Myriad faces, 126; Brants, Velden van weleer, 99; Macdonald, Roses of no man’s land, 84; Richter, Chemical soldiers, 7; Heijster, Ieper, 106-8
59. Eksteins, Rites of Spring, 160-1; Macdonald, 1915, 485
60. Friedländer, Nazi-Duitsland, 159-60, 420;
Heijster, Ieper, 105-6; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 19, 86, 105; Keegan, First World War, 214; Eksteins, Rites of Spring, 161; Macdonald, 1914-1918, 81; Jahrhundert der Kriege, 120-1; Audoin-Rouzeau, Becker, ’14-’18, 210
61. Macdonald, 1915, 194
62. Heering, Zondeval, 226
63. Winter, Death’s men, 121; Brants, Velden van weleer, 99; Koch, Men¬schen¬ver¬suche, 228; Macdonald, 1915, 192-4; Richter, Chemical soldiers, 8; Heijster, Ieper, 109; De Vos, Van gifgas tot penicillli¬ne, 86-7, 93, 105; De Vos, De Eerste Wereldoorlog, 83
64. Brants, Velden van weleer, 99; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 87, 91, 105
65. Brants, Velden van weleer, 101-2
66. Prior, Wilson, Passchendaele, 15; De Vos, De Eerste Wereldoorlog, 83
67. Macdonald, 1914-1918, 83-4
68. Macdonald, 1915, 233
69. Eksteins, Rites of Spring, 162; Richter, Chemical soldiers, 6
70. Documentary: Förscher für den Krieg. Fritz Haber, ARTE-television, 24-07-2002; Audoin-Rouzeau, Becker, ’14-’18, 144-5, 209, 212-4
71. Richter, Chemical soldiers, 61-2
72. Prior, Wilson, Passchendaele, 16; Simkins, WOI. Westfront, 66; Richter, Chemical soldiers, 69, 71, 77, 83, 92
73. Richter, Chemical soldiers, 82
74. Richter, Chemical soldiers, 83
75. Richter, Chemical soldiers, 86
76. Richter, Chemical soldiers, 182; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 86, 93; Koch, Menschenversuche, 228-9; Cooter, Harrison, Sturdy, War, Medicine and Modernity, 66, 72, 74; Eckart, Gradmann, Medizin, 211
77. De Vos, Van gifgas tot penicilline, 106
78. Richter, Chemical soldiers, 182; Cooter, Harrison, Sturdy, War, Medicine and Modernity, 74; Petri, Eignungsprüfung, 45-77
79. Graves, Goodbye, 176
80. Kriegsbriefe gefallener Juden, 58-9
81. Verdoorn, Arts en oorlog, 367; Holmes, Firing line, 212; Winter, Death’s men, 125; Eckart, Gradmann, Die Medizin, 143, 145, 147, 150
82. Klee, Auschwitz, 269; Brants, Velden van weleer, 115; Winter, Death’s men, 121; Simkins, WOI. Westfront, 66-8
83. Eckart, Gradmann, Die Medizin, 145; Macdonald, 1914-1918, 222
84. Gilbert, First World War, 362; Andriessen, Oorlogsbrieven Carl Heller, 148
85. Richter, Chemical soldiers, 223
86. Macdonald, Roses of no man’s land, 84; Klee, Auschwitz, 269; Winter, Death’s men,
122; Horne, Price of glory, 285-7; De Vos, De Eerste Wereldoorlog, 92
87. Moynihan, People at war, 80; Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 318
88. Liddle, Passchendaele in perspective, 195; Klee, Auschwitz, 264, 269; Ellis, Eyedeep, 66-7; Winter, Death’s men, 122; Eksteins, Rites of spring, 163; Heijster, Ieper, 146; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 92, 105; Eckart, Gradmann, Die Medizin, 145-8
89. Winter, Death’s men, 122, 124; De Vos, Van gifgas tot penicilline, 97
90. Macdonald, 1914-1918, 222
91. Gilbert, First World War, 346-7, 351; Liddle, Passchendaele in perspective, 195; Ellis, Eye¬deep, 65-6
92. Gilbert, First World War, 351
93. Macdonald, Passchendaele, 87
94. Macdonald, 1914-1918, 223

  Over de auteur
Dr. Leo van Bergen promoveerde in 1994 op een onderzoek naar het Rode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945. Hij is de auteur van 'Zacht en Eervol, lijden en sterven in een Grote Oorlog' en een aantal andere titels op medisch-historisch gebied. Momenteel is hij verbonden aan het VU Medisch Centrum in Amsterdam, vakgroep Metamedica, sectie Medische Geschiedenis.

Bovenstaand artikel is een fragment uit Hoofdstuk 2 van het boek 'Zacht en Eervol, lijden en sterven in een Grote Oorlog'. Het artikel is op deze website geplaatst met toestemming van Leo van Bergen. De auteursrechten berusten de auteur.

© 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen

  naar gifgas-pagina -  naar homepage


 




























eXTReMe Tracker