naar homepage


De militaire doodstraf in de Eerste Wereldoorlog

door Leo van Bergen


In dit artikel wordt onderzocht op welke manieren de militaire doodstraf werd toegepast bij de aan het Westelijk Front actieve legers tijdens Eerste Wereldoorlog. Het onderzoek richt zich daarbij vooral op de vraag of er ‘recht’ werd gesproken, omdat al jarenlang, vooral in Engeland, publiekelijk twijfel was geuit over de gang van zaken bij de uitspraken van de krijgsraden.


  Inhoudsoverzicht

Shot at dawn (doodgeschoten bij het aanbreken van de dag)
Aantallen geëxecuteerden in de diverse legers
    Britse leger - Amerikaanse leger - Duitse leger - Belgische Leger - Franse leger
Meeste Franse doodstraffen uitgedeeld na mislukte offensieven
Bij Britten en Fransen meeste executies wegens lafheid en desertie
Uitvoering executies bij de Britten
Executies werden ontkent in Britse Lagerhuis
Voorbeelden van Britse veroordelingen
       Thomas James Highgate - George Ward - John Bennett
       De laatste twee Britse executies vlak voor de wapenstilstand
Meeste Britten veroordeeld wegens desertie en lafheid
De gang van zaken bij de krijgsraad
       Geen mogelijkheid tot hoger beroep
       Krijgsraadzittingen juridisch beneden de maat
Negentig procent schuldig bevonden binnen twintig minuten
Geëxecuteerden waren vooral zondebokken
Gratieverlening volkomen willekeurig
Britse krijgsraden behandelden 170.000 zaken
De gang van zaken bij Britse ter dood veroordelingen
Veel beschuldigden leden aan shell shock
Shell shock niet van invloed op veroordeling
Voorbeelden van beruchte zaken bij Britse geëxecuteerden
       De zaak Harry Farr - De zaak Frederick Butcher - De zaak Eric S. Poole
Reacties van medici op shell shock gevallen
Het woord ‘laf’ kreeg geleidelijk een andere betekenis
Betekenis van ‘laf’ verliest voor de soldaten zijn stigma
Had de doodstraf het beoogde effect?
Desertie en lafheid in 1930 niet langer reden voor executie
Naschrift
       Gratiëring voor 306 Britse geëxecuteerde militairen
       Reactie Leo van Bergen: Argument medisch pardon deugt niet
Voetnoten
Over de auteur


  Shot at dawn
De auteurs van het boek Shot at Dawn, Julian Putkowski en Julian Sykes, in navolging van de jurist Anthony Babington, schrijver van For the Sake of Example, dat ‘legerprocedures de de vooruitzichten op een eerlijke rechtspraak behoorlijk in gevaar brachten’. Ook wezen deze auteurs erop dat ook precieze medische verklaringen vaak afwezig waren. Dit verminderde de kans dat bijvoorbeeld de geestelijk ingestorte soldaat recht zou worden gedaan.(1)

Bovengenoemde auteurs behandelen in feite alleen de Britse executies. Dit is niet alleen vanwege hun nationaliteit begrijpelijk, maar ook omdat procentueel de Britse krijgsmacht van de aan het Westelijk Front actieve legers de meeste doodstraffen heeft uitgesproken en uitgevoerd: respectievelijk 3.080 en 349 tussen augustus 1914 en april 1920.(2)

Aantallen geëxecuteerden in de diverse legers

  Aantal geëxecuteerden in het Britse leger
De cijfers over geëxecuteerden in de diverse legers lopen nogal uiteen. Australië wenste de doodstraf niet in te voeren voor vrijwilligers die vochten in een oorlog ver van huis, hoezeer de Britten er ook op aandrongen. Weliswaar werden meer dan honderd Australiërs door Britse krijgsraden ter dood veroordeeld, maar voor daadwerkelijke executie was toestemming van de Australische overheid nodig en die werd in alle gevallen geweigerd. In het Canadese leger werden ongeveer 25 mensen geëxecuteerd, allen vanwege ook in het gewone leven strafbare feiten. Dat geldt ook voor de vijf Nieuw-Zeelandse soldaten die op bevel van hogerhand tijdens het ochtendgloren werden neergeschoten.

  Aantal geëxecuteerden in het Amerikaanse leger
Ook in het Amerikaanse leger werd slechts een gering aantal executies uitgevoerd - 35, waarvan tien in Europa en 25 in de Verenigde Staten zelf -, en ook daar was het merendeel het gevolg van criminaliteit.(3)

  Aantal geëxecuteerden in het Duitse leger
In het immense Duitse leger was, overigens tegen de zin van enkele hoge officieren, de mogelijkheid tot het uitvaardigen van strenge straffen miniem. Hierdoor zijn, althans officieel, ‘slechts’ 48 soldaten doodgeschoten, al wijten enkele historici dat ook aan het feit dat in Duitsland al dan niet vermeende lafheid, niet als een disciplinaire en militaire overtreding werd beschouwd, maar als een ziekte.

Dit zou meteen verklaren waarom de therapie om deze ‘ziekte’ aan te pakken in Duitsland vaak zo’n hard karakter kende. Zij had een disciplinerende functie en moest (de dreiging met) de doodstraf vervangen. Probleem is alleen dat ook bij de geallieerden de neurotici niet bepaald zachtzinnig werden behandeld.

Hoe dan ook, het is een feit dat er verhoudingsgewijs een laag aantal executies is uitgevoerd. Dit zal mede als oorzaak hebben dat Duitse artsen de opdracht kregen te onderzoeken of de aangeklaagden inderdaad voor hun daden verantwoordelijk gehouden konden worden.

Dit was allesbehalve een standaardvoorschrift in de overige legers die actief waren aan het Westelijk Front. Bovendien werd met de bevindingen van de Duitse artsen terdege rekening gehouden.(4) Dat was zeker niet altijd en overal het geval bij de andere oorlogvoerenden, zullen we nog zullen zien.

  Aantal geëxecuteerden in het Belgische leger
In het verhoudingsgewijs kleine Belgische leger zijn minimaal dertien soldaten geëxecuteerd. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat degenen bij wie al dan niet wegens ‘desertie in het aanschijn van de vijand’ de doodstraf werd voltrokken, allen binnen een jaar na het uitbreken van de strijd voor het vuurpeloton zijn gezet.
Het executiepeloton bestond uit gendarmes. De executie vond aanvankelijk plaats buiten zicht van de medesoldaten, maar later moesten die soldaten toekijken, omdat er zo een groter effect op de discipline werd verwacht.

Dit geeft al aan waarom de veroordeelden moesten sterven. Zij dienden ten voorbeeld gesteld te worden. Het proces dat aan de straf voorafging was die term dan ook nauwelijks waard, en tegen het vonnis was geen beroep mogelijk. Ook na juni 1915 zijn nog velen wegens desertie ter dood veroordeeld, maar als gevolg van een bijzondere bepaling (waarvan wordt gezegd dat koning Albert zelf er de hand in had, maar dat is geenszins zeker) is geen van die straffen meer uitgevoerd.

Dit gold overigens niet voor veroordelingen op grond van criminele delicten, zoals moord. In mei 1915 werd in België een zogenaamd Corps Spécial opgericht, een penitentiair korps. Het moest ervoor zorgen dat ‘ongewenste elementen’ tijdelijk uit het leger verdwenen. Na een gevangenisstraf werden zij geplaatst in een strafcompagnie en daarna in een eerherstelcompagnie. Wie dit goed doorliep kon met volledig eerherstel zijn plaats in de krijgsmacht weer innemen. Dat dit regime in plaats kwam van executies staat nergens op schrift. In de praktijk bleek het echter wel het gevolg.(5)

  Aantal geëxecuteerden in het Franse leger
Als de Franse statistieken kloppen, zijn er tijdens de oorlog 133 Franse soldaten geëxecuteerd, van wie meer dan een derde als gevolg van de grote muiterij in 1917. Zowel volgens Holmes als volgens Putkowski en Sykes moet dit cijfer echter met de nodige argwaan worden bekeken.(6) De Franse historicus Nicolas Offenstadt spreekt dan ook over zo’n 600 geëxecuteerden, met slechts een gering aandeel voor de muiters van 1917, nog geen tien procent. Chielens spreekt over 550 executies in het Franse leger, waarvan overigens 350 in het eerste jaar en nog ‘slechts’ tweehonderd in de resterende tijd, ondanks de grote muiterij van 1917.

Hiermee bewezen de Fransen sneller dan de Britten - bij wie alleen 1918 een afname in het aantal executies is te zien - door te hebben dat er nauwelijks een preventieve en afschrikwekkende werking van de executies uitging. Zoals ook voor de Britten en Duitsers geldt, moeten hier dan nog de standrechtelijke executies aan toe worden gevoegd, die echter niet of nauwelijks terug te vinden zijn in de officiële archieven.

In september 1914 waren speciale Conseils de Guerre in het leven geroepen, om soldaten te berechten wegens plichtsverzuim. Met name in dat begin van de strijd hebben de krijgsraden streng opgetreden, met een opflakkering in 1917 ten tijde van de muiterijen. Volgens Horne was de doodstraf vrij gebruikelijk als het schuldig werd uitgesproken. Dit wil niet zeggen dat al die uitspraken ook daadwerkelijk tot executie leidden, maar áls dat gebeurde dan werd het vonnis in de regel binnen 24 uur voltrokken. Dat wijst er al op dat zoiets als hoger beroep niet tot de juridische mogelijkheden behoorde.(7)

  Meeste Franse doodstraffen uitgedeeld na mislukte offensieven
De muiterij van 1917 niet meegerekend, werden de meeste doodstraffen uitgesproken na een mislukt offensief. Zondebokken, vaak willekeurig uitgekozen soldaten of lage officieren, werden tot voorbeeld gesteld: Pour l’exemple, pour encourager les autres.

Door loting werd hun lot bepaald; dit werd ‘decimering’ genoemd. Slachtoffers van decimering konden iedere, toch al geringe hoop op enige rechtvaardigheid van de rechtspraak wel laten varen. Hun wachtte een schijnproces.(8) Zo werd in november 1915 een heel bataljon voor de krijgsraad gedaagd omdat het in zijn geheel had geweigerd de aanval in te zetten. Van iedere compagnie werd één soldaat doodgeschoten.(9)

Ook werden wel de (onder)officieren aan het front verantwoordelijk gesteld voor het gedrag van hun soldaten. Op 17 maart 1915 verloren te Souain vier korporaals het leven, omdat hun eenheden zogenaamd van te weinig aanvallende geest blijk hadden gegeven.(10)

Henri Barbusse beschreef hoe zo’n executie bij de Fransen in zijn werk ging:
'De hele ceremonie werd afgedraaid [...], de hele rataplan van A tot Z, de kolonel te paard, de degradatie. Daarna maakten ze 'm aan dat lage paaltje vast, dat beestenpaaltje. Het was zeker de bedoeling dat hij op z'n knieën ging liggen of op de grond ging zitten, zo laag was dat paaltje.(11)
 
klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting
Drie foto's waarop de executie van een Franse soldaat is te volgen: op de linkerfoto wordt de veroordeelde vastgebonden aan de executiepaal. Rechts staat het executiepeleton al paraat. Tussen veroordeelde en het executiepeleton marcheert een afdeling van het regiment naar de aangewezen plaats. Het volledige regiment was verplicht de executie bij te wonen.
Op de middelste foto staat het executiepeleton gereed en wacht op het bevel tot schouderen van het geweer. Het executiepeleton werd samengesteld uit daartoe aangewezen manschappen uit de compagnie van de veroordeelde.
Op de foto rechts is de executie voltrokken en moeten de troepen langs de geëxecuteerde afmarcheren. De executie van "een landverrader of een lafaard" gold immers als afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen. Dergelijke foto's werden  tijdens de oorlog  zelden gepubliceerd. In  Le Mirroir van maart 1915 verschenen de foto's van de executie van een 'spion' waarbij ook een Frans regiment gedwongen aanwezig was en langs de geëxecuteerde moest afmarcheren. 

  Bij Britten en Fransen meeste executies wegens lafheid en desertie
In het grootste deel van de niet-Britse en niet-Franse legers werden de meeste doodstraffen uitgesproken wegens criminele activiteiten als moord, en niet vanwege ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’ of andere militaire overtredingen. Ook hierin verschillen die legers van de Britse en Franse.(12)

De vraag waarom de Britse krijgsraad - en ook de Franse - zoveel harder optrad dan de krijgsraden van veel andere legers, is een vooralsnog niet tot tevredenheid te beantwoorden vraag. Het zal deels te maken hebben gehad met het zeer hiërarchische karakter van de Britse en Franse legers, hiërarchischer dan bijvoorbeeld het Duitse en zeker het Australische.

In het Duitse leger werd meer aandacht besteed aan andere methodes om het moreel hoog, en de wil tot vechten in stand te houden. Een grotere mate van verantwoordelijkheid voor lagere echelons was er één van. Het zal ook deels te maken hebben gehad met het gegeven dat de Britse en Franse legers nog minder dan de andere onder politieke controle stonden, en dat een groot deel van de Britse en Franse legers uit vrijwilligers bestond met een stedelijke, proletarische achtergrond, terwijl de top van de krijgsmacht tot de klasse van de grootgrondbezitters behoorde.

De Duitse militaire code van 1872 was, ondanks alle ideeën over het militaristische Duitse rijk, mild in vergelijking met vele andere landen. Daarbij kwam dat het ontzag voor wet en recht in Duitsland ervoor zorgde dat de beklaagden op een redelijk proces konden rekenen. Bovendien keurde in 1916 en 1918 het Duitse parlement tot tweemaal toe vrijwel unaniem en tegen de zin van de legertop een verzachting van de minimumstraffen goed. Dit zou, zo dacht het, geen invloed op de discipline hebben. Wel waren er speciale maatregelen voor onderdanen - zoals Elzassers en Lotharingers - van wie gebrek aan loyaliteit werd vermoed, wat in veel gevallen inderdaad dat gebrek tot gevolg heeft gehad.

  Uitvoering executies bij de Britten
Sidney Chaplin, op dat moment deel uitmakend van de militaire politie, gaf, zittend op een paard op een nabijgelegen heuvel, een impressie van een executie bij de Britten.

Ik zag hoe de man naar de executieplaats werd gebracht en het vuurpeloton in positie marcheerde, naar rechts draaide en de vuurhouding aannam. Ik hoorde het rapport, toen vuurden ze en ik zag de rook uit hun geweren. Ze draaiden zich om en marcheerden weg. De officier, met de revolver in de hand, inspecteerde het lichaam en ging weg. De dode werd in een deken gewikkeld en begraven op een klein kerkhofje in het volgende veld. Ik kwam naar beneden, maar het leek niet echt gebeurd. De volgende volgde hetzelfde patroon. Alleen zei de APM [Assistant Provost Marshall] 'Lafaard' - en de man zei: 'Nooit!'

Ze werden doodgeschoten door manschappen van hun eigen eenheid, voor het oog van een daartoe gedwongen publiek, slechts enkele uren nadat ze van het voltrekken van het vonnis op de hoogte waren gesteld. Twaalf mannen werden door het lot aangewezen om in het vuurpeloton plaats te nemen. Ze kregen ieder een geweer, waarvan een enkele met een losse flodder was geladen, zodat allen de mogelijkheid hadden zichzelf wijs te maken dat ze niet voor de dood van hun wapenbroeder verantwoordelijk waren.(13)

Het vonnis werd in gedrukte vorm verspreid en in het gehele Britse leger voorgelezen als bewijs voor de opmerking, voorafgaand aan een slag, dat het militair recht ten strengste zou worden toegepast. Naar verluidt wekte dit het afgrijzen van de Australiërs, maar niet alleen van hen. In zijn boek With a Machinegun to Cambrai schreef G. Coppard met stomheid te zijn geslagen toen hij, luttele minuten voor het begin van een offensief, een lange lijst van geëxecuteerden hoorde opdreunen: naam, rang, misdrijf, datum en uur van executie.(14)

  Executies werden ontkent in Britse Lagerhuis
Toch werden de executies in alle toonaarden ontkend in het Britse Lagerhuis, na vragen van een van de weinige pacifistisch gezinde parlementsleden. In plaats van te proberen de militaire daadkracht op dit terrein wat af te zwakken, werd het parlement door de verantwoordelijke ministers rondweg misleid, en bleven de executies doorgaan.(15)

Ook volgens de Britse bewindslieden was shot at dawn goed voor de discipline in het leger. Maar wat goed was voor het leger, was niet noodzakelijkerwijs ook goed voor het moraal van het thuisfront, dus waren ontkenning en misleiding het devies. Dat thuisfront kreeg vaak te horen dat de geëxecuteerden waren gesneuveld.(16)

Voorbeelden van Britse veroordelingen

  Thomas James Highgate - de eerste Britse executie
De eerste van de 349 Britten die geëxecuteerd werd na het uitvaardigen van een General Routine Order was de in 1895 geboren Thomas James Highgate. Hij werd beschuldigd van desertie. Dit was geen, met het enorme aantal onopzettelijke verdwalingen ten tijde van de retreat, ongewone maar wel vaak onterechte aanklacht. Niet echter in het geval van Highgate. Hij had al gevochten bij Mons en Le Cateau, was er ten tijde van de Marne vandoor gegaan en had burgerkleding aangetrokken. Hij verdwaalde en vroeg de weg aan een jachtopziener, die Engelsman bleek te zijn en hem terstond aangaf bij de Britse autoriteiten.

Hij werd op 6 september door de krijgsraad ter dood veroordeeld en op 8 september 1914 geëxecuteerd. Volgens Putkowski en Sykes was dit een van de snelste veroordelingen van de oorlog. Dit wijst erop dat de autoriteiten koste wat kost iedere verslapping van de discipline in de kiem wilden smoren.(17)

  George Ward - de tweede Britse executie
Dit blijkt ook uit het verhaal van de tweede geëxecuteerde: George Ward. Na drie dagen actieve dienst ontvluchtte hij op 16 september 1914 het strijdgewoel door zijn bevelvoerder te zeggen dat ook hij, evenals twee van zijn vrienden, gewond was geraakt. Zes dagen later keerde hij terug, meldde zich weer bij zijn bataljon, maar toen bleek dat hij ongedeerd was, werd hij alsnog voor de krijgsraad gedaagd en veroordeeld. Opnieuw vond de legertop het noodzakelijk een voorbeeld te stellen.(18)

  De veroordeling van John Bennett in 1916
Op 8 augustus 1916 lieten de Duitsers gas los in de Ieper-saillant. De negentienjarige John Bennett raakte in paniek en vluchtte. Zes uur later keerde hij terug. Hij zag dat zes soldaten de gasaanval niet, en 46 anderen maar ternauwernood hadden overleefd. Hij werd gearresteerd. Omdat een officier tijdens het proces naar voren bracht dat Bennett, die zes weken voor het uitbreken van de oorlog dienst had genomen, tijdens een bombardement buiten zinnen raakte, raadde een brigade-generaal aan, nadat de doodstraf was uitgesproken, het vonnis niet ten uitvoer te brengen. Een andere generaal echter bracht naar voren dat lafheid een ernstig gevaar voor de oorlogsinspanning opleverde en dat de doodstraf er was om de soldaat nog meer angst in te boezemen dan hij voor vijandelijk vuur had. Bennett werd geëxecuteerd.(19)

  De laatste Britse executies vlak voor de wapenstilstand
Ook het verhaal achter de laatste twee Britten die tijdens de oorlog, vier dagen voor de wapenstilstand, voor het vuurpeloton moesten verschijnen (de executies stopten niet op 11 november 1918), doet de wenkbrauwen fronsen over de rechtmatigheid van een dergelijk hard vonnis als ook over de rechtmatigheid van de aanklacht: lafheid in het aangezicht van de vijand.

Eén van hen was 23 jaar oud. Hij had vrijwillig dienst genomen in maart 1915, maar was als medisch ongeschikt weer naar huis gestuurd. Toen echter de medische voorschriften werden versoepeld, moest hij in april 1916 alsnog dienst nemen. De ander was 32 jaar oud en leed aan erfelijke geestelijke stoornissen. Bij geen van beiden werd het medisch rapport bij de beslissing tot executie in ogenschouw genomen.(20) Dit alles laat zien dat de soldaat het slachtoffer werd van een militair systeem, dat discipline boven alles stelde; een militair-juridisch systeem, dat hard wenste te straffen, en een militair-medisch systeem, dat zich niet wilde laten kennen in zulke harde tijden.

  Meeste Britten veroordeeld wegens desertie en lafheid
De meeste Britten zijn veroordeeld op beschuldiging van desertie: te weten 268. Voor moord kwamen er 37 voor het vuurpeloton, voor lafheid achttien, het verlaten van de post zeven, ongehoorzaamheid vijf, het slaan van een hoger officier eveneens vijf, muiterij vier, in slaap gevallen tijdens de wacht twee, en het weggooien van de wapens ook twee. Ook werd nog iemand, terwijl de wereld om hen heen aan massaal, onpersoonlijk geweld ten onder ging, wegens het gebruik van individueel geweld, ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.

Van alle geëxecuteerden waren er maar drie officier. Een van hen was luitenant Edwin Dyett, de man die waarschijnlijk model heeft gestaan voor Harry Penrose, de hoofdpersoon uit A.P. Herberts The Secret Battle, waarin korte metten wordt gemaakt met de aanklacht lafheid.(21)

De gang van zaken bij de krijgsraad

  Geen mogelijkheid tot hoger beroep
Ook de Britse veroordeelden, onder wie relatief gezien veel Ieren en kolonialen, hadden geen mogelijkheid tot hoger beroep, hoe gering de overtreding soms ook was: een moment van zwakte na dagenlang bombardement, het weigeren van een onzinnig bevel op kilometers afstand van het front. Tezamen met het feit dat in sommige gevallen de doodstraf nog niet eens daadwerkelijk werd uitgevoerd na een veroordeling wegens moord, geeft dit een indicatie van de willekeur waarmee de straffen werden uitgesproken.

Consistentie in het uitspreken van de diverse strafmaten was geheel afwezig. Vaak werd de hoogte van de straf bepaald door een verkeerde opmerking op het verkeerde moment, en natuurlijk de aan- of afwezigheid van invloedrijke vrienden. Ook het moment waarop de overtreding plaats had gevonden, was mede bepalend voor de hoogte van de straf. In moeilijke tijden, zoals tijdens de Slag aan Somme, als de noodzaak tot handhaving van de discipline nog groter was dan anders, was de kans op een mild vonnis nog geringer dan normaal.

  Krijgsraadzittingen juridisch beneden de maat
Ook hieruit blijkt dat de zittingen geen hoogtepunt in de geschiedenis van de rechtspraak vormen. Een vijfde van de veroordeelden was minderjarig, de gemiddelde leeftijd lag net boven de 25, één op de tien had geen juridische bijstand ontvangen, sommigen waren analfabeet, velen zeer laaggeschoold. Ze werden onderworpen aan een intimiderend verhoor waarin zij verklaringen afgaven die volledig in strijd waren met eerdere verklaringen.(22)

Courts Martial Officer Arthur Page beschreef een typerende zitting als volgt:
‘Gedimd licht van een paar flakkerende kaarsen [...]; de vermoeide en getekende gezichten van de getuigen onder hun helmen; en de beschuldigde zelf, ogenschijnlijk slechts half luisterend naar het tegen hem ophopende bewijsmateriaal.’(23)

  Negentig procent schuldig bevonden binnen twintig minuten
Dit wijst er enerzijds weer op dat de rechters en aanklagers niet op een juridisch zuiver proces uit waren, maar op een veroordeling, wat ook op te maken valt uit de duur van het proces. Maar liefst negentig procent van de beklaagden werd in overeenstemming met de aanklacht schuldig bevonden na een proces van amper twintig minuten. Anderzijds laat het opnieuw zien dat de executie van individuen niet zozeer het doel was dat de militaire overheid voor ogen stond, maar het middel waarmee het doel - disciplinering - moest worden bereikt.

  Geëxecuteerden waren vooral zondebokken
De geëxecuteerden waren zondebokken, die min of meer toevallig tot voorbeeld gesteld moesten worden. Dezelfde overtreding - als al van een overtreding gesproken kon worden - op een andere tijd en plaats had een geheel ander gevolg kunnen hebben. De rechtszittingen droegen ook een sterke geur van klassenjustitie met zich mee, omdat de aanklagers en rechters allen uit hoge kringen, en de beklaagden voor 99 procent uit de lage echelons van de Britse standenmaatschappij afkomstig waren. Het eerste was begrijpelijk in de toenmalige Britse standenmaatschappij, maar het percentage beklaagden van lage sociale komaf was in hoge mate disproportioneel.(24)

  Gratieverlening volkomen willekeurig
De willekeur is ook af te leiden uit de gratiëringen. Gratie werd wel of niet verleend omdat men de persoon in kwestie al dan niet kon uitstaan. Gratie werd wel of niet verleend omdat de generaal die het vonnis moest bekrachtigen wel of niet van mening was dat het tijd werd om de teugels aan te trekken. Ook werd gratiëring bepaald door persoonlijke verhoudingen in het college van rechters zelf. Omdat de een vóór was, was de ander tegen of andersom. Zo rapporteerde eens een officier dat er stukken uit een dossier waren gelicht en hij wilde graag weten wie dat had gedaan. Het bleek dat een ander officier - één rang hoger - twee pagina’s op elkaar had geplakt. Hij gaf dat zonder omhaal toe, maar voegde eraan toe: ‘Wat dacht jij daaraan te doen?’(25)

Al met al was het geen wonder dat het de krijgsraden waren die de Canadese arts Noyes tot een van zijn zeldzame, maar juist daardoor des te opvallender, aanklachten tegen het krijgsbedrijf brachten. Tegenover het Vlaamse schoolgebouw waar zijn hospitaal was ingericht, bevond zich een zaal waar de Britten zitting hielden. Sommige van de daardoor aanschouwde scenes ‘vervulden ons van afschuw en maakten ons beroerd van walging’.

Hij en de zijnen waren het er geheel over eens dat, alvorens de soldaten te veroordelen, de rechters zelf maar eens een hele tijd in de loopgraven moesten doorbrengen en alles hadden meegemaakt wat de soldaten hadden moeten meemaken en alles hadden aanschouwd wat de soldaten hadden moeten aanschouwen. Dan, zo was de overtuiging, zou het oordeel heel wat milder uitvallen. Hoe kon men een man die zich vaak vrijwillig had gemeld, vele veldslagen moedig had doorstaan, ter dood veroordelen wegens één moment van volkomen begrijpelijke zwakte? Dit was geen rechtspraak meer, maar moord, veroorzaakt ‘door een Pruisische geest in ons eigen leger’.(26) Noyes zal verbaasd zijn geweest over het lage aantal geëxecuteerden in het Duitse leger.

  Britse krijgsraden behandelden 170.000 zaken
De geëxecuteerden vormden slechts een klein deel van de aangeklaagden. De Britse krijgsraad kreeg om en nabij de 170.000 verdachten voorgeleid, van wie bijna negentig procent werd veroordeeld. Velen zijn ook berecht door hun eigen bevelhebbend officier, maar dan betrof het geringe overtredingen. (Wat gering was en wat niet, werd overigens ter plekke beslist, en wilde trouwens nog wel eens variëren).(27)

Zij die voor de krijgsraad moesten verschijnen, werden ervan verdacht iets gedaan of gelaten te hebben waardoor ‘de efficiëntie van een man in zijn hoedanigheid van soldaat’ schade was toegebracht, een overtreding die naar de regels van de Army act zwaar bestraft behoorde te worden. Dit kon desertie of insubordinatie zijn, maar bijvoorbeeld ook dronkenschap.(28)

Velen van hen - niet allen - hadden voorafgaand aan het proces de assistentie van een zogenoemde prisoner’s friend, toegewezen gekregen. Dat was een officier die als advocaat optrad. Maar zelden of nooit was die officier juridisch onderlegd. Deze advocaat mocht, nadat de getuigen à charge hun woord hadden gedaan, die getuigen een kruisverhoor afnemen. Hiervan werd echter slechts zelden gebruik gemaakt, en al helemaal zelden effectief. Dit verklaart mede dat sommigen de hulp afwezen, al zal dat in de praktijk hun zaak geen goed hebben gedaan.

  De gang van zaken bij Britse ter dood veroordelingen
In feite kan worden gezegd dat er bij ongeveer tien procent van de geëxecuteerden, 31 maal om precies te zijn, geen sprake was van juridische bijstand. Juist van deze 31 waren er 26 jonger dan 21 jaar.(29)

Cruciale zaken die de onschuld van een verdachte konden bewijzen, werden zelden nader onderzocht door de leden van de rechtbank. Achtergronden van de verdachte of andere factoren waardoor strafvermindering voor de hand zou liggen, werden niet in het oordeel betrokken.(30)

Hier kwam nog bij dat junior-officieren in de krijgsraad graag hun daadkracht wilden bewijzen en wisten dat het goed was voor hun carrière als ze niet al te veel mildheid ten toon zouden spreiden. Er werd van hen verwacht dat ze zich hard zouden opstellen, en dus deden ze dat gewoonlijk ook. Degenen die toch niet in een hard vonnis wilden meegaan, hebben dat vaak met een schrobbering van een superieur moeten bekopen.(31)

  Veel beschuldigden leden aan shell shock
Zoals de hier boven genoemde voorbeelden al laten zien, waren veel van de beschuldigden aan maar één ding echt schuldig: ze waren geestelijk niet meer in staat nog aan de oorlog deel te nemen. Ze waren niet laf, ze waren niet gedeserteerd, ze leden aan shell shock.(32)

Velen hadden al diverse veldslagen meegemaakt en hadden hun grens bereikt. Van hen werd een groot aantal volkomen verdwaasd ergens achter het front in de kraag gevat, zonder dat ze konden verklaren hoe ze daar terecht waren gekomen.(33) De (tegen beter weten in) hoopvolle blik op de medici werd vaak tevergeefs geworpen, als er al medici waren op wie een blik kon worden geworpen.

Kapitein-arts Dunn bijvoorbeeld was een aanhanger van strenge bestraffing. Hij zag een direct verband tussen demoralisatie en het niet ter dood brengen van deserteurs en lijntrekkers.(34) Babington oordeelde:

Babington oordeelde: ‘De legerartsen als geheel lijken zich als een speciale tak van het opsporingsteam te hebben gezien; ze waren uit op het veiligstellen van de hoogste straf voor dergelijke overtreders wanneer dat ook maar mogelijk was.’(35)

  Shell shock niet van invloed op veroordeling
Hoewel verdachten bij wie shell shock was vastgesteld of op zijn minst werd vermoed, vaak enige tijd onder observatie werden gehouden, is er geen enkele aanwijzing dat het in de praktijk veel invloed op de uiteindelijke beslissing heeft gehad. Ook van hen is een groot deel ter dood veroordeeld en ook van die vonnissen is ongeveer een tiende daadwerkelijk uitgevoerd.(36)

Bovendien werd lang niet iedereen onderzocht. In tegenstelling tot wat de Britse regering beweerde is slechts een zeer klein deel van de geëxecuteerden aan medisch onderzoek onderworpen geweest. In de jaren dertig zou de arts H. Joules hierover schrijven dat de ‘monsterlijke onrechtvaardigheid van oorlog’ van vele zijden bekeken kon worden.

'Maar het was toch wel een bijzonder vreselijke gedachte' dat het veelal puur toeval was of een man geestesziek werd bevonden en naar een hospitaal gestuurd, of dat hem wegens lafheid krijgsraad en vuurpeloton wachtten.(37)

Voorbeelden van beruchte zaken bij Britse geëxecuteerden

  De zaak Harry Farr
Tekenend is het gehele dossier van Harry Farr, die als reservist direct na het uitbreken van de oorlog werd opgeroepen. Hij werd tijdens de Slag aan de Somme in 1916 van lafheid in het aangezicht van de vijand beschuldigd. Op 16 september had hij geweigerd door te vechten. Schreeuwend en vechtend was hij naar de voorste linies teruggebracht, maar hij wist zich los te rukken en rende terug.

Het dossier telde zeven kleine, niet dicht beschreven velletjes. Het noteren zal een kwartier tot een half uur in beslag hebben genomen. De aanklager kon vier getuigen oproepen, die hem allemaal van het front terug naar het kamp hadden zien lopen. Farr had geen getuige, aangezien de officier aan wie hij toestemming had gevraagd en van wie hij naar eigen zeggen deze ook had gekregen, gewond was. Ook had Farr geen verdediger. Zijn verweer dat hij zich ziek had gevoeld, maakte geen in¬druk. Hij werd geëxecuteerd op 18 oktober 1916 te Carnoy. Farr was kort voor de slag aan de Somme uit een psychiatrisch hospitaal ontslagen. In mei 1916 was bij hem shell shock geconstateerd.(38)

  De zaak Frederick Butcher
Soldaat Frederick Butcher had zich aangemeld in oktober 1915. Hij werd eind augustus 1918 geëxecuteerd, dus na bijna drie jaar dienst. Opmerkingen in een krantenartikel over hem - ‘I shall call him Jim’ - van een Royal Army Medical Corps-arts laten weinig twijfel bestaan over de oorzaak van zijn vermeende lafheid: shell shock. Na drie jaar lang als een doorsnee soldaat te hebben gefunctioneerd, stond hij ineens compleet stil en weigerde met een trenchraid party mee te gaan.

Op dat moment werd hij een gestigmatiseerd mens. Zijn kameraden wisten niet of hij dapper of idioot was. Misschien was er ergens een schroefje losgeraakt. [...] Hij was uiterst nerveus, maar een dergelijke inbreuk op de discipline was een afdoende verklaring daarvoor. Tegen de tijd dat hij voor de krijgsraad verscheen had hij zichzelf weer enigszins herpakt, maar de ernst van de situatie had alle kleur uit zijn gezicht gehaald en zijn blauwe ogen keken dof en zwaar. Zijn staat van dienst redde hem. [...] De krijgsraad gaf hem een kans. Hij zocht op geen enkele wijze naar excuses, maar toen hem werd gevraagd of het nog eens zou voorkomen verzekerde hij dat dat niet het geval zou zijn.

Maar natuurlijk gebeurde het opnieuw; al na een week. Het vuurpeloton bestond grotendeels uit vrienden van hem die geen van allen een lafaard in hem zagen. De arts schreef: ‘Uit wat de commanding officer en Jims vrienden me hebben verteld, ben ik er zeker van dat Jim is gestorven al seen martelaar voor de discipline.’(39

  De zaak Eric Skeffington Poole
In tegenstelling tot het dossier van Farr, was Eric Skeffington Poole’s dossier buitengewoon dik. Hij was dan ook, in november 1916, de eerste van de drie daadwerkelijk geëxecuteerde officieren. Bovendien was hij een van de weinigen bij wie een officieel medisch dossier was toegevoegd. Dit werd noodzakelijk geacht omdat artsen van hospitalen die hij eerder had bezocht de diagnose shell shock hadden gesteld, nadat hij in juli 1916 door een homp aarde bewusteloos was geslagen.

Bovendien had een lid van de militaire politie verklaard dat Poole zeer verward was geweest ten tijde van zijn arrestatie. De officier van gezondheid van het bataljon had te kennen gegeven dat Poole door zijn terugkeer aan het front ‘waarschijnlijk’ een terugval had gehad. Met deze laatste verklaringen werd geen rekening gehouden, en de verklaringen over shell shock werden tegengesproken door een door de rechtbank inderhaast opgetrommeld nieuw medisch team - een gynaecoloog, een kinderarts en een huisarts. Skeffington Poole werd geëxecuteerd op 10 december 1916.(40)

  Reacties van medici op shell shock gevallen
Dearden was een van die artsen die er wel eens op moesten toezien dat soldaten die voor de krijgsraad kwamen ook inderdaad laf, en niet ziek waren. Dat hij in zijn geval sprak over een 'meelijwekkend onderkruipsel' dat 'voor niemand van enig nut was', gaf weinig hoop, maar de soldaat in kwestie was zo meelijwekkend dat hij toch - met succes - enkele goede woorden voor hem naar voren bracht, al was hij naar de rechtbank toegelopen 'vast van plan hem absoluut geen enkele hulp te bieden, want ik veracht zijn type mens'. Vooral de gedachte 'aan zovele dapperen die het leven hadden gelaten', maakte dat hij vastbesloten was geen enkele hulp te bieden. Toen de man later weer deserteerde was zijn lot bezegeld.

Dearden zag hem en dacht dat het toch eigenlijk belachelijk was iemand te doden omdat hij laf was. Lafheid was toch eigenlijk niet een misdaad te noemen. Maar toch: ‘'je hebt zoveel goede mannen dapper hun leven zien geven, dat er geen medelijden kan zijn met lieden van zijn soort'.(41)

Zelfs als duidelijk was dat iemand eigenlijk helemaal niet goedgekeurd had mogen worden voor militaire dienst, gaven de artsen vaak niet thuis. Kapitein-arts Slack zag een ‘armzalige kleine man' op zich afkomen.

Hij was achterlijk. [...] Hij rende weg, werd gepakt, rende weer weg, deserteerde, en werd ter dood veroordeeld, en ik moest, samen met mijn sergeantmajoor, tien mensen uitzoeken om hem neer te schieten, wat we deden, en een van mijn ondergeschikten moest met een revolver het vuurpeloton leiden en de deserteur werd neergeschoten.(42)

In een naschrift van Babington’s For the Sake of Example vroeg legerarts Frank Richardson zich af of het veel zou hebben uitgemaakt als de artsen zich hadden uitgesproken tegen de doodstraf voor soldaten die niet zozeer laf als wel ziek waren. Waarschijnlijk niet, omdat pleidooien van officieren die direct met de soldaten te maken hadden gehad, ook niet of nauwelijks invloed op het vonnis hebben gehad.

Een twintigjarige soldaat bij de Black Watch was uit de frontlinie verdwenen in januari 1916. Tien dagen later werd hij ter dood veroordeeld. Twee artsen verklaarden dat hij een flinke graad van neurasthenie had ontwikkeld. Het mocht niet baten. Hij werd geëxecuteerd in een Belgisch slachthuis.(42) Bovendien kon eerder moedig gedrag, jonge leeftijd, of wat ook maar naar voren werd gebracht, de bevelhebbers evenmin vermurwen.(43)

Maar is de vraag of het wat uit had gemaakt, de vraag die gesteld moet worden? Waarschijnlijk kwam de gedachte ‘maakt het wat uit, zo nee, dan kan ik maar beter meegaan’ niet eens bij de artsen op. De meesten gingen akkoord, omdat ze akkoord wilden gaan. Maar als de gedachte wél was opgekomen, dan had in elk geval geprotesteerd moeten worden, al was het bij voorbaat een verloren strijd (wat het gezien het geval-Dearden niet eens per sé het geval hoefde te zijn). De poging is belangrijker dan het succes. Dearden zei dat lafheid eigenlijk geen reden mocht zijn om iemand neer te schieten. Frank Richardson beweerde daarentegen dat lafaards het leven van anderen in gevaar brachten.(44)

  Het woord ‘laf’ kreeg geleidelijk een andere betekenis
Maar opnieuw kan de vraag worden gesteld wat ‘laf’ is. Waren zij die deserteerden, zij die niet meer over the top wilden gaan, inderdaad ‘laf’, zelfs als zij niet aan shell shock leden? Kan het niet eerder een teken van gezond verstand dan van lafheid worden genoemd, om te weigeren tegen een haag van kogels in te lopen?

Heeft Louis Barthas ongelijk als hij zegt dat moed er juist uit bestaat het bevel van een meerdere te weigeren, in plaats van blindelings op te volgen, indien dat bevel het zinloos opofferen van mensenlevens inhoudt?(45)

Het woord ‘laf’ kreeg een andere betekenis dan gewoonlijk. Gewetensbezwaarden werden ‘laf’ genoemd, maar, zoals Sassoon ook opmerkte, het getuigde vaak eerder van moed om tegen alle maatschappelijke druk van witte veren verspreidende vrouwen in,(46) en ondanks alle maatschappelijke consequenties, te blijven weigeren de wapenrok aan te trekken.

Maar ook aan het front zelf was laf niet laf. Graves moest aan een rechtszaak meewerken waarin een man van lafheid werd beschuldigd, nadat hij tijdens een fel bombardement het hazenpad had gekozen. De enig mogelijke veroordeling was de doodstraf. Maar, zo vroeg Graves zich af, hoe kon hij nu een ter dood veroordeling ondertekenen als hij in vergelijkbare omstandigheden wellicht precies zo zou hebben gehandeld?(47)

Barthas merkte ten eerste op dat de soldaten zich opofferden omdat ‘niemand […] een grotere lafaard [wilde] zijn dan zijn buurman’, en ten tweede, nadat over zijn regiment de loftrompet was afgestoken, dat deze ‘dapperen’ geen andere keuze hadden gehad. Wees dapper of de krijgsraad wacht.(48)

Eric Partridge beschreef zijn ervaring met wat hij als lafheid beschouwde. Het was tijdens de Somme dat hij meer dan eens aan desertie dacht en plannen maakte hoe hij er vandoor zou kunnen gaan. Maar toen de tijd was gekomen om zijn plannen in de praktijk te brengen, vocht hij door. Hij was ‘te laf’ om te deserteren.

Johannsen liet een van zijn hoofdpersonen in Die Vier von der Infanterie opmerken dat ‘als we niet zo laf waren’ ze niet meer in stelling zouden gaan en dat ze alleen maar naar voren gingen omdat ze te laf waren om naar achteren te gaan. En Frey liet in zijn boek Die Pflasterkästen zijn hoofdpersoon verklaren dat ook hij laf was; te laf om ‘nee’ tegen de dienst te zeggen.(49)

  Betekenis van ‘laf’ verliest voor de soldaten zijn stigma
Het is duidelijk dat de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘laf’ voor de soldaten zijn schandelijke betekenis had verloren. Zoals gezegd kon iedere soldaat zijn verzadigingspunt, het punt dat hij óp was, bereiken - en iedere soldaat wist dat.

James Smith was beroepsmilitair sinds 1910. Hij had gevochten te Gallipoli en was in 1916 naar het Westelijk Front gestuurd, waar hij na de inslag van een Duitse granaat levend werd begraven. Na al een enkele keer de militaire discipline te hebben overtreden, deserteerde hij in augustus 1917. Hij werd gepakt en ter dood veroordeeld.

Onder degenen die hem moesten executeren was soldaat Richard Blundell, bevriend met Smith. Nadat het vuurpeloton zijn werk had verricht, bleek dat Smith nog leefde. Een genadeschot was onvermijdelijk. De dienstdoende officier was daar niet toe in staat, gaf zijn revolver aan Blundell en beval hem Smith van dichtbij door het hoofd te schieten. Blundell volgde het bevel op. Als beloning mocht hij tien dagen op verlof. Op zijn sterfbed, 72 jaar later, herhaalde hij telkens weer: ‘Wat een manier om verlof te krijgen, wat een manier om verlof te krijgen.’(50)

Blundell had innerlijk geprotesteerd tegen de taak die hij opgedragen had gekregen. Zoals velen keurde hij de strengheid van de rechtspraak af, maar slechts zelden was er sprake van openlijk geuite afkeuring. Zelden, maar niet nooit.

Henri Barbusse schreef dat de manschappen partij kozen voor de veroordeelde, waarschijnlijk omdat ze hem langer kenden dan van dat ene moment van zwakheid, en omdat ook zijzelf daar hadden kunnen staan. Hij beschreef het geval van een man die had geprobeerd uit de loopgraaf te blijven. Het executiepaaltje had vol gestaan met boze opschriften en protestleuzen.(51)

De mannen die de zeventienjarige Joseph Byers op 6 juni 1915 moesten neerschieten, vuurden eerst tweemaal in de lucht, voordat het vonnis werd voltrokken. En toen op 14 november 1917 William Smith werd gefusilleerd te Reningelst, noteerde pastoor Van Wallegem over de schutters: ‘Het zijn de eigene maten die daartoe aangesteld worden. Vele soldaten hebben reeds verklaard hoe pijnlijk hen dat valt. Er zijn er die krijschen van spijt.’(52)

Al het protest heeft er overigens nooit toe geleid dat men van een executie afzag. S. Graham zag een vuurpeloton te Neuve Chapelle dat weigerde een deserteur neer te schieten, die volgens de schutters duidelijk aan shell shock leed. De volgende dag werd het geheel overgedaan en nu werd de man zonder haperen neergeschoten. Graham: ‘Onze opstandigheid zat alleen in ons hart, zo sterk was de discipline.’(53)

  Had de doodstraf het beoogde effect?
Had dit alles nu het beoogde effect? Werd de discipline inderdaad groter, de gevechtskracht versterkt en probeerden minder soldaten in het Franse en met name Britse leger zich aan de strijd te onttrekken? Volgens Peter Scott in zijn Law and Orders: Discipline and Morale in the British Armies in France, 1917, had de doodstraf geen enkel effect, net zo min als de doodstraf een afschrikwekkend effect lijkt te hebben op potentiële moordenaars.(54)

Dat het dreiging van de doodstraf door executie de soldaat minder ‘laf in het aangezicht van de vijand’ zou maken, is dus de vraag. De Australiërs kenden de doodstraf immers niet, en van hen is veel te zeggen, maar níet dat ze over het algemeen laffer waren dan de Britten. Ten tweede lijkt een wel uitgesproken, maar niet geëffectueerde doodstraf nauwelijks effect te hebben gehad op het gedrag van soldaten. Er is een geval bekend van een Britse soldaat die maar liefst drie maal ter dood was veroordeeld alvorens de straf ten uitvoer werd gebracht. Hierbij kan de vraag worden opgeworpen of hij soms dood wílde.

Het is daarbij ook de vraag of het argument dat laffe soldaten hun kameraden in gevaar brachten, wel juist is. De meeste, al dan niet getraumatiseerde, soldaten gingen er immers vandoor als ze hoorden dat er een aanval op handen was en niet op het moment suprême zelf.(55)

Als de doodstraf tijdens de strijd al effect had, was het waarschijnlijk een ander dan het beoogde effect. Hoezeer de soldaten de doodstraf ook verafschuwden, een vanwege lafheid veroordeelde kameraad bracht toch schande over compagnie en regiment. En die schande moest worden uitgewist. In 1915 had een compagnie gezworen de schande van een executie van een van hen zo snel mogelijk uit te wissen. Bij de eerst volgende aanval sneuvelden veertig van de tachtig man.(56)

  Desertie en lafheid in 1930 niet langer reden voor executie
Ook na de strijd had het veelvuldig toepassen van de doodstraf door de Britten effect, maar opnieuw niet zoals de militaire top bedoeld zal hebben. In 1930 werd de straf voor militaire overtredingen afgeschaft. ‘Desertie’ en ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’ mochten in de toekomst niet meer tot executie leiden.(57)

Dit was het gevolg van publieke verontrusting over de vraag of er ‘recht’ was gesproken, een vraag die vanzelfsprekend opkwam toen de waarheid over de executies niet meer kon worden achtergehouden, al duurde het nog zeventig jaar voordat met de boeken van Babington en Putkowski en Sykes de ware toedracht duidelijk werd.

Natuurlijk viel het aantal geëxecuteerden in het niet bij het totale aantal doden dat de oorlog had opgeleverd. Maar tot hen was de dood niet gekomen, ‘toevallig en abrupt op het slagveld overvallen’, zoals Babington schreef. Nee, ‘hij kwam met gepaste tred als de bekende climax van een archaïsch en macaber ritueel dat werd uitgevoerd […] in het belang van discipline en moreel’.(58) En discipline en moreel aan de ene kant en rechtspraak zonder aanzien des persoons aan de andere kant, staan nu eenmaal op gespannen voet met elkaar.

© 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen


Naschrift

 Gratiëring 306 Britse militairen gefusilleerd wegens desertie of lafheid
Oorspronkelijk zouden de krijgsraadarchieven van de soldaten veroordeeld wegens lafheid en desertie 100 jaar gesloten blijven.

In 1985 verscheen For the Sake of Example van Babington dat in 1989 gevolgd werd door Shot at Dawn van Putkowski en Sykes. Zij hadden gesproken met nabestaanden en getuigen en hun verklaringen en uitspraken leidden tot een heftige publieke discussie die er toe leidde dat het Britse ministerie van Defensie in 1990 besloot, onder druk van de publieke opinie, de archieven open te stellen voor wetenschappelijk onderzoekers. Wat zij vonden was schokkend: vele zaken vertoonden ernstige juridische tekortkomingen en er waren aanwijsbare fouten gemaakt.

Na de openbaarmaking van de krijgsraadverslagen, hebben de dochter van Harry Farr, Gertrude Harris (93) en zijn kleindochter Janet Booth (63), herhaaldelijk petities aangeboden aan de Britse overheid om eerherstel te verkrijgen voor Farr op basis van het medische bewijsmateriaal. Tot 16 augustus 2006 werden al deze petities door de Britse overheid afgewezen.

Ook anderen hebben zich voor de zaak Farr ingezet. Eén van hen is John Hipkin. Hij stichtte de organisatie Shot at Dawn die streeft naar gratiëring van de Britse militairen die gefusilleerd zijn vanwege een veroordeling wegens desertie of lafheid. Tot dusverre had nog niemand gratie gekregen. Het zaak Farr werd gezien als een zeer belangrijke testcase. Het is zeker, ook naar de mening van de advocaat van de verwanten van Farr, een van de duidelijkste voorbeelden van het falen van een krijgsraad tijdens de Eerste Wereldoorlog.

De huidige minister van Defensie Des Browne had, na aandringen van de betrokkenen, toegezegd de zaak nog eens te zullen bekijken. Dit had tot gevolg dat de Britse regering op 16 augustus 2006 aankondigde, dat zij aan het parlement eerherstel wil vragen voor alle Britse militairen die in de Eerste Wereldoorlog die wegens lafheid en desertie zijn gefusilleerd.

 Reactie Leo van Bergen: Argument medisch pardon deugt niet
Dr. Leo van Bergen is van mening dat het argument van een ‘medisch pardon’ ondeugdelijk is. Hij schreef hierover het volgende ingezonden stuk:

Uiteindelijk, na jarenlange actie, voelt de Britse regering er dan eindelijk voor om eerherstel te verlenen aan de Britse soldaten (en enkele officieren) die in (en sommige zelfs nog na) de Eerste Wereldoorlog zijn geëxecuteerd wegens ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’. Laat ik voorop stellen dat ik niet tot die historici behoor die dit op zijn best ‘zinloos’ en op zijn slechts zelfs onterecht vinden. Het is zeer zinnig en volkomen terecht, al was het maar dat door al te zeer te wijzen op ‘andere tijden’, ‘andere omstandigheden’ en ‘andere normen en waarden’ – hoe waar dit op zich allemaal ook is – ook allerlei oorlogsmisdaden en genocides goedgepraat kunnen worden. Natuurlijk moet een historicus in zijn wetenschappelijke werk in de eerste en wellicht zelfs enige plaats verklaren en niet (ver)oordelen, maar dat wil nog niet zeggen dat hij dus ook als persoon niet iets terecht of onterecht mag vinden. Dit neemt echter niet weg dat de reden achter het pardon - wij verklaren hen allen ‘gestoord’ - niet deugt.

Om te beginnen zal er eerst op moeten worden gewezen dat de cijfers niet kloppen, en niet alleen omdat er geen 306 maar 351 Britten ter dood zijn gebracht. De 306 waar sprake van is, zijn ‘louter’ degenen die zijn geëxecuteerd na beschuldiging van ‘lafheid in het aangezicht van de vijand’. Fout is bovendien dat zij ter dood zijn gebracht, ter dood veroordeeld zijn echter er 3080 (en daarnaast hebben er nog zeer velen andere vaak ook niet misselijke straffen opgelegd gekregen).

Wie bepaalde wie er uiteindelijk wel en wie niet daadwerkelijk aan het paaltje bij ochtendstond werd vastgebonden en waarom? Waren al de andere 2600 ter dood veroordeelden ook allemaal gestoord? Feit is dat de beslissing wie werd geëxecuteerd volkomen arbitrair was. Maar zelfs dat is niet het hoofdprobleem. Dat is dat een pardon op psychologische gronden medisch ondeugdelijk en historisch incorrect is, en als dat gebeurt onder verwijzing naar de post-traumatische stress stoornis, zelfs volslagen anachronistisch. PTSS bestaat pas als diagnose pas sinds het begin van de jaren tachtig, en is een diagnose die pas na lang onderzoek wordt gesteld – zelfs kán worden gesteld. Haar overhevelen op een groep soldaten van meer dan een halve eeuw eerder, waarvan niet of nauwelijks medische gegevens overgebleven zijn, alleen maar omdat ze zijn geëxecuteerd wegens lafheid, is in feite weinig meer dan volslagen belachelijk.

Natuurlijk: het geval van Harry Farr, die overduidelijk aan een oorlogsneurose leed en dus nooit naar het front terug gezonden had mogen worden – al was dat wel eens onderdeel van de therapie -, is bijzonder triest, maar het is geen typerend geval. Velen zullen inderdaad aan een neurose hebben geleden, maar zij zijn nooit in behandeling geweest voorafgaand aan hun executie, laat staan dat er een diagnose was gesteld. Medische inspectie was officieel weliswaar onderdeel van het strafproces, maar daar kwam in de praktijk weinig van terecht, en als er wel een arts aanwezig was dan had die geen verstand van psychologische problematiek en/of hij was er meer op uit, vanwege de carrière, om de officieren van de krijgsraad ter wille te zijn, dan de te veroordelen soldaat.

Maar velen hadden ook helemaal geen psychische of neurologische problemen. Sommigen van hen waren inderdaad te bang – want dat is toch echt een betere term dan ‘laf’ – om ‘over the top’ te gaan, maar angst, en zeker niet dergelijk volkomen gerechtvaardigde angst, is iets anders dan lafheid en het is al helemaal geen teken van gekte, eerder het tegendeel zou ik zeggen.

Anderen achtten het gegeven bevel gelijk staan aan zelfmoord en wierpen zich zeer begrijpelijk bij de eerste de beste gelegenheid in een bomkrater die enige bescherming zou bieden.

Weer anderen weigerden het bevel uit te voeren omdat zij daarmee hun ondergeschikten aan onevenredig gevaar zouden blootstellen, zonder enige kans op militair succes. Nog weer anderen zijn min of meer ad random uit een compagnie geplukt omdat die in de ogen van de officieren achter het front het aan de tekentafel gestelde doel niet voldoende had gehaald. ‘Min of meer’ ad random, omdat er ook mensen ter dood zijn veroordeeld na een beschuldiging van lafheid door een meerdere, om geen andere reden dan dat die meerdere om wat voor reden dan ook een hekel aan hen had. Zij werden simpelweg ten voorbeeld gesteld, ‘pour encourager les autres’ zoals de Fransen het noemden. Wederom: noch lafheid, noch gekte.

En dan waren er nog degenen die de oorlog zelf, of in ieder geval de wijze waarop die oorlog werd gevoerd, als onrechtvaardig en onmenselijk waren gaan zien en derhalve weigerden er nog deel van uit te maken. Het leverde hen de doodstraf op - tenzij ze een gedecoreerd officier waren zoals Siegfried Sassoon - maar ook dit had met gekte weinig te maken; wederom eerder het tegenovergestelde.

De waarheid is dat de honderden geëxecuteerden honderden verschillende verhalen opleveren, en dus is het pardon wat mij betreft wel volkomen terecht, maar de medisch-psychologische argumentatie erachter een gotspe.

Het is terecht omdat het niet aangaat mensen ter dood te veroordelen alleen maar omdat zij om wat voor reden dan ook weigerden een regen van mitrailleurkogels tegemoet te treden.

Het is terecht omdat veel van de ter dood veroordeelden zelfs in dat opzicht niet ‘laf’ zijn geweest, maar ten voorbeeld werden gesteld door mensen die vaak zelf nooit een loopgraaf hadden gezien of het niemandsland hadden betreden. Het is terecht omdat de rechtspraak waar zij het slachtoffer van werden van geen kanten deugde, ook niet volgens de normen en waarden en regels van toen en daar.

Maar al begrijp ik het politiek gezien wel, al is een pardon op geestelijke gronden politiek gezien volledig verklaarbaar, het is onterecht en ondeugdelijk dat dat pardon wordt verleend met het argument dat zij allen ‘gek’ waren. Daarmee wordt degenen die echt een neurose hadden onrecht aangedaan en daarmee wordt degenen die bij hun volle verstand waren onrecht aangedaan.

  Voetnoten
1. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 6
2. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8
3. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 17-8; Brants, Velden van weleer, 126; Chielens, Normen van de tijd, 235
4. Kaufmann, Science as cultural practice, 132; Eckart, Gradmann, Medizin, 215
5. Addison, Calder, Time to kill, 374; De Schaepdrijver, De Groote Oorlog, 209; Holmes, Firing line, 338; De Backer, Longinus, 39; Documentary ‘Soldatenverhalen:
In het aanschijn van de vijand’, BRT 2, 10-11-98
6. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 16-7
7. Horne, Price of glory, 63-4; Chielens, Normen van de tijd, 234
8. Horne, Price of glory, 64
9. Ellis, Eyedeep, 181
10. Brants, Velden van weleer, 197
1 . Barbusse, Le feu, 141; also: Dorgelès, Houten kruisen, 177-179
12. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 18
13. Babington, For the sake of example, ix-x; Winter, De¬ath’s men, 43
14. Winter, Death’s men, 171; Dallas, Gill, Unknown army, 43
15. Graves, Goodbye, 198; Babington, For the sake of example, x; Babing¬ton, Shell shock, 114-5
16. Winter, Death’s men, 43; Graves, Goodbye, 213; Sassoon, Complete memoirs, 402-3
17. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8; Holmes, Riding the retreat, 283; Gilbert, First World War, 72
18. Gilbert, First World War, 82, 83 (noot 1)
19. Gilbert, First World War, 275
20. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 8
21. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 16; Winter, Death’s men, 68; Holmes, Firing line, 337; Herbert, The secret battle, passim; Oltheten, Voorwoord, 11-12
22. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 13, 16; Dallas, Gill, Unknown army, 38, 40, 43; Macdonald, Passchendaele, 140; Chie¬lens, Bekrachtigd, 7; Chielens, Normen van de tijd, 227-9
23. Liddle, Passchendaele in perspective, 356
24. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 14
25. Chielens, Bekrachtigd, 8-9
26. Noyes, Stretcher-bearers, 112-3
27. Winter, Death’s men, 43; Ellis, Eyedeep, 185
28. Liddle, Passchendaele in perspective, 349-50; Ellis, Eyedeep, 185
29. Babington, For the sake of example, ix; Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 12-3, 19
30. Babington, For the sake of example, ix-x
3 . Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 14; Babington, For the sake of example, 279
32. Babington, Shell shock, 55-6
33. Addison, Calder, Time to kill, 374; Macdonald, Passchendaele, 139; Binne¬veld, Om de geest, 15
34. Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 515; Manning, Geslacht, 352
35. Babington, For the sake of example, x; Babington, Shell shock, 56; Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 515
36. Winter, Death’s men, 140
37. Joules, A doctor’s view, 54
38. Babington, Shell shock, 83-4; Gilbert, First World War, 288; Chielens, Bekrachtigd, 8; Shepard, War of nerves, 67-8; Ferguson, The pity of war, 347
39. Putkowski, Sykes, Shot at dawn, 291-2
40. Babington, Shell shock, 84-5; Chielens, Bekrachtigd, 8
41. Dearden, Medicine & duty, 154-7, 170-1; Liddle, Cecil, Facing Armageddon, 515-6
42. Babington, Shell shock, 56-7
43. Babington, For the sake of example, 279
44. Babington, Shot at dawn, 279
45. Barthas, Oorlogsdagboeken, 111
46. Mannen van dienstplichtige leeftijd die in burger in Groot-Brittannië rondliepen, kregen in het openbaar witte veren aangereikt door vrouwen die het een schande vonden dat die mannen blijkbaar geen dienst hadden genomen. Soms betrof het inderdaad gewetensbezwaarden, conscientious objectors, maar vaak ook afgekeurden, of zelfs soldaten op verlof, die geen zin hadden om in uniform te lopen.
47. Sassoon, Complete memoirs, 403; Graves, Goodbye, 198; Cummings, Enormous room, XII;
Higonnet, Behind the lines, 209; Glover, Humanity, 163
48. Barthas, Oorlogsdagboeken, 271-2, 317
49. Hynes, Soldiers’ tale, 60, 62; Janhannsen, Vier van de infanterie, 17; Frey, Die Pflasterkästen, 226
50. Gilbert, First World War, 359
51 . Barbusse, Le feu, 140-1
52. Chielens, Bekrachtigd, 9
53. Winter, Death’s men, 44
54. Liddle, Passchendaele in perspective, 356
55. Chielens, Bekrachtigd, 9; Bourke, Dismembering the male, 95-6
56. Winter, Death’s men, 209; Bourke, Dismembering the male, 97-8
57. Babington, Shell shock, 137; Holmes, Firing line, 337-8
59. Babington, Shell shock, ix

  Over de auteur
Dr. Leo van Bergen promoveerde in 1994 op een onderzoek naar het Rode Kruis en het vraagstuk van oorlog en vrede 1867-1945. Hij is de auteur van 'Zacht en Eervol, lijden en sterven in een Grote Oorlog' en een aantal andere titels op medisch-historisch gebied. Momenteel is hij verbonden aan het VU Medisch Centrum in Amsterdam, vakgroep Metamedica, sectie Medische Geschiedenis.

Bovenstaand artikel is een bewerking van ‘Dood door executie’ uit Hoofdstuk 5 van het boek 'Zacht en Eervol, lijden en sterven in een Grote Oorlog'.
Het artikel is op deze website geplaatst met toestemming van Leo van Bergen.
De auteursrechten berusten bij de auteur. © 1999 - Leo van Bergen, Nijmegen

  naar homepage


 




eXTReMe Tracker