vorige brief | inhoudsopgave | volgende brief 





 


Kerstmis 1914, St. Quentin. In de ambulance.

"Allemaal naar beneden, uitdeeling van geschenken in de kerk," riep onze ziekenoppasser in de kamer. Ons troepje kwam nog net op tijd, toen Pater Lucas den Oberstabarzt vroeg, of hij met de plechtigheid beginnen mocht. In eenvoudige diepgaande woorden schetst de geestelijke het eigenaardige en de beteekenis van het Kerstfeest 1914 in het land van den vijand en wijst op onze heerlijke eenheid en gemeenschappelijk voelen. Ook nu vieren we het Kerstfeest thuis temidden van Duitsche soldatenharten, die alle innerlijk met elkander verwant zijn. En allen luisteren naar de warme woorden, die vriend en vijand aan God's goedheid en mededoogen aanbevelen. 
Over het hoofd van den pater gaan mijn oogen naar den stralenden kerstboom, die op jong en oud zulk een wonderbaren invloed, zulk een betooverende werking uitoefent. Ik zie de gewonden met hun verbanden, de genezenden en de gezonden en schuchter op den achtergrond de vrouwen der Franschen, die achtergebleven zijn, vrouwen van Franschen, de oogen vol tranen, heur kinderen aan de hand. Op het altaar branden en flikkeren vroolijk de heilige kaarsen en boven alles troont het beeld van de Moeder Gods met het kindeke Jesus op haar schoot...
Uit innerlijke overtuiging zei ik tot mij zelf: Hoe leeft Gij nog, katholieke Kerk, hoe overvloedig kunt Gij nog heden alles aan een ieder geven, die eerlijk en bescheiden naar verheffing zoekt! Het orgel speelde: Stille Nacht, heilige Nacht, — een bruisend, jubelend, bevrijdend lied uit ruwe soldatenkelen doorsiddert het kleine kerkje en jubelend zingt in stijgende akkoorden de heilige vreugde.
Dan worden de gaven verdeeld, gaven van liefde uit het vaderland, van huis. Maar eerst zullen die arme vrouwen en kinderen der Franschen weten, dat wij goed en humaan zijn. 
Nooit zal ik hun gelukkige gezichten vergeten. Dan komt de beurt aan ons. De dokters zelf verdeelen de geschenken uit het vaderland. Mijn God, ik kon mijn oogen haast niet gelooven, ik was zoo dankbaar voor alles, wat daar in mijn helm gestoken werd: suiker, gebak, een pijp, koek, beschuit, tabak, cigaretten, briefkaarten, een groote flesch bier, bonbons, polsmofjes enz. Wat een liefde van menschen, die ik nooit gekend heb !

Hans Hirschborn
















vorige brief | inhoudsopgave | volgende brief