naar homepage


Wetenschap en technologie in de Eerste Wereldoorlog
Wetenschappers en technologen op zoek naar het wapen voor de overwinning

door Ir. Eric R.J. Wils

Welke rol spelen wetenschap en techniek en hun bedrijvers, de wetenschappers, de uitvinders en de technologen tijdens een oorlog? En welke rol speelden ze met name tijdens de Eerste Wereldoorlog?

In dit artikel zal verder ingegaan worden op enkele belangrijke technische ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en de gevolgen daarvan op de manier van oorlogvoeren na deze oorlog.

Inhoudsopgave

Inleiding
Wetenschap en oorlog
Het proces oorlogvoering
    
De mensen
    
De middelen
    
De methoden
Wetenschappers in het oorlogsproces
      Wetenschappers en militairen
      Rol van de natuurwetenschappers en technologen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Wetenschappers en ethiek
Wapenveranderingen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Gifgas
De tank
Na de Eerste Wereldoorlog: van gifgas naar atoombom
Tot slot
Noten

Inleiding
Kan de mens leven zonder oorlog? Volgens de geschiedenis niet meent de Britse schrijver Oliver Taplin in zijn boek ‘Het Griekse Vuur’.1  Oorlog en geschiedenis zijn nu eenmaal onverbrekelijk met elkaar verbonden zoals ook de historicus H.L. Wesseling stelt in zijn recente boek ‘Frankrijk in oorlog, 1870-1962’.2

Zijn vitaliteit en creativiteit op de een of andere manier verbonden met oorlogszuchtige gevoelens is een andere vraag van Taplin.3 Technische innovaties zijn zeer belangrijk voor de oorlogvoering en conflicten kunnen de technologische ontwikkelingen in sterke mate versnellen. De ontwikkeling van nieuwe wapens loopt dan ook parallel aan de oorlogen die in het verleden zijn gevoerd.

Welke rol spelen wetenschap en techniek en hun bedrijvers, te weten de wetenschappers, de uitvinders en de technologen, nu tijdens een oorlog? En welke rol speelden ze met name tijdens de Eerste Wereldoorlog? In dit artikel zal verder ingegaan worden op enkele technische ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en de gevolgen daarvan op de wijze van oorlogvoeren.

Ieder wapen is tenslotte ooit eens bedacht, uitgevonden, ontworpen, getest voordat het in grote hoeveelheden geproduceerd werd en op het slagveld werd ingezet. De aandacht richt zich hierbij op de landoorlog aan het westelijk front. Tevens beperkt het artikel zich tot die wetenschappers die de verschijnselen van de natuur bestuderen en daardoor wel aangeduid worden als natuur- of bètawetenschappers.

Wetenschap en onderzoek naar nieuwe wapens hebben in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog en de daar op volgende Koude Oorlog voldoende aandacht gekregen; ook in de Nederlandse taal zijn tal van artikelen en boeken verschenen over dit onderwerp met titels als ‘De geheime wapens van de Duitsland’, ‘De geheime wapens van de geallieerden’ of na 1945 kortweg ‘De wapenwedloop’. Dit in tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog, waar de behandeling van het onderwerp zeker in Nederland onderbelicht is.

Wetenschap en oorlog
Wetenschap en oorlog hebben al sinds de oudheid een pact gesloten. Wanneer in de oudheid de stad Syracuse door de Romeinse troepen belegerd wordt zet de Griekse geleerde Archimedes (287-212 v.C.) zich in voor de verdediging van zijn stad.

Deze vroege wis- en natuurkundige ontwierp onder meer machines om projectielen naar de belegeraars te werpen en ingewikkelde constructies om de Romeinse schepen uit het water te tillen. Ondanks de inzet en het vernuft van Archimedes zou Syracuse vallen en tijdens de daarop volgende slachtpartij en de plundering werd hij door de Romeinen omgebracht. Archimedes zou niet de laatste geleerde zijn die zijn wetenschappelijke kennis gebruikt om dat wat hem na stond, zijn naasten, zijn stad, zijn vaderland te verdedigen.4

Ongeveer tweeduizend jaar later stelde een omstreden Duitse wetenschapper en rakettechnicus, Wernher von Braun (1912-1977), na de Tweede Wereldoorlog: ‘In tijden van oorlog moet een man opkomen voor zijn land, hetzij als soldaat, als wetenschapper of ingenieur, en dit los van het feit of hij al dan niet akkoord is met de politiek die zijn regering voert’.5 Of dat ook het gebruik van slavenarbeid uit concentratiekampen impliceert vergat Von Braun maar veiligheidshalve.

Vaderlandsliefde dient dus volgens hem boven het geweten te staan, iets waar wetenschappers en technologen al dan niet mee geworsteld hebben wanneer ze hun vernuft inzetten voor hun partij tijdens een oorlog. Of zoals Fritz Haber (1868-1934), de Duitse chemicus die een manier vond om ammoniak en daarmee kunstmest te maken maar betrokken was bij de Duitse munitieproductie en vervolgens gifgas introduceerde tijdens de Eerste Wereldoorlog, het stelde met een variant op een uitspraak van Archimedes: Im Frieden der Menschheit, im Kriege dem Vaterland.6

Bij het onderwerp wetenschap en oorlog komt altijd de ethische kant van het militaire onderzoek aan de orde. Wetenschap en technologie dienen niet langer de vooruitgang en het welzijn van de mensheid, maar worden toegepast voor zijn vernietiging, of op zijn minst een deel ervan. Wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat oorlog zelf niet de vooruitgang en het welzijn van de mensheid dient, dan worden ontwikkelingen in de wetenschap en technologie gebruikt - of misbruikt volgens sommigen - voor doeleinden waarvoor ze oorspronkelijk niet bedoeld waren.

Zo werden de kennis en kunde om in het begin van de twintigste eeuw te leren vliegen oorspronkelijk niet ontwikkeld om oorlog te voeren, maar werden daar sinds de Eerste Wereldoorlog wel voor gebruikt. De Nederlandse luchtvaartpionier Anton Fokker (1890-1939) heeft daar in Duitsland een grote rol in gespeeld.

Zijn vliegtuigontwerpen en de uitvinding van een mitrailleur die synchroon tussen de propellers door kon schieten gaven de Duitsers tijdelijk het overwicht in de luchtoorlog.7 Anderzijds heeft de oorlog een enorme impuls gegeven aan de ontwikkeling van de luchtvaart, maar maakte ook de uitgebreide bombardementen op civiele doelen tijdens de Tweede Wereldoorlog mogelijk.

Gezien de ethische kant van het militaire onderzoek is ‘Wetenschap, oorlog en het duivelse pact’ wellicht daarom een veelzeggende subtitel van het boek van de Britse auteur John Cornwell over Hitlers wetenschappers, waarbij overigens teruggekeken wordt op de Duitse wetenschap tot het begin van de twintigste eeuw.8

De Belgische militair-historicus Luc de Vos plaatst een even veelzeggend vraagteken achter de titel van het boek ‘Van gifgas tot penicilline, Vooruitgang door oorlog?’ over oorlog en uitvindingen, waarbij echter alleen in twee van de vier hoofdstukken daadwerkelijk wordt ingegaan op dit onderwerp.9 Slechts in één pagina worden de militaire uitvindingen tijdens de Eerste Wereldoorlog opgesomd, maar er wordt wel uitgebreid ingegaan op de ontwikkeling van het chemisch wapen tijdens de Eerste Wereldoorlog.10

De Australische auteur Michael White plaatst in zijn boek The fruits of war minder vraagtekens bij de zegeningen voor de mensheid van de technische ontwikkelingen tijdens een oorlog.11 Alle wapensystemen van de oudheid tot op heden worden door hem beschouwd en de civiele spin-off naar voren gebracht. Dit resulteerde in een lange lijst van ontdekkingen tot aan de ontwikkeling van internet toe. Of anders gezegd ‘De oorlog is de vader van alle dingen’ naar een vaak geciteerde uitspraak van de Griekse filosoof Herakleitos (ca. 500 v.C.) en dus ook van de technologische innovaties.12

Het is echter wel uiterst wrang in The fruits of war te moeten lezen dat de medische wetenschap tijdens en na de Eerste Wereldoorlog grote vooruitgang heeft geboekt door de behandeling van de vele miljoenen gewonden.13 Dit artikel beperkt zich echter tot de technische ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog en gaat niet in op de civiele spin-off.

De Eerste Wereldoorlog was bij uitstek een conflict waarin de invloed van wetenschap en technologie duidelijk werd, maar waarbij deze invloed mogelijk minder doordrong tot het grote publiek en tot de politieke machthebbers. Wetenschappers en technologen werden er zich in de loop van de twintigste eeuw geleidelijk van bewust dat ze niet zonder meer de verantwoordelijkheid van een nieuw wapensysteem bij de militaire en politieke leiders konden leggen, zonder deze te wijzen op de praktische consequenties die ze zelf mogelijk ook niet helemaal konden overzien.

Pas aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in augustus 1945, werd het de politici en het grote publiek eindelijk duidelijk waar wetenschap en technologie toe kunnen leiden. Onder leiding van de Amerikaan J. Robert Oppenheimer (1904-1967) werd een wapen, de atoombom, ontworpen dat in staat was al het leven op aarde te vernietigen en dat slechts tweemaal daadwerkelijk werd gebruikt.14

Dit werd in de Koude Oorlog gevolgd door de ontwikkeling van raketten om overal op de aarde toe te kunnen slaan. Militaire en politieke leiders zijn zich sindsdien veel beter bewust geworden van de technische mogelijkheden van wapensystemen. Waren ze zich dat ook aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog geweest, dan hadden ze mogelijk niet die rampzalige besluiten genomen om de wereld in een catastrofe te storten.

Het proces oorlogvoering
Een menselijke activiteit, tegenwoordig ook wel een proces genoemd, is altijd terug te voeren tot drie essentiële onderdelen. Of het nu gaat om het maken van een product of het uitvoeren van een opdracht het draait immer om de mensen, de middelen en de methoden of te wel om de drie M’s.

Dat geldt ook zo voor het voeren van oorlog. Een juiste synthese tussen mensen, middelen en methoden zorgt dat het proces goed functioneert en dat het beoogde resultaat geboekt wordt. Daarbij is de mens nog steeds de belangrijkste factor, hij bepaalt of bedenkt nu eenmaal de methoden en zorgt voor de middelen die nodig zijn om het proces te laten verlopen.

De mensen
Het is duidelijk dat de mensen in de oorlog centraal staan en het is dan ook volkomen logisch dat historici in de geschiedschrijving van de oorlogen de meeste aandacht aan hen besteden. Dat waren natuurlijk in de eerste plaats de politieke en militaire leiders van de strijdende partijen.

Politici die vaak alleen maar oog hadden voor de eer van hun natie en op grond daarvan stappen ondernamen die nauwelijks rekening hielden met de gevolgen. Besluiten werden soms genomen zonder altijd goed bekend te zijn met de middelen - de wapens - en de methoden - de doctrine, de plannen, de strategie, de tactiek - van de krijgsvoering. Tijdens het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleek dit overduidelijk. De betrokken politieke machthebbers waren niet goed op de hoogte van de militaire plannen of gaven daar hun eigen interpretatie van.

Zoals de Duitse keizer Wilhelm II die, na het vernemen van een ongecontroleerd bericht op 1 augustus 1914 dat de Britten neutraal zouden blijven, opdracht gaf aan de chef van generale staf, Helmuth von Moltke jr., het plan-Schlieffen maar los te laten en niet aan te vallen richting Frankrijk.15

Het lijkt erop dat kennis van zaken over de militaire middelen met hun enorme verwoestende werking geen rol van betekenis heeft gespeeld bij de genomen beslissingen in de zomer van 1914. Laat staan het inzicht in het vermogen van de geïndustrialiseerde staten om die wapens in grote aantallen te produceren en in de technologische kennis om in snel tempo nieuwe wapensystemen te ontwikkelen. Terwijl dit toch bekend had behoren te zijn gezien de geschriften van de Pool Jan de Bloch en de Haagse Vredesconferenties over wapenbeperkingen in 1899 en 1907 waar men het slechts eens kon worden over het niet gebruiken van gifgas, een wapen waar wel over werd gesproken, maar in de praktijk toen nog niet eens bestond.16

Naast de politici zijn vooral de toonaangevende maarschalken en generaals het onderwerp van voortdurende (militair)-historische studie in de hoop meer inzicht te krijgen waarom bepaalde beslissingen werden genomen of juist niet werden genomen. Waarom werd besloten op een bepaalde plaats aan te vallen? Waarom werd een bepaalde strategie gevolgd en werden daarbij de juiste wapens ingezet? Waarom werd een bloedige aanval die al weken aan de gang was en weinig terreinwinst opleverde toch nog maar voortgezet? Waarom speelde het verlies van mensenlevens ogenschijnlijk geen rol in de genomen beslissingen?

Over deze en andere vragen kan eindeloos gedebatteerd en nagevorst worden in de hoop een beter inzicht te verkrijgen in het verloop van een oorlog. En de Eerste Wereldoorlog biedt tal van voorbeelden van die vragen zoals: Waarom vielen de Duitsers tijdens de slag om Verdun in 1916 niet direct aan op beide oevers van de Maas? Waarom ging de Britse bevelhebber generaal Douglas Haig maar door tijdens het offensief aan de Somme in 1916 of tijdens de aanval richting Passendale in 1917?

Hoewel vele van de militaire leiders na afloop van een oorlog hun memoires publiceerden geven deze publicaties niet altijd een waarheidsgetrouw beeld en vormen dus nog steeds een voortdurende bron van discussie. Hun houding ten opzichte van technologie was meestal conservatief en bij het begin van de Eerste Wereldoorlog dikwijls volkomen achterhaald.

Het machinegeweer, toch geen gloednieuw wapen meer, was een overschat middel volgens de Britse militaire hiërarchie en het Franse veldleger bezat geen zware artillerie omdat dit niet strookte met de doctrine van offensive à l’outrance. De Franse generaal Ferdinand Foch beschouwde vliegen als een sport maar nutteloos voor een leger.17

Behalve de mensen aan de top van het militaire proces krijgen ook de lagere officieren, de onderofficieren en de gewone soldaten, die het allemaal in eerste lijn moesten ondergaan, de nodige historische aandacht. Ze hebben tijdens de Eerste Wereldoorlog zelfs koosnamen gekregen: der Fritz, le poilu, the Tommy.

De Britse schrijfster Lyn Macdonald heeft haar levenswerk gemaakt om de ervaringen van de voornamelijk Britse militairen vast te leggen en in een historisch context te plaatsen. Ook andere auteurs hebben dit gedaan. Zij verhalen van de verschrikkingen die de gewone soldaat moest ondergaan in de loopgraven aan het westelijk front of elders op het strijdtoneel. In een van haar boeken komt, als een verdwaalde eend in de bijt, zelfs een bekende natuurwetenschapper aan het woord, de chemicus en latere Nobelprijswinnaar Otto Hahn (1879-1968).18

Hahn was in 1915 luitenant in het Duitse leger en lid van de gastroepen, een verzamelde eenheid van jonge natuurwetenschappers om de inzet van het chemisch wapen (gifgas) te begeleiden.

Naast de wetenschappers die frontdienst deden waren er de kunstenaars, die al tijdens de oorlog verslag deden over hun ervaringen en door hun talent om de gruwelijkheden te verbeelden een blijvende plaats hebben gekregen in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog.19

Zij vormen zelf nog altijd het onderwerp van (cultuur-)historisch onderzoek, hoewel hun rol tijdens de oorlog zich niet daadwerkelijk onderscheidde van de gewone militair. De aandacht voor de kunst wint het hier duidelijk van de wetenschap, hoewel met dichters de oorlog niet gewonnen werd.

Op basis van een verblijf van slechts enkele maanden aan het westelijk front publiceerde Erich Maria Remarque (1898-1970) in 1929 een bestseller – Van het westelijk front geen nieuws – die nog altijd herdrukt en gelezen wordt.

Dat kan niet gezegd worden van de memoires van Otto Hahn, hoewel zijn ervaringen aan het westelijk front toch aanzienlijk uitgebreider en aangrijpender zijn geweest.20 In de Who’s who database op internet komen anno 2006 honderden personen voor wier geschiedenis van belang wordt geacht tijdens de Eerste Wereldoorlog.21

Naast de vorsten, de politici en de militaire bevelhebbers komen er vierenzestig schrijvers en dichters voor, maar slechts tien wetenschappers, wapenontwikkelaars of uitvinders. Onder deze tien namen wordt naast Britten en Duitsers ook de Nederlander Anton Fokker genoemd.

Wetenschappers en technologen zijn kennelijk niet erg interessant, tenzij ze zo controversieel zijn als Fritz Haber. Hij is meestal de enige natuurwetenschapper wiens naam voorkomt in standaardboeken over de Eerste Wereldoorlog.22 Sinds 1911 was hij het hoofd van het prestigieuze Kaiser Wilhem Instituut voor Fysische Chemie en Elektrochemie in Berlijn. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond zijn instituut echter volledig in dienst van de Duitse Krijgsmacht.

Afgaande op deze Who’s who database komt de medische wereld er nog bekaaider af. Er worden slechts vier personen genoemd waarbij zelfs de bekende Britse psycholoog William H.R. Rivers niet voorkomt.23 Dit ondanks het feit dat er miljoenen vaak zeer ernstige gewonden behandeld dienden te worden en als het aan de militaire bevelhebbers lag zo snel mogelijk genezen verklaard moesten worden om weer ingezet te kunnen worden aan het front.

Volgens Leo van Bergen, medisch historicus, dienden in het Britse Royal Army Medical Corps in 1918 dertienduizend officieren van gezondheid en 150 duizend overig medisch personeel.24 En in de Duitse en Franse legers zullen wel vergelijkbare aantallen medische behandeling hebben verleend. Vele militaire artsen hebben tijdens of na de oorlog over hun ervaringen met gewonde frontsoldaten beschreven. De medische zorg tijdens de Eerste Wereldoorlog is uitgebreid behandeld in het boek ‘Zacht en eervol’ van Leo van Bergen of in artikelen van zijn hand.25

De Eerste Wereldoorlog wordt wel de eerste totale oorlog genoemd. Een geheel land werd ingeschakeld om de middelen te produceren om de strijd over een lange tijd mogelijk te maken. De industrie werd omgevormd tot een oorlogsindustrie. Miljoenen fabrieksarbeiders en in hoge mate fabrieksarbeidsters werden op het thuisfront minstens zo belangrijk als de miljoenen soldaten aan het front.

Zonder hen geen wapens, munitie, uitrusting, voedsel, medicijnen, prikkeldraad en transportmiddelen om dat allemaal naar het front te voeren. Maar omdat ze buiten het eigenlijke strijdtoneel stonden is er ook voor hen minder aandacht in de geschiedenis die zich toch vooral richt op het drama van het slagveld zelf.

De middelen
Sinds de oudheid heeft de mens middelen aangewend om zich te wapenen en oorlog te kunnen voeren. Door de eeuwen heen is er altijd een continue evolutie geweest in de ontwikkeling van wapens.26 Het zwaard, de speer, de pijl en boog zijn geleidelijk vervangen door het geweer en het kanon.

Om de mobiliteit te vergroten werd de strijdwagen bedacht. In de middeleeuwen deed buskruit zijn intrede, de Zweed Alfred Nobel en tijdgenoten ontwikkelden in de negentiende eeuw de nieuwe springstoffen zoals dynamiet, trinitrotolueen (TNT) en het rookzwakke buskruit, en tenslotte ontwierpen Robert Oppenheimer en zijn medewerkers aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in de Verenigde Staten de atoombom. En of dat nog niet genoeg was werd onder leiding van Edward Teller in de jaren vijftig van de vorige eeuw de waterstofbom geproduceerd, de grootste explosie die de mensheid tegenwoordig kan maken.27

De klassieke strijdtonelen van land en water werden uitgebreid met de lucht (het vliegtuig) onder water (de duikboot) en de ruimte (de raket). Nergens op aarde kan men zich nog verschuilen voor de moderne wapens.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog ondervonden de strijdende partijen het effect van de moderne industriële en technologische mogelijkheden op de oorlogvoering. De Britse militair-historicus John Terraine sprak in dit verband van de grootste First Industrial Revolution war.28

De militaire kracht van een natie was niet meer uitsluitend gebaseerd op de menselijke factor bestaande uit de kundigheid van de commanderende officieren en de vaardigheiden en mate van getraindheid van de manschappen, maar in toenemende mate op het vermogen van de industrie om een leger van de juiste krijgsmiddelen te voorzien. En wel in steeds grotere hoeveelheden en van een steeds betere kwaliteit. De hoeveelheden geproduceerde hoeveelheden kogels, bommen en granaten tijdens de Eerste Wereldoorlog door de strijdende partijen waren gigantisch.29
 
Bommen en granaten waren het belangrijkste middel tijdens de Eerste Wereldoorlog, daarvan
werden er honderden miljoenen geproduceerd. De foto toont de controle op granaten
vervaardigd in de, begin 1917 geopende, Britse Chilwell munitiefabriek. Deze fabriek
produceerde alleen al ruim negentien miljoen granaten tijdens de oorlog.30

Tevens werd er na kort na het begin van de oorlog vanuit de staten technisch en wetenschappelijk onderzoek georganiseerd om de beschikbare middelen te verbeteren en militaire innovaties te bewerkstelligen.31 In Groot-Brittannië rezen de Boards of Inventions en Councils on Scientific Research als paddenstoelen uit de grond. In Frankrijk werd in 1915 zelfs een Ministère des inventions onder leiding van Paul Painlevé – voormalig mathematicus en later korte tijd minister van oorlog en premier in 1917 – in het leven geroepen.

De zoektocht naar nieuwe wapens leidde uiteraard tot een wapenwedloop. Bij ieder nieuw middel dat bedacht werd moest echter eerst nagegaan worden of het eigenlijk wel bruikbaar was en indien dat het geval was moest er een methode ontwikkeld worden om het optimaal te gebruiken.32 Ieder nieuw bedacht wapen of verdedigingsmiddel dat werd ingevoerd betekende bovendien weer een grotere belasting van de oorlogsindustrie om het middel in grote hoeveelheden te produceren.

Ondanks de veelheid aan publicaties over de Eerste Wereldoorlog in het Nederlands in de laatste decennia wordt er echter weinig aandacht besteed aan de technische middelen laat staan aan de rol van wetenschappers en technologen in de ontwikkeling daarvan. Dat geldt ook voor de serie Kronieken over de Grote Oorlog onder redactie van Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierek waar een grote diversiteit aan onderwerpen door Nederlandse auteurs wordt behandeld. Een uitzondering vormt wellicht de bundel essays door Theo Vijgen.33

Van de vijfendertig essays gaan er drie over technische onderwerpen en wel over tanks, gifgas en artillerie. Tanks en gifgas waren de twee belangrijkste innovaties van wapensystemen tijdens de Eerste Wereldoorlog en brachten de schok van het onverwachte teweeg. De al sinds de veertiende eeuw bestaande artillerie werd doorgaans als het doorslaggevende wapen op het slagveld beschouwd. Het was het wapen dat de meeste slachtoffers veroorzaakte tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bovendien, als het bombardement al overleefd werd, kon het slachtoffer de meest gruwelijke wonden oplopen.

Toch was het vaak nog een bot wapen door het ontbreken van een goede afstand-begeleiding voor de artillerie. Om maar zeker te zijn van het effect schoot men voor een groot offensief maar zoveel mogelijk granaten af. En vaak was het effect van een dergelijk inleidend bombardement toch niet afdoende om de vijandelijke stellingen in gruzelementen te schieten.

De miljoenen granaten ploegden het landschap om waar de oorlog werd gevoerd en veranderden dorpen en steden in puinhopen, waar niets meer herinnerde aan de oorspronkelijke vormen. Er waren kunstenaars zoals de Duitse schilder Otto Dix voor nodig om uit te beelden wat de wapenfabrikanten hadden bewerkstelligd.34
 
De resultaten van het oorlogsproces. Het middelste panel van de
oorlogstriptiek van de Duitse schilder Otto Dix gemaakt in de periode 1929-1932.
Een soldaat voorzien van een gasmasker als enige overlevende in het door
mechanische middelen geproduceerde dodenrijk van de Eerste Wereldoorlog.

De methoden
De methoden van een moderne krijgsmacht zijn uitvoerig en lopen uiteen vanaf de doctrine naar de eenvoudige instructie voor de soldaat in het veld. Oorlogvoeren is normaliter altijd gebaseerd op een plan (strategie) en vereist een bepaalde uitvoering (tactiek) om het gestelde doel te bereiken. Dit kan zijn een overwinning in een veldslag of de totale vernietiging van een vijand met als gevolg de uiteindelijke zege in het militaire conflict. Daarnaast moeten soldaten getraind worden hoe om te gaan met de beschikbare wapens en hoe in een bepaald groter verband te functioneren.

Er zijn talloze militaire handboeken verschenen voor het drillen van militairen en voor het optreden van de verschillende legeronderdelen - infanterie, cavalerie en artillerie - die op hogere krijgsscholen werden en nog steeds worden onderwezen. Beheerste een militaire leider dit allemaal tot in de perfectie en was hij bovendien succesrijk op het slagveld dan werd hij als een groot veldheer beschouwd zoals Julius Caesar bij de Romeinen of Napoleon Bonaparte bij de Fransen.

Twee strategische plannen bij de start van de Eerste Wereldoorlog zijn uitermate bekend geworden en veelvuldig onderwerp van historische beschouwingen.35 Zowel het plan-Schlieffen van de Duitse legerleiding als het plan XVII van de Franse legerleiding werd opgesteld om met de beschikbare miljoenen mensen en hun middelen de overwinning te behalen. Vervoer van de troepen en het materiaal via de spoorwegen, een technologische ontwikkeling van de negentiende eeuw, speelde daarbij een hoofdrol.

Dat in beide gevallen de plannen in augustus/september 1914 niet uitkwamen toonde aan dat de methoden van oorlogvoeren niet goed genoeg waren. Aan het westelijk front resulteerde de gevechten eind 1914 in de loopgravenoorlog, waarbij beide partijen zich ingroeven. De Duitsers waren hier in het voordeel dat ze hun veroveringen in België en Frankrijk konden verdedigen. De Britten en Fransen moesten wel aanvallen om de Duitsers te verdrijven. Vanaf eind 1914 tot 1918 werd gezocht naar de juiste methode en geschikte middelen om een doorbraak in de impasse van de loopgravenoorlog te verkrijgen.36

Ten koste van miljoenen mensenlevens en enorme hoeveelheden materiaal lukte dit uiteindelijk. Plannen voor een veldslag werden over het algemeen goed voorbereid en uitgevoerd tot het moment van de aanval, daarna liep het meestal anders dan gepland mede als gevolg van de slechte communicatie. Na iedere grote, bloedige veldslag kwam er uit de evaluatie wel weer een nieuwe tactiek of werd er een nieuw wapen ingezet en probeerde men het opnieuw.

Na de hel van Verdun in 1916 meende de Franse generaal Robert Nivelle het recept gevonden te hebben met een gecombineerde aanval bestaande uit een voort kruipende artilleriebarrage gevoegd bij de inzet van tanks. Helaas bleek dit tijdens het voorjaarsoffensief in 1917 aan de Chemin des Dames weer niet te werken.

In de zoektocht naar de juiste methode in het oorlogsproces speelde de ontwikkeling van nieuwe wapens zoals gifgas en tanks een grote rol; men zocht het echter overwegend in het ontwikkelen van nog meer vernietigingskracht. Het grote probleem van de communicatie, commandovoering en controle oftewel de drie C’s van het slagveld werd niet opgelost.

Berichten van het front naar de commandanten en omgekeerd waren soms uren onderweg wat een goede commandovoering van de miljoenenlegers onmogelijk maakte. Communicatie verliep nog via duiven, koeriers en telefoonlijnen die tijdens een offensief regelmatig kapotgeschoten werden. Radiocommunicatie gebaseerd op de uitvindingen van de Italiaan Guglielmo Marconi was wel in ontwikkeling, maar de zendapparatuur was nog te groot en te zwaar om met de optrekkende troepen mee te sturen.37 Het zou pas een wereldoorlog later zijn dat de walkie-talkie zijn intrede deed die draadloos stemcontact tussen fronttroepen en commandanten mogelijk maakte.
 
Op zoek naar een methode in het oorlogsproces. Duitsers experimenteren met
radiocommunicatie aan het Westelijk Front in 1917 op een ongebruikelijke experimenteertafel.
Door het ontbreken van draagbare, draadloze communicatieapparatuur was een goede commandovoering onmogelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Het omgaan met nieuwe wapens vereiste ook iedere keer het opstellen van een nieuwe tactiek iets wat meestal eerst vanuit de praktijk geleerd moet worden. Het toepassen van nieuwe wapens betekende nog niet dan ze direct op de meest efficiënte manier werden gebruikt zodat er dus een voortdurende aanpassing van de oorlogsmethoden nodig was. Invoering van nieuwe wapens of de middelen om zich tegen die nieuwe wapens te beschermen betekende bovendien dat de militairen voortdurend getraind dienden te worden.

Oorlogvoeren werd dus steeds ingewikkelder, vereiste steeds meer training en de vorming van specialistische eenheden. Verder moesten er voorschriften en instructies opgesteld worden na de introductie van nieuwe middelen. Zo werden na het eerste gebruik van gifgas in de loop van 1915 alle soldaten voorzien van gasmaskers. Dit werd vergezeld van instructiekaarten. Het had echter weinig zin soldaten te voorzien van een gasmasker en een instructiekaart als niet geleerd werd hoe dat goed gedragen diende te worden.
 
Het leren omgaan met een nieuw middel. Training van Duitse soldaten in het dragen
van een gasmasker. Wanneer het masker niet goed werd opgezet kon dat dodelijke
gevolgen hebben. Het beeld van soldaten met een gasmasker werd het symbool van
de onmenselijkheid van de Eerste Wereldoorlog.

Wetenschappers in het oorlogsproces

Wetenschappers en militairen
Drijvend op de golf van de industriële revolutie ontstond aan het eind van de negentiende eeuw de klasse van de wetenschappers die als het ware in hun eigen wereld leefden. Wetenschappers die naarstig op zoek waren naar nieuwe kennis om de natuur te begrijpen zoals het verschijnsel elektriciteit en de bouw van het atoom. Daarnaast de ingenieurs en uitvinders die op hun beurt op zoek waren naar nieuwe manieren om de verworven kennis toe te passen in het leven van elke dag.

De relatie tussen wetenschappers en militairen was en is geen eenvoudige.38 Hun werelden liggen nu eenmaal uit ver elkaar. De wetenschappelijke cultuur is gericht op ontdekkingen en is in essentie niet-hiërarchisch. Wetenschappelijke vondsten kunnen nu eenmaal niet op commando verkregen worden en in principe is niets heilig, alles kan ter discussie gesteld worden. Het ‘Eureka’ uitgeroepen door Archimedes tijdens het nemen van een bad is nog altijd het stereotype beeld behorend bij een ontdekking.

Wetenschappers en uitvinders zijn geïntrigeerd door het onbekende en hebben vaak een lange termijn oriëntatie. En zeker in de tijd aan het begin van de twintigste eeuw toen de wetenschap nog als puur werd beschouwd waren de uitkomsten secondair. Bovendien als een experiment mislukt is dat niet zo’n ramp want dat creëert op zichzelf al weer de vraag waarom het mislukte.

Wetenschap heeft een internationaal karakter en wetenschappers houden van congressen om hun resultaten naar buiten te brengen. Dat schept een internationale band die door een oorlog radicaal verbroken kan worden. Dat was zo rond 1900 en is feitelijk nog steeds zo.
 
De top van de internationale natuurwetenschappers verzameld tijdens het eerste Solvay-congres
in Brussel in 1911.39
Onder meer Walther Nernst (Duitser, zittend links), Max Planck
(Duitser, staand, tweede van links), Frederick Lindemann (Brit, staand, vijfde van links),
Marie Curie (Française, zittend, tweede van rechts) en Ernest Rutherford (Nieuw-Zeelander, staand, vierde van rechts) waren betrokken bij oorlogsactiviteiten. Verder op de foto
Albert Einstein (toen Zwitser, staand, tweede van rechts) en de Nederlanders Heike Kamerlingh Onnes (staand, derde van rechts) en Hendrik Lorentz (voorzitter, zittend, vierde van links).

Vooral tussen de Duitse en Britse natuurwetenschappers bestonden in het begin van de twintigste eeuw sterke banden. Toen Fritz Haber nog professor was aan de Technische Universiteit van Karlsruhe had hij verschillende Britse medewerkers zoals Robert Le Rossignol, die een belangrijke rol heeft gespeeld in het onderzoek naar de synthese van ammoniak in 1908-1909, en Joseph E. Coates, die na Habers dood een uitgebreid herdenkingsartikel over hem zou schrijven.40

Andersom had de prominente Nieuw-Zeelandse natuurwetenschapper Ernest Rutherford (1871-1937) aan de universiteit van Manchester Duitse studenten als Otto Hahn en Hans Geiger die later zijn naam zou geven aan de Geigerteller om radioactieve straling te meten.41 Geiger was officier in het Duitse leger, in 1915 net als Hahn zelfs lid van de Duitse gastroepen, maar dat weerhield Rutherford er niet van met hem te corresponderen in het begin van de oorlog.42

De militaire wereld is eigenlijk in alles het tegenover gestelde van de academische wereld. Deze is strikt hiërarchisch en nationaal georiënteerd zeker in de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Informatie over de middelen en de methoden van het oorlogsproces worden doorgaans gerubriceerd en zeker niet in internationaal verband op congressen besproken. Geheimhouding is meestal essentieel.

De militair houdt in de regel niet van verrassingen, streeft ernaar alles onder controle houden en zal onbekende terreinen niet graag betreden. De militaire organisatie is verder gericht op resultaat met een korte termijn visie. Een veldslag moet nu eenmaal zo snel mogelijk gewonnen worden en de resultaten zijn cruciaal. Discussie ten tijde van een veldslag is hoogst ongebruikelijk en ongewenst, de veldheer moet nu eenmaal gehoorzaamd worden omdat het anders een ongecoördineerde bende zal worden. Kort gesteld: de wetenschapper stelt vragen en de soldaat gehoorzaamt.

Voor de Eerste Wereldoorlog was er niet of nauwelijks contact tussen militairen en natuurwetenschappers. Fritz Haber omschreef zijn ervaringen met de militairen eens als volgt: ‘Voor de oorlog leefde de generaal met de geleerden in hetzelfde huis en groette deze weliswaar, maar er bestond verder geen enkele band. Voor de bemiddeling bediende hij zich van de in hetzelfde huis verblijvende industriëlen’.43 Door gezamenlijk op te treden ontstond in de loop van de Eerste Wereldoorlog het academisch-militair-industrieel complex. Haber wordt vaak gezien als een van de vaders van dit complex.

Omdat de eigen partij moest winnen in tijden van oorlog hadden allen hetzelfde doel en ontstond er dientengevolge een samenwerking. De militair moest leren inzien dat hij voordeel kon behalen met de introductie van een nieuwe technologie. De wetenschapper moest zich aanpassen aan de militaire wereld en er zou er een sterke druk op hem komen om op korte termijn resultaten te produceren, wat op zichzelf weer een sterke stimulans was.

Van vrijelijk commentaar en kritiek leveren waren de militairen doorgaans niet gediend zoals de bekende Britse longarts John Scott Haldane in 1915 ondervond toen hij hogere Britse officieren duidelijk liet blijken van hun ondeskundige reactie na de eerste gifgasaanvallen in april 1915.44

Ook werd de vrijheid van de wetenschapper beperkt, internationale contacten moesten ophouden en geheimhouding werd belangrijk. Internationale congressen werden niet meer georganiseerd. Het instituut waar het onderzoek plaats vond werd beveiligd of de militairen verplaatsten het onderzoek naar een afgelegen plaats.

Dat was met name het geval in de aanloop tot en tijdens de Tweede Wereldoorlog zoals door de Duitsers voor de raketontwikkeling in Peenemünde en later door de Amerikanen voor het Manhattan project om de atoombom te ontwikkelen. Dat deze beperking van de vrijheid af en toe tot botsingen leidde tussen militairen en wetenschappers is evident.

Rol van natuurwetenschappers en technologen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Wat was nu de rol van de natuurwetenschappers en de technologen in het oorlogsproces tijdens de Eerste Wereldoorlog? Het slagveld was niet de geschiktste plaats voor de wetenschappers en de technologen en wanneer ze ergens al aan het front dienden dan werden ze daar na het eerste oorlogsjaar snel weggehaald.

Ze konden hun land beter aan de tekentafel of in een laboratorium dienen zoals Ernest Rutherford in 1915 in het tijdschrift Nature schreef nadat een welbelovende jonge leerling van hem, de atoomfysicus Henry Moseley (geboren in 1887), op 10 augustus 1915 als jong Brits officier in Suvla Bay door een Turkse kogel werd getroffen.45

Lering trekkend uit dit voorval had de Britse regering voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog een lijst opgesteld met ongeveer vijfduizend wetenschappers uit de universiteiten en de industrie wiens diensten men dacht te kunnen gebruiken.46

De rol van de wetenschappers en de technologen was divers en enigszins diffuus; ze vochten noch fabriceerden. Legendarische figuren als Manfred von Richthofen (Der Rote Baron) of Thomas E. Lawrence (Lawrence of Arabia) zijn uit hun rangen niet voort gekomen. In vergelijking met de miljoenenlegers en de miljoenen arbeiders in de oorlogsindustrieën was hun aantal weliswaar gering, maar de gevolgen van hun daden en hun invloed waren soms relatief groot. Ze werden ingezet waar er ergens een probleem was in de wapenindustrie zoals de chemici bij de munitieproductie en bij de inzet van chemische wapens.47

Gezien de enorme vraag naar munitie en de overheersende rol van de artillerie op het slagveld was de munitieproductie van het grootste belang. Fysici die zich voor de oorlog bezig hielden met fundamenteel onderzoek werden op meer praktische onderwerpen gezet zoals radiocommunicatie of detectie van de vijandelijke artillerie, vliegtuigen of onderzeeboten. Gezien de voortschrijdende mechanisering van de middelen waren er altijd genoeg problemen op te lossen voor de werktuigbouwkundige ingenieurs.

Wetenschappers waren uiteraard niet alleen bezig met wapenontwikkeling, maar ook met het bedenken van tegenmaatregelen tegen de wapens van de tegenstander. De militaire top nam echter altijd de beslissing over het invoeren van hun voorstellen en de eigenlijke productie van de middelen lag bij de industrie.

Naast advies aan de militairen en de industrie waren ze verder betrokken bij het implementeren van nieuwe wapens en het trainen van de militairen in het gebruik daarvan. De jongeren waren sinds het begin van de oorlog veelal in militaire dienst of in opleiding en werden vervolgens aan de tekentafel of in de laboratoria gezet; een militair uniform in een laboratorium was tijdens de Eerste Wereldoorlog geen vreemd gezicht meer.

De professoren, meestal te oud om voor militaire dienst op te roepen, namen zitting in allerlei technische en wetenschappelijke commissies om plannen en ontwerpen te beoordelen en bleven zonder een formele band met het militaire apparaat.48 Een enkeling onder hen, zoals Fritz Haber, trad op gevorderde leeftijd opnieuw toe tot de krijgsmacht.
 
Toegepaste wetenschap in uniform. Een Brits veldlaboratorium onder leiding van
een officier aan het westelijk front om zo snel mogelijk de chemische vullingen
van Duitse gasgranaten te kunnen analyseren.

Wetenschappers en ethiek
De vraag kan gesteld worden of ethiek eigenlijk wel een rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog die enorm gewelddadig was. Al sinds de inval van de Duitsers in België in augustus 1914 was er sprake van bruut en beestachtig optreden tegen de burgerbevolking. De haat tussen de strijdende partijen was enorm.

De Franse schrijvers Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker hebben in een recent boek nog eens nadrukkelijk opgewezen op het optredende extreme geweld tijdens een veldslag bij de gevechten van man tegen man.49 De tegenpartij moest gewoon gedood en uitgeroeid worden.

Het bekende haatgedicht tegen Engeland van de Duitse dichter Ernst Lissauer uit 1914 verbleekt bij de boodschap die de bisschop van Londen de naar Frankrijk vertrekkende mannen meegeeft om maar zoveel mogelijk Duitsers te doden, de goeden zowel de kwaden, de jongen zowel de ouden, en zo ging het nog wel even door.50 51

En aan Duitse of Franse kant waren er de nodige geestverwanten die hetzelfde riepen om God en verdoemenis af te roepen. Kan in een dergelijke context dan nog gesproken worden over een aparte, ethische verantwoordelijkheid van een wetenschapper of wapenontwikkelaar tijdens de Eerste Wereldoorlog? Net als de soldaat was hij er van overtuigd dat zijn kant hoe dan ook moest winnen.

Het is opmerkelijk dat de wetenschappers ondanks hun kritische instelling en internationale georiënteerdheid vrijwel unaniem voor de eigen kant kozen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dit gold niet alleen voor de natuurwetenschappers maar voor alle wetenschappers. Hetzelfde verschijnsel deed zich voor bij de Socialistische Internationale waar ook gekozen werd voor de eigen natie.52

Zo stelden in Duitsland drieënnegentig wetenschappers, cultuurdragers en kunstenaars in oktober 1914 het manifest An die Kulturwelt op. Het was een verweerschrift tegen de beschuldigingen aan het adres van Duitsland en de ontkenning van de Duitse wandaden tijdens de inval in België (vele paragrafen startten met Es ist nicht wahr…). Tevens werd nadrukkelijk verklaard dat er zonder het Duitse militarisme geen Duitse cultuur meer zou bestaan.53

De natie riep zijn wetenschappers en ze beantwoorden de vraag massaal bevestigend net als de honderdduizenden Britse burgers die zich in 1914 aanmelden bij het Britse leger na de oproep (Your country needs you) van Lord Kitchener, de minister van Oorlog. De uitzonderingen zijn zo beperkt dat aan hen vaak meer aandacht wordt besteed vooral wanneer het gaat om de bekendste natuurwetenschapper van de twintigste eeuw, namelijk Albert Einstein (1879-1955).

Einstein, hoewel Duitser van geboorte, kon het zich veroorloven met zijn Zwitsers paspoort zich terug te trekken in het isolement van de wetenschap. De wereld dankt daar de algemene relativiteitstheorie aan. Een enkele keer liet hij in het openbaar zijn afkeer van de oorlog blijken, maar was toch voornamelijk passief, volgde trouw de vergaderingen van de nationalistisch ingestelde Pruisische Academie der Wetenschappen en verliet Berlijn niet.

Bovendien heeft Einstein bescheiden bijgedragen aan de Duitse oorlogsinspanning door zijn bemoeienissen met het gyrokompas van de firma Anschütz in Kiel. Dit gyrokompas werd toegepast in schepen van de Duitse marine, waaronder onderzeeboten. Een wetenschapper die zich liet boeien door de problemen van de gyrotechniek en daardoor even zijn pacifisme vergat? Einstein trok geen grens tussen zuiver fundamenteel onderzoek en toegepaste wetenschap ook al kon die wetenschap leiden tot een toepassing in een vernietigend wapensysteem.54

De passieve houding van Einstein stond in scherp contrast met die van Madame Marie Curie (1867-1934) die, zeker voor de Eerste Wereldoorlog, een grotere faam genoot dan Einstein.55 Madame Curie was een van de weinige vrouwen met een vooraanstaande positie in het mannenbolwerk van de natuurwetenschappen. Poolse van geboorte had ze in Frankrijk pionierswerk verricht op het gebied van de radioactiviteit dat bekroond werd met twee Nobelprijzen (voor fysica in 1903 en chemie in 1911).

Na de slag om de Marne in 1914 besloot Madame Curie haar kennis ten dienste te stellen van haar tweede vaderland. Zij realiseerde zich dat Röntgenstraling een enorme hulp betekende voor de medische diensten om slachtoffers door te kunnen lichten voor het opsporen van kogels en stukken granaat, iets waar de Franse militaire geneeskundige dienst zich niet om bekommerde. Hoewel ze geen praktische ervaring had met de Röntgenapparatuur werd in korte tijd een radiologische dienst uit de grond gestampt.

Haar doorzettingsvermogen en wil om iets te bereiken waren, net als in de wetenschap, enorm sterk. Ze leerde zelf een auto besturen en een Röntgenapparaat bedienen. Eind oktober 1914 waren de eerste twintig wagens, petites Curies genoemd, ingericht. Meer dan een miljoen gewonde Franse soldaten werden in de loop van de oorlog onderzocht.
 
Een Nobelprijswinnares in de Eerste Wereldoorlog. Madame Marie Curie aan het stuur
van een petite Curie, een door haar opgerichte ambulante radiologische dienst.

Eigenlijk pas vele jaren na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog hebben sommige wetenschappers hun bedenkingen geuit over hun inzet in die oorlog. Vooral het gebruik van gifgassen heeft aanleiding gegeven tot een discussie over de ethiek van bepaalde wapens en de rol die wetenschappers en technologen bij de introductie daarvan speelden.

Dat miljoenen soldaten gedood werden door gebrek aan visie van de militaire bevelhebbers, door mitrailleurvuur en artilleriebeschietingen werd kennelijk als behorend bij een oorlog beschouwd, maar gifgassen dat kon eigenlijk niet. Deze reserve komt bijvoorbeeld naar voren in de biografie van Otto Hahn, overigens geschreven na de Tweede Wereldoorlog, toen de ethische discussie over de ontwikkeling van massavernietigingswapens na het gebruik van de atoombom tegen Japan nadrukkelijk speelde.56

Fritz Haber heeft de verantwoordelijkheid voor het gebruik van chemische wapens altijd bij de Duitse militaire bevelhebbers gelegd. Hij was de bedenker en de uitvoerder, maar nam niet de beslissingen over de inzet en heeft zich later nooit gedistantieerd van het gebruik van de chemische wapens.

Hij verschilt hierin met Robert Oppenheimer na het afwerpen van de atoomwapens op Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Oppenheimer heeft zich nooit verzet tegen het gebruik van de atoombom, maar hij sprak later wel van het feit dat de fysici de zonde hadden leren kennen.

In september 1945 had Oppenheimer een onderhoud met de Amerikaanse president Harry Truman en shockeerde hem met de uitspraak dat ‘er bloed aan zijn handen kleefde’.57 Waarop Truman duidelijk stelde dat het bloed alleen aan zijn handen kleefde. De wetenschapper bedenkt en ontwerpt, maar beslist uiteindelijk niet over het gebruik.

Wapenveranderingen tijdens de Eerste Wereldoorlog
In de korte periode van de enkele jaren die de Eerste Wereldoorlog slechts duurde vonden grote technische veranderingen plaats in de wapenuitrustingen van alle strijdende partijen. De Franse infanterie die in 1914 ten strijde trok verschilde eigenlijk nauwelijks van die uit de vorige Frans-Duitse oorlog van 1870 -1871.

Gekleed in een donkerblauwe kapokjas en een felrode broek vormde de fantessin een fraai mikpunt voor de tegenstander, hij droeg geen hoofdbescherming maar slechts een rode pet en zijn voornaamste wapen was het geweer voorzien van een bajonet. Officieren droegen natuurlijk nog een militair symbool bij uitstek, de sabel, dat van geen enkel praktisch nut was.

Hoe anders was de situatie in 1917 wanneer de gevechtskleding is aangepast aan de omgeving (le horizon bleu), persoonlijke beschermingsmiddelen als de helm (casque Adrian) en het gasmasker zijn ingevoerd en nieuwe wapensystemen zoals de Schneider tank in gebruik zijn genomen.

Eigenlijk wijkt het beeld van een Frans tank corps bij de voorbereiding van het offensief bij Le Chemin des Dames in het voorjaar van 1917 nauwelijks af van de beelden van een Frans tank corps uit het voorjaar van mei 1940 tijdens de slag om Frankrijk. De foto’s illustreren de versnelling in de technische evolutie tijdens een oorlog.
 
Het Franse leger in actie tijdens het begin van de oorlog in 1914
Het Franse leger in 1917 bij de voorbereiding voor het offensief bij Le Chemin des Dames.
De afgebeelde Schneider tanks waren voorzien van een 75 mm kanon en twee mitrailleurs.

De Eerste Wereldoorlog ontwikkelde zich in hoge mate tot een technologische oorlog. Tijdens deze oorlog werden zowel bestaande wapens verbeterd als nieuwe geïntroduceerd.58 Innovaties van de ene partij werden echter door de tegenpartij overgenomen, verbeterd of er werden tegenmaatregelen bedacht. Aan deze vicieuze cirkel viel niet te ontsnappen en dat werd een sterke drijvende kracht om continu te blijven streven naar verdere innovaties.

Door verbeterde chemische en metallurgische processen werden munitie en kanonnen verder ontwikkeld zodat de artillerie op nog grotere afstand de vijandelijke troepen of stellingen kon beschieten of met een nog zwaarder type granaat kon bestoken.

Zo ontwierp een team ingenieurs van de Duitse kanonnenfabrikant Krupp een lange afstand geschut (het ‘Parijs-kanon’) dat in 1918 Parijs kon bestoken met granaten van 120 kg over een afstand van rond de 130 km. Daarnaast werd speciaal kleiner geschut zoals loopgraafmortieren ontworpen. Kleine infanteriewapens zoals geweren, machinegeweren, (rook)bommen en handgranaten werden continu verbeterd.

Gas, de tank en de vlammenwerper waren de nieuwe wapens die bedacht werden om de patstelling van de loopgravenoorlog aan het westelijk front te doorbreken. Het gemotoriseerde transport naar de frontlinie werd enorm verbeterd en verving steeds meer het paard in de logistiek.

Daarnaast werd het vliegtuig een belangrijk wapen, eerst als onderdeel van de infanterie maar in de loop van de oorlog als een zelfstandige eenheid die vooral voor de verkenning steeds belangrijker werd. Het vliegbereik werd uitgebreid zodat lange afstandsvluchten mogelijk waren en in 1917 begonnen de Duitsers met hun Gotha-vliegtuigen Londen te bombarderen.

De technologie maakte het mogelijk dat een nieuw schandelijk fenomeen, het strategisch bombardement, zijn intrede in de oorlogvoering deed met als gevolg dat de Britse bevolking niet langer meer veilig op hun eiland was.

Door de Duitsers werd de onderzeeboot tot een machtig wapen gevormd, iets dat het Britse Rijk bijna tot capitulatie bracht. Het valt buiten de scoop van dit artikel om ieder van deze technologische vernieuwingen in detail te bespreken. Daarbij was er meestal geen sprake van fundamenteel nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen, maar eerder een versnelde uitwerking van al bestaande ideeën.

Hier zal kort ingegaan worden op gifgas en de tank als voorbeelden van de introductie van nieuwe wapens en de rol van de ontwikkelaars daarin. Aan de hand daarvan is duidelijk te zien hoe de middelen van de krijgsvoering tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het veranderen waren.

Uiteindelijk zouden de geallieerden in 1918 met de nieuwe middelen en de juiste methoden om ze te gebruiken de patstelling van de loopgravenoorlog doorbreken. De dag van 8 augustus 1918 - ‘De zwartste dag voor het Duitse leger’ - wordt daarbij als het keerpunt beschouwd.

Op die dag werden, na een aanval met een goed samenspel van mensen (infanterie) en middelen (artillerie, tanks, vliegtuigen), de Duitsers terug gedrongen tijdens de zogenoemde tweede slag om de Somme. Het is wel wat te eenvoudig om te stellen dat de geallieerden eindelijk de goede methode van het oorlogsproces hadden gevonden, maar na 8 augustus 1918 besefte de Duitse legerleiding dat het de oorlog niet meer kon winnen.59

Gifgas
Op 22 april 1915 begon aan het westelijk front een nieuwe slag rond Ieper, waarbij de Duitsers ongeveer 150 ton aan chloorgas uit circa zesduidend cilinders liepen ontsnappen richting hun Franse vijanden die volkomen verrast werden, aanzienlijke verliezen leden, in paniek raakten en vervolgens kilometers terrein prijsgaven. De cilinders waren weken voorafgaande aan de aanval ingegraven door speciaal gevormde pionierscompagnieën.

Aan de geslaagde inzet waren maanden van voorbereidingen vooraf gegaan. Die waren begonnen op initiatief van de toenmalige chef van het leger generaal Erich von Falkenhayn die eind 1914 leidende chemici als Fritz Haber en Walther Nernst vroeg alternatieven te ontwikkelen voor de conventionele oorlogvoering door het munitiegebrek van het Duitse leger.

Haber bedacht toen het gebruik van chloor dat in grote hoeveelheden bij de Duitse chemische industrie voorradig was.60 Het begin van de samenwerking tussen Duitse militairen, wetenschappers en de chemische industrie was veelbelovend.

Het leek er in april 1915 op dat de Duitsers een wapen hadden ontwikkeld om de patstelling aan het westelijk front te doorbreken. Men had het wapen wel onder gunstige condities gebruikt, meedrijvend op een zwakke wind, tegen onbeschermde troepen. De methode was dus feitelijk bij de eerste inzet al min of meer optimaal.

Hoewel voor 22 april 1915 al door de Fransen en Duitsers op kleine schaal traangasgranaten waren gebruikt kan 22 april 1915 toch als het begin van de gasoorlog binnen de Eerste Wereldoorlog worden beschouwd. De Fransen en Britten namen het gebruik snel over, wat uiteindelijk er in resulteerde dat de strijdende partijen tot november 1918 elkaar met miljoenen gasgranaten bestookten.

Door na de eerste schok van het nieuwe wapen passende tegenmaatregelen te nemen zoals het ontwerpen van een goed gasmasker kon veel van de schadelijke werking te niet worden gedaan. Het gaf tevens de beperkingen van het gaswapen aan. Om de bescherming weer te doorbreken werden steeds krachtigere middelen ingezet.

Chloor werd vervangen door het giftigere fosgeen en in juli 1917 werd, opnieuw rond Ieper, voor het eerst mosterdgas gebruikt. Mosterdgas tastte niet alleen de ademhalingswegen aan zoals chloor en fosgeen, maar veroorzaakte eveneens blaarvorming op de huid.

De gasoorlog begon met het leeg laten lopen van gascilinders richting de vijandelijke loopgraaf en de Britten en Fransen kopieerden de Duitse opzet van voorjaar 1915. De Britten ondervonden bij hun eerste gebruik van chloorgas tijdens de slag bij Loos in september 1915 dat de wind naar hun eigen stellingen kon draaien.

Om niet afhankelijk te zijn van een gunstige wind werden gascilinders vervangen door gasgranaten en speciale granaatwerpers, zoals de Livens-projector, werden ontworpen om de loopgraven te bestoken. De Britse Livens-projector combineerde de voordelen van een aanval met gascilinders – hoge gasconcentraties te bereiken, maar veel voorbereidingstijd en een gunstige wind nodig – met de voordelen van een aanval met gasgranaten – grotere verrassing mogelijk, maar lagere gasconcentraties te bereiken.

Het is tevens een voorbeeld hoe een wapen van de tegenstander kan worden verbeterd. De ontwerper William Howard Livens (1889-1964) was een Britse civiele ingenieur en kapitein in de Royal Engineers, die ook de vlammenwerper in het Britse leger inbracht.61 Zijn naam leeft voort in zijn wapen.

Zijn commandant bij de Special Brigade – de Britse gasbrigade – omschreef hem als iemand die recht op zijn doel afgaat en niet schroomde indien nodig de officiële kanalen te passeren.62 De Livens-projector werd voor de eerste maal ingezet tijdens de slag om Arras in april 1917 om gasbommen met fosgeen af te vuren.
 
De methode van de Britse gasaanval bij Loos in september 1915.
Voorafgaande aan de aanval werden de cilinders in een loopgraaf geïnstalleerd en het
gas diende tijdens de aanval met een gunstige wind naar de tegenstander te stromen.
Een nieuw middel in de gasoorlog: de Britse Livens-projector om speciale gasbommen
af te schieten. De projector bestond uit een metalen cilinder met onderin een springlading.
De gasbom was voorzien van een lading die zorgde dat bij inslag het gas vrijkwam.
Door vijfentwintig van deze eenvoudige projectoren op een rij in de grond te plaatsen en
gelijktijdig af te schieten kon in de vijandige loopgraaf een hoge gasconcentratie verkregen
worden. Het bereik was minder dan twee kilometer.

Ondanks verbeteringen aan het gaswapen in de loop van de oorlog bleef het uiteindelijk een te beperkt wapen. De tegenstander in de loopgraaf kon er mee uitgeschakeld worden, maar het bleef een statisch wapen en bracht geen mobiliteit. Het uiteindelijke effect van het gaswapen gedurende de Eerste Wereldoorlog was strategisch gezien gering en dus was het niet het technologische middel om de oorlog te winnen.

De legers bleven het echter tot het einde toe gebruiken wat resulteerde in ongeveer 90 duizend dodelijke slachtoffers en tussen een half en een miljoen soldaten die op meer of mindere mate door het gifgas waren aangetast. Het geringe aantal dodelijke slachtoffers gaf aanleiding tot de discussie of het gas niet ‘humaner’ was dan artillerie.

Humaan is echter een volkomen verkeerd woord als men over oorlog en wapens spreekt. Het gebruik van gifgas had echter een sterk psychologische effect en veroorzaakte bij de frontsoldaat veel meer angst dan kogels en granaten. Soldaten waren voortdurend bang overvallen te worden door een aansluipende onzichtbare gaswolk.

De Eerste Wereldoorlog wordt wel de oorlog van de chemici genoemd, omdat zij het waren die gifgassen als een nieuw wapen introduceerden. Een wapen dat totaal anders was dan de gebruikelijke infanterie- en artilleriewapens. Het gebruik van gifgas was op zichzelf geen nieuw wetenschappelijk idee, maar het innoverende bestond er uit om er een wapensysteem van te maken en dit op grote schaal toe te passen.

Toch werd de introductie van gifgas het symbool voor de volgens pacifisten kwalijke rol van de wetenschap tijdens de Eerste Wereldoorlog. ‘Stikgas – De chemische wetenschap voor oorlogsdoeleinden misbruikt’ is de veelzeggende titel van een Nederlandse brochure uit 1924.63 Der Tod aus dem Labor is een even veelzeggende titel van een artikel over Fritz Haber en de introductie van gifgas als wapen door het Duitse leger.64

Het gebruik van gifgas had feitelijk weinig meer met wetenschap te maken. De meest gebruikte gassen – chloor, fosgeen en mosterdgas – waren al jaren voor de Eerste Wereldoorlog bekend. Vooral chloor was een chemisch product dat toen al in tonnen werd geproduceerd door de Duitse chemische industrie. ‘Dood uit de chemische fabriek’ zou dan ook een correctere titel zijn geweest gezien de productie van enkele honderdduizenden tonnen gifgas.

Natuurlijk zijn de chemische wapens oorspronkelijk ooit op kleine schaal in een laboratorium gemaakt, maar dat geldt ook voor de moderne explosieve stoffen zoals nitroglycerine, TNT, nitrocellulose en allerlei mengsels van springstoffen zoals ammonal, ballistiet, cordiet en Poudre B.65

Het gruwelijke imago van de gifgassen maakte het na de Eerste Wereldoorlog tot een wapen waarmee voor velen een grens was gepasseerd. Toch bleven er genoeg voorstanders van het chemisch wapen ondanks het feit dat het duidelijk was dat het weinig effectief was als de tegenpartij over een goede bescherming beschikte.

Na de Eerste Wereldoorlog is er uitvoerig gediscussieerd over het gebruik van chemische wapens, een discussie die tot op vandaag de dag doorloopt.66 In 1925 besloten de belangrijkste staten in de wereld tot het Protocol van Genève dat wordt beschouwd als de eerste belangrijke multilaterale overeenkomst betreffende een verbod op het gebruik van gifgassen.67 Het verbood echter niet uitdrukkelijk het bezit van deze wapens.

In de discussie over de ethische kant en het Protocol van Genève mengde zich in 1925 de geneticus en fysioloog J.B.S. Haldane, in 1915 proefkonijn bij het onderzoek van zijn vader naar de effecten van chloorgas, maar inmiddels zelf een vooraanstaand Brits wetenschapper.68 Volgens J.B.S. Haldane golden de bezwaren tegen het chemisch wapen in essentie tegen elk nieuw wapen dat geïntroduceerd wordt. Zijn stelling in 1925 was: ‘Als het juist is om mijn vijand met het zwaard te bevechten, is het ook juist hem met mosterdgas te bevechten; het een is net zo verkeerd als het ander.’69

Ondanks de dreiging en het feit dat er een aanzienlijke voorraad van was geproduceerd, werden gifgassen niet ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het paste gewoon niet goed in het verloop van die oorlog. Ethische bezwaren hebben daarin nauwelijks meegespeeld, Winston Churchill was bijvoorbeeld ten volle bereid ze in te zetten indien de Duitsers in 1940 op de Britse stranden geland zouden zijn. Angst voor vergelding via geallieerde luchtaanvallen met gifgassen hebben de Duitsers er vermoedelijk van weerhouden.

De tank
Op 15 september 1916 werd de militaire geschiedenis definitief veranderd door de introductie van een gepantserd voertuig op rupsbanden en voorzien van geschut. Zijn officiële naam was oorspronkelijk landship, maar het voertuig werd om redenen van geheimhouding tank genoemd en die naam is gebleven.

Na de inzet van gifgas en vlammenwerpers door de Duitsers in 1915 was de introductie van de tank de Britse innovatie tijdens de Eerste Wereldoorlog.70 71 En een succesvolle want de tank is niet meer weg te denken van het slagveld. De tank combineerde de vuurkracht van de artillerie met pantserbescherming en mobiliteit.

De eerste ideeën over de tank werden geopperd in het najaar van 1914 als de Britse stafofficier kolonel Ernest Swinton op verzoek van Lord Kitchener de ontstane patstelling aan het westelijk front bestudeerd. De strijdende partijen hadden zich verschanst in loopgraven achter prikkeldraad en mitrailleurs.

Door middel van een gepantserd rupsvoertuig zouden deze obstakels voor de infanterie uit de weg geruimd kunnen worden. De plannen van de ontwikkeling voor een dergelijk voertuig werden echter afgekeurd door de Britse legerbevelhebber generaal Sir John French en zijn adviseurs. Waarop men zich tot de marine richtte die meer oog en tijd had voor technologische ontwikkelingen.

In februari 1915 werd door Winston Churchill, toentertijd minister van Marine, het Landship Committee ingesteld om de ideeën verder uit te werken. Begin 1916 vonden de eerste demonstraties plaats van de tanks. De ontwikkeling van de tank is een voorbeeld van een fraai staaltje Brits ingenieurswerk waarbij diverse personen - zoals majoor Walter Wilson (1874-1957) van de Royal Naval Air Service en William Tritton (1891-1946) - betrokken waren. Namen van personen die in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog echter nooit opduiken.

Ze werden beiden in 1919 koninklijk onderscheiden voor hun uitvinding, terwijl Tritton in 1917 al werd geridderd. Wilson werd omschreven als een mechanisch genius met als specialiteit de versnellingsbak, een cruciaal onderdeel van de tank.72 Tritton was de technisch expert en later de directeur van een firma in landbouwmachinerieën. De Eerste Wereldoorlog was niet alleen de oorlog van de chemici, het was voor het grootste deel de oorlog van de mechanici.

De Britse bevelhebber Douglas Haig, eind 1915 opvolger van French, wordt vaak beschreven als iemand die vasthield aan traditionele principes. De infanterie diende een opening in de vijandelijke stellingen te forceren en de cavalerie zou vervolgens door de bres optrekken. Toch was Haig niet blind voor het toepassen van nieuwe wapensystemen zoals het gebruik van gifgas tijdens de slag bij Loos in september 1915 en het inbrengen van de tank in de slag aan de Somme in 1916. Dit ondanks het feit dat het wapen nog in zijn kinderschoenen stond, nog nooit was uitgeprobeerd, over de tactiek nauwelijks was nagedacht en er nog veel te weinig tanks waren.

De personen achter de ontwikkeling van de tank, zoals Churchill, waren gekant tegen een overhaaste inzet, maar Haig zette zijn zin door. Hij wou hoe dan ook een succes boeken in de op 1 juli 1916 begonnen strijd aan de Somme en die in september 1916 nog altijd niet de gewenste doorbraak had opgeleverd.

Voor 15 september 1916 was een nieuw offensief afgesproken langs de frontlijn tussen de dorpen Flers en Courcelette.73 Van de ongeveer vijftig beschikbare Mark I tanks bereikte er slechts tweeëndertig de verzamelplaatsen en namen er maar ongeveer vijfentwintig daadwerkelijk deel aan de strijd over een veel te groot front. De tanks werden verdeeld over de acht betrokken divisies, dus gemiddeld slechts ongeveer drie tanks per divisie.

De meeste tanks gingen kapot door mechanische defecten, werden vernield of bleven ergens steken. Het tactisch gebruik verschilde nogal. In Courcelette kwamen de tanks achter de infanterie aan. In Flers werden de grootste successen geboekt bij de aanval. De vier tanks gingen hierbij voorop om prikkeldraadversperringen te doorbreken en zaaiden paniek onder de Duitsers. Het merendeel van de op 15 september 1916 ingezette tanks had de strijd niet overleefd, maar de inzet had die dag duidelijk effect gehad.

Wel was door het gebruik van het geringe aantal tanks het geheim van het nieuwe wapen in een vroeg stadium prijs gegeven en de grote doorbraak aan het westelijk front was nog steeds uitgebleven. Tevens was gebleken dat een nieuw wapen ook een nieuwe tactiek vereiste of te wel er ontbrak een methode in het oorlogsproces.

Communicatie met de commandanten vormde eveneens nog steeds een groot probleem en de duif moest bij gebrek aan radiocommunicatie voor de berichtgeving dienen. De oude en nieuwe technologie waren nog verenigd in hetzelfde wapen.
 
Een voorbeeld van het gebruik van oude en nieuwe technologie.
De duif als communicatiemiddel in een Mark I tank uit 1916.

De tank zou in de loop van de Eerste Wereldoorlog een steeds belangrijkere rol gaan spelen, maar was nog steeds geen oorlogswinnaar. Tijdens de slag bij Cambrai in november 1917 zouden door de Britten 475 tanks over een breedte van tien km front worden ingezet. Dus per km front ongeveer twintig keer meer dan aan de Somme in 1916.

De tanks waren tevens aan de voorkant voorzien van bundels rijshout om een brug over de loopgraven te maken en van haken om prikkeldraadversperringen weg te trekken. De tank was dus nog primair een middel om als een stormram een versterkte positie open te breken. Er was nagedacht over de juiste tactiek en had daarop getraind.

De tanks gingen voorop en de infanterie volgde. Dit leidde tot een doorbraak van de Duitse Hindenburg-linie van ongeveer acht km, maar het succes kon niet bestendigd worden. Zoals zo dikwijls aan het westelijk front moest door een Duitse tegenaanval – zonder tanks – het veroverde gebied weer volledig prijsgegeven worden.74
 
De introductie van een nieuw wapen vereiste een nieuwe methode. De uitgewerkte
tactiek van eind 1917 voor een aanval met tanks en infanterie op een loopgraaf.

Ondanks discussie over het nut van de tank zouden de geallieerden in 1918 steeds meer tanks inzetten, hoewel een massale productie uitbleef door de technische ingewikkeldheid. Er werden lichtere versies geproduceerd zoals de Britse Whippet tank en de Franse Renault FT-17 tank die een grotere mobiliteit hadden.

Aan het einde van de oorlog hadden de Britten ruim 2600 tanks geproduceerd en de Fransen zelfs meer. Het werd een belangrijk middel in de geallieerde opmars in de tweede helft van 1918, maar de kanonnen bleven de belangrijkste speler. De Duitse productie bleef beperkt, maar zij zouden in het begin van de Tweede Wereldoorlog aantonen wat een tankleger kon.

Met een veel hogere snelheid en grotere actieradius dan hun voorgangers uit de Eerste Wereldoorlog zouden de tanks de rol van de cavalerie overnemen en na een doorbraak opstomen op een wijze waarvan cavaleristen als Douglas Haig alleen maar van gedroomd hadden. Bovendien was door de ontwikkeling van de mobiele radio het communicatieprobleem opgelost zodat de tanks voorzien waren van radio’s in plaats van duiven. De Blitzkrieg was geboren.

De tank was een wapen dat perfect paste in de militaire wereld, zoals gifgas daar eigenlijk niet in paste. De tank verving de oude cavalerie in een mobiele oorlogvoering gericht op het veroveren van het terrein van de tegenstander.

Er is dan ook weinig discussie geweest over de ethische kant bij de invoering van de tank in de moderne legers, zoals dat bij gifgas wel het geval was, hoewel de tank toch duidelijk een offensief wapen is. Het ene ontwikkelde wapen is nu eenmaal het andere niet.
 
De introductie van een nieuw wapen in het oorlogsproces. Britse cavaleristen kijken
afgunstig naar het nieuwe tankwapen wat in de loop van de militaire geschiedenis
hun rol zou overnemen. De afgebeelde tank is de MarkV tank uit 1918.

Na Eerste Wereldoorlog: van gifgas naar atoombom
Na de Eerste Wereldoorlog zouden de natuurwetenschappers weer teruggaan naar hun laboratorium en de ingenieurs naar hun tekentafel. De trend was echter gezet en de militairen zouden in de aanloop naar en vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog weer een dringend beroep op hen doen.

Wegens de introductie van gifgassen als een nieuw wapen wordt de Eerste Wereldoorlog wel de oorlog van de chemici genoemd, de fysici waren voornamelijk bezig met de communicatieproblemen en het van afstand detecteren van wapens.

De Tweede Wereldoorlog wordt daarentegen wel de oorlog van de fysici genoemd, omdat zij het waren die de energie van het atoom in een nieuw wapensysteem transformeerden. Toch was de rol van de chemici in de Tweede Wereldoorlog, mogelijk minder op de voorgrond tredend dan tijdens de Eerste Wereldoorlog, aanzienlijk door de ontwikkeling en verbetering van conventionele munitie, brandbommen en raketbrandstof.

Ook het chemische wapen, hoewel niet gebruikt, werd verder ontwikkeld. In Duitsland werd een nieuw type gifgas, de uiterst toxische zenuwgassen Sarin en Tabun, ontdekt en in productie genomen. Het was een van de geheime wapens van nazi-Duitsland, dat pas na de Tweede Wereldoorlog bij de geallieerden bekend zou worden.
 
Het sofaportret uit 1921 met Duitse wetenschappers. Zittend vanaf links: Herta Sponer,
Albert Einstein, Ingrid Franck (echtgenote van Franck), James Franck, Lise Meitner,
Fritz Haber en Otto Hahn. Daarachter staand vanaf links: Walter Grotrian,
Wilhelm Westphal, Otto von Baeyer, Peter Pringsheim en Gustav Hertz.

In het archief van het Max Planck Instituut in Berlijn, het voormalige Kaiser Wilhelm Genootschap, bevindt zich een foto uit 1921 genomen tijdens de afscheidsreceptie van James Franck (1884-1964) van Habers Kaiser Wilhem Instituut voor Fysische Chemie en Elektrochemie. De foto, in Duitsland bekend geworden als het sofaportret, representeert meer dat een gezelschap geleerden die gezellig poseren tijdens een receptie.75

Als de twee aartsvaders van de Duitse natuurwetenschappen zitten Albert Einstein en Fritz Haber op de leuningen van de sofa. James Franck, midden op de foto, had in 1921 een benoeming gekregen als hoogleraar in de experimentele fysica aan de universiteit van Göttingen, een van de topuniversiteiten op het gebied van de fysica. Robert Oppenheimer heeft midden in de jaren twintig van de vorige eeuw nog bij Franck in Göttingen gestudeerd; de internationale contacten waren weer aangehaald.

Behalve Haber, die in 1919 de Nobelprijs voor chemie ontving voor de synthese van ammoniak, en Einstein, die de prijs in 1921 voor fysica kreeg, zijn er nog drie latere Nobelprijswinnaars afgebeeld - Otto Hahn, James Franck en Gustav Hertz - en tenminste één persoon - Lise Meitner - die eigenlijk de Nobelprijs had moeten krijgen.

De foto kan echter niet los worden gezien van het tijdstip waarop deze gemaakt werd namelijk drie jaar na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog en van de rol die een aantal van de afgebeelde personen in deze oorlog hebben gespeeld - Hahn, Franck, Hertz hadden samen met Wilhelm Westphal deel uitgemaakt van Habers gastroepen - en nog zouden gaan spelen in de Tweede Wereldoorlog. Hun ervaringen vormen een afspiegeling van de introductie van de natuurwetenschappen in de oorlogvoering.

Vooral de centrale figuur, James Franck, speelde in beide wereldoorlogen een rol. Hij symboliseert bovendien als het ware de overgang van het chemisch wapen naar een wapen met een veel grotere vernietigende kracht namelijk het atoomwapen. Franck was evenals Einstein en Haber een jood, maar werd officier en onderscheiden met het IJzeren Kruis in de Eerste Wereldoorlog.

Hij ontving de Nobelprijs voor fysica in 1925 en nam zelf, wegens antisemitisme, in 1933 ontslag als hoogleraar aan de universiteit van Göttingen. In 1934 vertrok hij naar Amerika, werd hoogleraar in Chicago en nam samen met andere Europese vluchtelingen deel aan het Amerikaanse atoombomprogramma.76

Hij was tegen een mogelijke toepassing van de atoombom, maar werkte toch mee aan de ontwikkeling, bang dat de Duitsers de atoombom als eerste zouden fabriceren. Hij protesteerde tegen het gebruik van de atoombom tegen Japan en verkoos na augustus 1945 een ander onderzoeksgebied. Zijn morele bezwaar tegen atoomwapens leidde tot het zogenoemde Franck-rapport.77

Zonder daadwerkelijk mee te werken stond Einstein aan de basis van het atoomwapen. In 1905 had hij als onderdeel van de speciale relativiteitstheorie de beroemde formule
E = mc2 afgeleid en de equivalentie van massa en energie aangetoond.78

In een atoombom zou later pas blijken wat deze formule precies voor gevolgen had. Einstein verbleef in 1933 in de Verenigde Staten om na de machtsovername van de nazi’s niet meer naar Duitsland terug te keren. In 1939 gebruikte hij zijn aanzien in de Verenigde Staten om samen met de Hongaarse fysicus Leo Szilard een brief op te stellen aan president Franklin Roosevelt om deze op het gevaar van een mogelijk Duits atoomwapen te wijzen en de Verenigde Staten te bewegen atoomonderzoek te gaan uitvoeren.79

Haber moest zijn toppositie aan het Kaiser-Wilhelm Instituut opgeven en verliet ook in 1933 Duitsland. Hij verbleef nog enkele maanden aan de universiteit van Cambridge, waar zijn voormalige vijanden hem een positie hadden aangeboden. Hier ontmoette hij weer Ernest Rutherford die hem in 1924 nog weigerde een hand te geven.80 Uiteindelijk dolend door Europa stierf hij als een gebroken man aan een hartaanval in januari 1934 in Basel.

Samen met Lise Meitner ontdekte Otto Hahn in 1938 in het Kaiser Wilhelm Instituut voor Chemie de splitsing van uranium wat het begin was van het atoombomtijdperk. Door zijn ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog stelde hij zich terughoudend op in het Duitse atoomprogramma tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Evenals Fritz Haber kreeg hij de Nobelprijs voor chemie in een wereldoorlog, namelijk voor het jaar 1944. De toekenning werd kort na het eind van de Tweede Wereldoorlog bekend gemaakt toen Hahn door de geallieerden samen met andere Duitse atoomgeleerden geïnterneerd was.81

Na de Tweede Wereldoorlog bleek dat de Duitsers nog ver van een atoomwapen verwijderd waren, maar wel op een ander gebied – de rakettechniek – een technologische voorsprong hadden genomen. Gecombineerd met het atoomwapen heeft dit in de Koude Oorlog geleid tot een wapensysteem dat geen politiek leider sinds 1945 meer heeft durven te gebruiken in een militair conflict.

Oorlogen worden er sinds 1945 tot op heden nog steeds regelmatig gevoerd, de mens kan kennelijk nog steeds niet leven zonder oorlog, maar er is sinds 1945 geen Derde Wereldoorlog uitgebroken. Hebben wetenschappers en technologen met de atoombom het ultieme wapen ontworpen dat wereldoorlogen door wederzijdse afschrikking voorkomt?

Tot slot
De Eerste Wereldoorlog wordt beschouwd als de oorlog van de overgang van de oude militaire wereld, waarbij cavalerieaanvallen met opgeheven sabels nog een centrale rol speelde, naar de moderne militaire wereld gedomineerd door de massale vuurkracht van artillerie, mitrailleurs en tanks. De Eerste Wereldoorlog was eveneens een oorlog waarbij de verhouding tussen de wereld van de natuurwetenschappen en de militaire wereld aangrijpend veranderde.

De natuurwetenschappers en technologen gingen, niet geplaagd door hun geweten, zich inzetten om hun partij aan de overwinning te helpen. Dit heeft geleid tot aanzienlijke veranderingen in de bewapening en daarmee in de methode van oorlogvoering.

Een ultiem wapen, zoals de atoombom tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarmee de overwinning behaald kon worden werd echter niet ontwikkeld. Door de introductie van nieuwe wapensystemen, en dan vooral door het gaswapen, kwam er na de Eerste Wereldoorlog een discussie op gang over de ethische kant van de rol van de wetenschap in de wapenontwikkeling.

In de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende Koude Oorlog is het proces van onderzoek naar nieuwe wapens of tegenmaatregelen tegen nieuwe wapens als ware naadloos voortgezet.

Ondanks gesprekken over wapenbeheersing en ethiek is dit een continu proces zolang overheden zich willen verdedigen tegen eventuele dreigingen en daar wetenschappelijke ondersteuning voor nodig hebben. En als wetenschappers zich met wapenonderzoek gaan bemoeien dan kunnen er wel eens onconventionele methoden bedacht worden. Dit afdoen als een inbreuk op de cultuur of een aanslag op de menselijkheid is wel een erg eenvoudige stellingname.

Natuurwetenschappers beginnen normaliter geen oorlog, maar hebben wel de verantwoordelijkheid politieke en militaire leiders op de uitwerking van de wapenontwikkeling te wijzen.

De geschiedenis, en oorlog is daar onverbrekelijk mee verbonden, wordt voor een belangrijk deel bepaald door natuurwetenschappelijke ontwikkelingen, maar daar is in Nederland minder aandacht voor.

Mogelijk komt dit door de ontoegankelijkheid van de bètawetenschappen, zodat historici zich vooral voor het tijdperk van de Eerste Wereldoorlog richten op de gebeurtenissen, de mensen en de methoden en niet zozeer op de middelen noch op de ontwikkeling daarvan of op hun ontwikkelaars.

Hopelijk vormt dit artikel een stimulans voor anderen om deze aspecten uit de Eerste Wereldoorlog nader te beschouwen. Juist in die periode is het zogenoemde academisch-militair-industrieel complex ontstaan, iets waar in pacifistische kringen regelmatig tegen geageerd werd en afhankelijk van de tijdgeest nog steeds tegen geageerd wordt.

© Eric R.J. Wils – 2006 – e-mail

Met dank aan dr. ir. Maarten Nieuwenhuizen uit ’s-Gravenzande, die door zijn werk bij TNO Defensie en Veiligheid vertrouwd is met de problematiek van wetenschap en oorlog, en bruikbaar commentaar leverde op dit artikel.

Noten
[1] Oliver Taplin, Het Griekse vuur, Utrecht, 1990, p. 242.
[2] H.L. Wesseling, Frankrijk in oorlog, 1870-1962, Amsterdam, 2006, p. 11.
[3] Taplin, p. 247.
[4] Eric M. Moormann & Wilfried Uitterhoeve, Van Alexandros tot Zenobia, Nijmegen, 1989, p. 43-46.
[5] Geciteerd uit André Truyman, Zwijgen betekende goud, De geheime geschiedenis van de V2-raket of hoe kwade belangen de wereld regeren, Kampen, 2002, p. 11. In het boek van Truyman wordt Von Braun onder meer aangeklaagd voor het feit dat er, met Von Brauns medeweten, slavenarbeid werd gebruikt voor de productie van de V2-raketten in de grotten in het Harz-gebergte in de buurt van Nordhausen. Het Amerikaanse leger maakte na 1945 gebruik van de groep deskundigen rond Von Braun om een rakettechnologie op te bouwen, zonder dat zij zich voor hun activiteiten in nazi-Duitsland hoefden te verantwoorden.
[6] Margit Szöllösi-Janze, Fritz Haber 1868-1934. Eine Biographie, München, 1998, p. 261.
[7] R.A. Arnken, De ontwikkeling van het vliegtuig, Haarlem, 1946, Hoofdstuk II, De invloed van de wereldoorlog 1914-1918.
[8] John Cornwall, Hitlers wetenschappers. Wetenschap, oorlog en het duivelse pact, ‘s- Gravenhage, 2004.
[9] Luc de Vos, Van gifgas tot penicilline, Vooruitgang door oorlog?, Leuven, 1995.
[10] Ibidem, hoofdstuk IV, Van chloor tot zenuwgas, door Herbert de Bisschop.
[11] Michael White, The Fruits of War, How Military Conflict Accelerates Technology, London, 2005.
[12] Moorman & Uitterhoeve, p. 105.
[13] White, p. 27.
[14] Gregg Herken, Brotherhood of the Bomb, The Tangled Lives and Loyalties of Robert Oppenheimer, Ernest Lawrence and Edward Teller, New York, 2002.
[15] John Keegan, De Eerste Wereldoorlog 1914-1918, Amsterdam, 1998, p. 83.
[16] Jan (ook wel Ivan, Johann of Jean genoemd) de Bloch was een Poolse bankier en spoorwegmagnaat die zich later wijdde aan de studie van economie en politiek Zijn zesdelig boek over de oorlog van de toekomst verscheen in 1898. Zie bijvoorbeeld Helmuth Trischler, Die neue Räumlichkeit des Krieges: Wissenschaft und Technik im Ersten Weltkrieg, Berichte zur Wissenschaftgeschichte,1996, Nr. 19, p. 95-103.
[17] R.W. Reid, Tongues of Conscience: War & The Scientists’ Dilemma, London, 1969, p. 8.
[18] Lyn Macdonald, 1914-1918, Voices and Images of the Great War, London, 1991, p. 39, 81-2, 222.
[19] Zie voor een recent artikel: Jaco Schouwenaar, De literaire verwerking van een oorlog, Kleio, 2005, nr. 5, p. 32-39.
[20] Otto Hahn, Mein Leben, München, 1968.
[21] Website www.firstworldwar.com/bio/index.htm
[22] Keegan, p. 219. Hew Strachan, De Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 2004, p. 207.
[23] Rivers kreeg literaire faam doordat hij één van de hoofdpersonen werd in de boeken van de Britse schrijfster Pat Barker. Zie A.O. Groote, The regeneration trilogy, in Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (Red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 9, Soesterberg, 2005, p. 9-86.
[24] L. van Bergen, ‘Wij mogen geen strijders zijn’. Medische hulpverlening in de Eerste Wereldoorlog, in Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (Red.), De Grote Oorlog, Kroniek 1914-1918, Deel 1, Soesterberg, 2002, p. 325-361.
[25] Leo van Bergen, Zacht en eervol, Lijden en sterven in een Grote Oorlog, Den Haag, 1999, Hoofdstuk 4: Hulp.
[26] Martin van Creveld, Technology and War, From 2000 B.C. to the Present, New York, 1991.
[27] G.I. Brown, The Big Bang, A History of Explosives, Thrupp – Stroud, Gloucestershire, 2005.
[28] John Terraine, White Heat: The New Warfare 1914-1918, London, 1992, p. 6.
[29] The Oxford Companion to Military History, Oxford, 2001, p. 46 vermeldt de volgende aantallen afgeschoten granaten tijdens de Eerste Wereldoorlog: Duitsland 275 miljoen, Frankrijk 200 miljoen, Groot-Brittanië 170 miljoen, Oostenrijk-Hongarije 70 miljoen en Rusland 50 miljoen.
[30] Brown, p. 161.
[31] Guy Hartcup, The War of Invention: Scientific Developments 1914-1918, London, 1988.
[32] De ideeën waren soms ingenieus zoals een gigantische waterleiding om de vijand uit de loopraven te spoelen. Bepaalde voorstellen zoals die om bommen aan vliegers of ballonnen richting de vijand te sturen waren hardnekkig. Toen Amerika aan de oorlog deelnam werd dat idee in 1918 door hen weer opgenomen. Zie Trischler, p. 99.
[33] Theo Vijgen, De Grote Oorlog, Facetten van de Eerste Wereldoorlog, ’s-Hertogenbosch, 2004.
[34] Otto Dix (1891-1969) nam in 1914 vrijwillig dienst in het Duitse leger en diende tot 1918 zowel aan het westelijk als oostelijk front. De triptiek Der Krieg uit 1929-1932 hangt in de Gemäldegalerie Neue Meister in Dresden.
[35] Keegan, Hoofdstuk 2, Oorlogsplannen.
[36] Hubert C. Johnson, Breakthrough!, Tactics, Technology, and the Search for Victory on the Western Front in World War I, Novato, California, 1994.
[37] Guglielmo Marconi (1874-1937) won de Nobelprijs voor fysica in 1909 voor zijn werk aan draadloze telegrafie. Hij slaagde er in draadloos boodschappen de Atlantische Oceaan over te sturen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij als officier in de Italiaanse marine.
[38] Solly Zuckerman, Scientists and War, The Impact of Science on Military and Civil Affairs, London, 1966, Chapter 1, An uneasy alliance.
[39] Ernest Solvay was een Belgische chemicus en industrieel die in het begin van twintigste eeuw een serie wetenschappelijke conferenties organiseerde. Na de Eerste Wereldoorlog werden de Duitse geleerden geboycot, maar geleidelijk werden ze weer uitgenodigd. In het Solvay-congres van 1927 zaten de Duitser Max Planck en Madame Marie Curie weer naast elkaar voor de groepsfoto. Zie Banesh Hoffmann, Albert Einstein, ‘s-Gravenhage, 1985, p. 199.
[40] J.E. Coates, The Haber Memorial Lecture, J. Chem. Soc., 1939, p. 1642-1672.
[41] Ernest Rutherford (1871-1937) deed onderzoek aan atomen en radioactieve straling. Hij wordt wel de vader van de kernfysica genoemd en kreeg de Nobelprijs voor chemie in 1908. Het artikel over Moseley verscheen op 9 september 1915 in Nature. Tijdens de Eerste Wereldoorlog deed hij onder meer onderzoek voor de Board of Invention and Research van de Britse marine op het gebied van de detectie van onderzeeboten. De Allied Submarine Detection Investigation Committee (ASDIC) kwam in 1918 met het prototype van de ASDIC-uitrusting om onderzeeboten op te sporen met geluidsgolven. Na de oorlog werd hij directeur van het beroemde Cavendish Laboratory in Cambridge. ASDIC werd tijdens de Tweede Wereldoorlog het middel voor het opsporen van onderzeeboten.
[42] Een brief aan Rutherford wordt geciteerd in Reid, p. 38.
[43] Geciteerd uit Szöllösi-Janze, p. 263.
[44] John Scott Haldane (1860-1936) was in het begin van de twintigste eeuw een bekende Britse longarts. De dag na de grootschalige Duitse aanval met chloorgas op 22 april 1915 rond Ieper, werd Haldane door de Britse regering benaderd voor advies en nader onderzoek naar de effecten van chloor. Intussen had het ministerie van Oorlog, na een oproep van de krant Daily Mail, Britse vrouwen gevraagd om katoenen doeken bedekt met flanel te maken. Tienduizenden werden daarvan binnen enkele dagen al naar het front gestuurd. Gebaseerd op snel uitgevoerd onderzoek waren die katoenen doeken volgens Haldane volstrekt waardeloos als ze droog waren en kon er niet door geademd worden wanneer ze nat waren. Haldane liet de toevoer van die doeken stoppen en liet bovendien de hogere officieren duidelijk blijken van hun ondeskundige reactie na de eerste gifgasaanvallen. Dit werd hem niet in dank afgenomen en ondanks zijn grote expertise op het terrein van de ademhaling en de longen, werd hij niet meer geconsulteerd. Zie Ludwig Fritz Haber, The Poisonous Cloud, Chemical Warfare in the First World War, Oxford, 1986, p. 45, 67.
[45] Reid, p. 38-39.
[46] Brian Johnson, De geheime oorlog, Verrassende onthullingen over de geheime wapens van de Tweede Wereldoorlog, Ede, 1979, p. 7-8.
[47] Ondanks de oproep van Rutherford om de kennis van de wetenschappers zo optimaal mogelijk te gebruiken, werden jonge afgestudeerde chemici in de loopgraven ingezet om met gascilinders te sjouwen en gasleidingen aan te sluiten, iets wat een loodgieter beter kon. Een chemisch wapen vereiste in de ogen van de leidinggevende Britse commandanten nu eenmaal de aanwezigheid van chemici. Zie Donald Richter, Chemical Soldiers, British Gas Warfare in World War I, Kansas, 1992, p. 33.
[48] Dat er af en toe wrijving was tussen de militairen en topwetenschappers blijkt uit een bekende anekdote over Rutherford, die zich verontschuldigde om weer een, in zijn ogen nutteloze, vergadering van de Britse admiraliteit bij te wonen met de mededeling dat hij betrokken was met experimenten om het atoom kunstmatig te splitsen en indien dat waar was dit verschijnsel van veel groter belang was dan een oorlog (zie Johnson, p. 11, Cornwall, p. 84).
[49] Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker, ’14-’18, De Grote Oorlog opnieuw bezien, Amsterdam, 2004.
[50] De laatste strofe van het gedicht luidt:
Wir haben nur einen einzigen Hass,
Wir lieben vereint, wir hassen vereint,
Wir haben nur einen einzigen Feind: Engeland
.
[51] Geciteerd uit H.W. von der Dunk, De verdwijnende wereld, Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw, Deel I, Amsterdam, 2000, p. 223.
[52] In een beschrijving van de keuze voor de eigen natie door de Belgische, Franse en Duitse socialisten spreekt de Amerikaanse historica Barbara Tuchman van ’Hoe sterk het instinct van de primaire stam nog was’. Zie Barbara Tuchman, De trotse toren, Amsterdam-Brussel, 1978, p. 577.
[53] Jürgen von Ungern-Sternberg und Wolfgang von Ungern-Sternberg, Der Anruf “An die Kulturwelt!”. Das Manifest der 93 und die Anfänge der Kriegspropaganda in Ersten Weltkrieg, Stuttgart, 1996. Zie ook wikipedia.org/Manifest der 93 voor de tekst en de ondertekenaars.
[54] Zie onder meer Jürgen Neffe, Einstein, Een biografie, Kampen, 2005, p. 226-227. Niet alle boeken over Einstein vermelden zijn activiteiten voor de oorlogsindustrie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op de website van Raytheon Marine (www.raytheon-marine.de) wordt uitgebreider ingegaan op de rol van Einstein bij de ontwikkeling van het gyrokompas.
[55] Eve Curie, Madame Curie, Haar leven en werk, Den Haag, 1980, Hoofdstuk XXI, De oorlog.
[56] Hahn, p. 117 en p. 127.
[57] Herken, p. 150.
[58] Een goed overzicht van de voornaamste, in de Eerste Wereldoorlog gebruikte wapens, wordt gegeven in Chapter II (Weapons and Tactics) van Philip J. Haythornthwaite, The World War One Source Book, London, 1992.
[59] Voor de kritische beschouwing over de betekenis van 8 augustus 1918 en het verloop van de oorlog in 1918 zie J.H.J. Andriessen, De mythe van 1918, De werkelijkheid over de laatste honderd dagen van de Eerste Wereldoorlog, Soesterberg, 2004.
[60] Eric R.J. Wils, Fritz Haber, Een chemicus als krijger, in: Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (red.), De Grote Oorlog. Kroniek 1914-1918, deel 13, Soesterberg, 2007, in voorbereiding. Zie ook Eric R.J. Wils, Fritz Haber - De chemicus die gifgas introduceerde in de Eerste Wereldoorlog. Voor een meer uitgebreide introductie van gifgas in de Eerste Wereldoorlog zie Eric R.J. Wils, Mosterdgas: de koning van de oorlogsgassen, in: Hans Andriessen, Martin Ros en Perry Pierik (red.), De Grote Oorlog. Kroniek 1914-1918, deel 10, Soesterberg, 2006, p. 59-96.
[61] Richter, Chapter 11.
[62] C.H. Foulkes, “Gas! ”. The Story of the Special Brigade, Edinburgh and London, 1934, p. 87-88, 169.
[63] F.S. Noordhoff, Stikgas – De chemische wetenschap voor oorlogsdoeleinden misbruikt, Amsterdam, 1924. Ook gepubliceerd op internet onder www.wereldoorlog1418.nl/gasoorlog/stikgas.html.
[64] Caroline Lahusen, Der Tod aus dem Labor, GeoEpoche, Das Magazin für Geschichte, August 2004, Nr. 14, p. 86-87.
[65] Zie Brown voor de samenstelling van die mengsels. Zie ook René Litan, Kanonnen, springladingen en granaten, De ontwikkeling van de vuurkracht van de artillerie in de periode voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog
[66] Zie voor een recent artikel: Gerhard Kaiser, Wie die Kultur einbrach, Giftgas und Wissenschaftethos im Ersten Weltkrieg, Merkur 56, 2002, p. 210-220.
[67] De Engelse tekst luidt: The contracting powers agree to abstain from the use of projectiles the sole object of which is the diffusion of asphyxiating or deleterious gases.
[68] John Burdon Sanders Haldane (1892-1964) of naar zijn initialen meestal J.B.S. Haldane of kortweg J.B.S. genoemd was de zoon van John Scott Haldane en neef van Lord Richard Burdon Haldane, voormalig Brits minister van Oorlog. J.B.S. Haldane gaf zich in augustus 1914 op als vrijwilliger bij het Schotse Black Watch regiment. Hij werd in april 1915 van het front uit het Midden-Oosten gehaald om zijn vader te assisteren bij het onderzoek naar de effecten van chloor. Vader Haldane had zijn zoon in zijn jeugd al eerder als proefkonijn gebruikt voor onderzoek naar de schadelijke effecten van mijngas. Hij werd na de Eerste Wereldoorlog behalve een voorstaand Brits wetenschapper (geneticus en fysioloog) ook een bekend marxist en schrijver van populaire boeken over wetenschap. Zie Ronald Clark, J.B.S., The Life and Work of J.B.S. Haldane, Oxford, 1984.
[69] J.B.S. Haldane, Callinicus: A defence of chemical warfare, New York, 1925, p. 19. De Engelse tekst luidt: If it is right for me to fight my enemy with my sword, it is right for me to fight him with mustard gas; if the one is wrong, so is the other. Callinicus leefde in de achtste eeuw en geldt als de ontdekker van het Griekse vuur in het Byzantijnse Rijk. Het Griekse vuur was geen chemisch wapen zoals gebruikt in de Eerste Wereldoorlog, maar een middel om brand te stichten. Het juiste recept voor het Griekse vuur is verloren gegaan, maar het bestond vermoedelijk uit salpeter en zwavel gesuspendeerd in een mengsel van dennenhars en aardolie. De vlammenwerper en napalm zijn meer geavanceerde brandwapens.
[70] A. J. Smithers, A New Excalibur, The Development of the Tank 1909-1939, London, 1986.
[71] Christopher F. Foss & Peter McKenzie, The Vickers Tanks, From Landships to Challenger, Wellingborough, 1987.
[72] Smithers, p. 35-36.
[73] Chris McCarthy, The Somme, The Day-by-Day Account, London, 1996, p. 100-109.
[74] Jack Horsfall & Nigel Cage, Cambrai, The Right Hook, Barnsley, 1999.
[75] Gezien het grote aantal joden, hangt de foto eveneens in het nieuwe Joodse Museum in Berlijn als voorbeeld van de geslaagde integratie van de Duitse joden tijdens de Weimar-republiek.
[76] Jean Medawar & David Pike, Hitlers geschenk, Wetenschappers die Nazi-Duitsland ontvluchtten, Baarn, 2001.
[77] Willem de Ruiter en Bart van der Sijde, De nucleaire erfenis, Natuurwetenschap, technologie en kernbewapening in historisch perspectief, Meppel, 1985, Appendix 2, Het Franck-rapport.
[78] David Bodanis, E = mc2, De biografie van de formule die de wereld veranderde, Amsterdam, 2001.
[79] De Ruiter, p. 46.
[80] Dit weigeren van het handen schudden door Rutherford duikt nogal eens op in de literatuur over Fritz Haber. Volgens Szöllösi-Janze, p. 584-585, speelde dat in het voorjaar van 1924 en niet in 1933 toen Haber in Cambridge verbleef. Later in 1924 schijnt Rutherford overigens wel een hand gegeven te hebben.
[81] Cornwell, Hoofdstuk 29, Farm Hall.


 © 2006 - De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur Eric R.J. Wils.
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk toestemming vereist van de auteur.

  naar homepage


 
eXTReMe Tracker