inhoudsopgave | volgende pagina

  


De ontwikkeling van het kanon in de 19e eeuw

Het belangrijkste wapen van de artillerie is het kanon waarvan het eerste exemplaar al uit de twaalfde eeuw zou dateren. Beschrijvingen en tekeningen van geweren verschenen reeds in 1325; voor het eerst werd melding gemaakt van het gebruik daarvan door de Engelsen in de slag van Crécy in 1346. De eerste schriftelijk vastgestelde meldingen van het gebruik van een kanon zijn van latere datum.

Afbeelding van het kanon zoals het aan het begin van de 19e eeuw
o.a. door de Nederlandse Gele Rijders werd gebruikt

Een kanon bestaat in beginsel uit een loop en een onderstel. De loop is een holle buis die aan één kant is afgesloten door een bodem, ook wel kulas genoemd. Het onderstel, veelal affuit genoemd, bestaat uit een paar wielen, met elkaar verbonden door een as, en een opbouw waarin of waarop de loop kan worden bevestigd. In vroegere eeuwen waren loop en affuit onbeweeglijk met elkaar verbonden. De loop was van binnen geheel glad, maar al vroeg (ca. 1500) freesde men in de langsrichting van de loop rechte groeven om de vervuiling van de loop tegen te gaan.

In de negentiende eeuw was men in de werkplaatstechniek zover gevorderd dat een spiraal in de loop kon worden gefreesd; bij geweren was dat omstreeks 1800 mogelijk, bij kanonnen kon dat pas na 1850. Het overblijvende materiaal noemt men de velden, terwijl de groef zelf de trekken van de loop vormt. Met deze getrokken loop kan aan de kogel een draaiing worden gegeven die een stabiliserend effect heeft op de baan, die de kogel af gaat leggen. Die stabilisatie werkt echter alleen goed als de rotatie-as van de kogel samenvalt met zijn bewegingsrichting. Met een stabielere kogelbaan gaat de nauwkeurigheid en de trefzekerheid omhoog en wordt ook de schootsafstand van het geschut verhoogd. Dit stabiliserend effect gaat verloren naarmate de loop meer verticaal wordt gericht, dus wanneer de schiethoek groter wordt, vandaar dat mortieren zijn voorzien van een gladde loop.

Nadat de loop gereinigd was van de restanten van het vorige schot werden de kruitladingen (kardoezen) en de kogel aan de voorkant in de loop gebracht, de z.g. voorladers. Dit was omslachtig en tijdrovend, daarom heeft men lang gezocht naar mogelijkheden om de granaat van achteren in de loop te laden. De vaste kulas werd gewijzigd in een scharnierend, en in gesloten toestand vergrendelbaar sluitstuk, zodat de granaten voortaan van achteren in de loop geschoven konden worden. De toepassing van sluitstukken maakte het ook mogelijk de granaten aan de achterzijde te laden, en granaat en kardoes achter elkaar in te brengen. Met deze voorziening kon een grote vooruitgang in de vuursnelheid en het bedieningsgemak van het kanon worden geboekt. Alleen mortieren zijn tegenwoordig nog voorladers!

Als reactie op het afvuren van een schot ondervindt de loop een terugstoot. Omdat loop en affuit onbeweeglijk met elkaar waren verbonden, rolt het kanon na elk schot een aantal meters achteruit en moet vervolgens voor het volgende schot weer naar zijn oorspronkelijke plaats terug gerold worden en opnieuw op het doel gericht worden. Dit kost allemaal (veel) tijd en resulteert dan ook in een lage vuursnelheid en een geringe nauwkeurigheid door de grotere spreiding van de granaten.

Het Franse 75 mm kanon 

Artilleristen begonnen het probleem van de terugloop nauwkeurig te bestuderen. Met het loskoppelen van loop en affuit en het aanbrengen van een modern rem- en terugloopsysteem was in principe het probleem opgelost. Terwijl de Duitsers voorkeur hadden voor een systeem met veren, kozen de Fransen voor hun beroemde 75 mm kanon voor het hydropneumatische systeem, dat onder leiding van kolonel Deporte was ontwikkeld. De loop plus het terugloopsysteem werden nu op het affuit gemonteerd en in principe kan de loop dan achteruit lopen terwijl het affuit stil blijft staan. Zij bewegen zich (min of meer) onafhankelijk van elkaar.

Het affuit werd met een "spade" in de grond verankerd en was dus tijdens het schieten onbeweegbaar. Omdat het kanon niet meer van zijn plaats kwam, hoefden na elk schot slechts kleinere correcties worden aangebracht. Het tijdrovende repositioneren kwam te vervallen, de vuursnelheid van het kanon werd aanzienlijk verhoogd, terwijl ook de nauwkeurigheid van de schoten sterk verbeterde. Nieuwe inzichten in de optiek en verbeteringen in de productie van lenzen brachten ook sterk verbeterde richtmiddelen in de markt die de nauwkeurigheid en de trefzekerheid van het moderne kanon op een nog hoger niveau brachten.

Een vurend Frans 75 mm kanon

De schootsafstand van het kanon kon ook nog verder verhoogd worden door het gebruik van verbeterde granaten met moderne springstoffen. De nieuwe kanonnen hebben een schootsveld van 8 tot 18 km. En dat betekent dat de verdedigers van een fort niet eens kunnen zien van waar zij beschoten worden. Artillerie waarnemers moeten dus ook over andere observatiemiddelen gaan beschikken dan tot dusver gebruikelijk was. Tenslotte hebben de ontwikkeling van nieuwe staalsoorten en van toepassing van andere nieuwe metallurgische technieken tot gevolg gehad dat de fabricage van lopen sterk verbeterd kon worden. Door toepassing van "frettage" bijvoorbeeld kon de loop aan het begin, ter hoogte van de kamer, veel dikker gemaakt worden dan aan het uiteinde van de loop.

Samenvatting van de verbeteringen aan het kanon:  
- de invoering van de getrokken loop
- de invoering van het sluitstuk
- de ontwikkeling van de teruglooprem
- de ontwikkeling van nieuwe richtmiddelen
- de verbeterde fabricagemethodieken
- de ontwikkeling van nieuwe springstoffen
- de verbetering van de granaten

 

    inhoudsopgave | volgende pagina