Strijdtoneel in de Vogezen
door Hans van Lith



De situatie voor 1914

Toen Frankrijk in 1871 Elzas-Lotharingen aan Duitsland moest afstaan, schoof de Frans-Duitse grens een flink stuk naar het westen op. Lag die oorspronkelijk aan de Rijn, nu kwam die te lopen over de toppen van de Vogezen. Grote steden als Metz en Thionville in het noorden, Straatsburg, Colmar en Mulhouse in het zuiden werden Duits. Maar ook kleinere steden als Thann kregen een ander landsbestuur. De fraaie grenspalen met de adelaar en het opschrift Deutsches Reich - zoals die te zien zijn in het museum Pierre Noël in Saint Dié - stonden echter nóg verderop in de richting Parijs.... 

Bij de Fransen zette dit verlies natuurlijk veel kwaad bloed en al gauw ontstond de wens tot een revanche. Bovendien traden de Duitsers - zeker aanvankelijk - soms hard op tegen de nieuwe landgenoten. De regering in Parijs en patriottische organisaties hebben het altijd doen voorkomen of de afgestane gebieden zuchtten onder het Duitse juk en ernaar smachtten terug te keren in de schoot van het moederland. Deze politieke propaganda moet - zoals elke propaganda - echter met enige reserve worden bekeken. 

Duitse begraafplaats achter de Hartmannswillerkopflinies

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, waren er sinds 1871 bijna vijfenveertig jaar verlopen. De Fransen, die Parijs nog als hun hoofdstad hadden gekend, waren inmiddels bejaard of al gestorven. Er was een compleet nieuwe generatie opgegroeid, die inmiddels al weer kinderen had in de tienerleeftijd. Zij kenden de Franse tijd hoogstens nog uit verhalen van hun ouders en grootouders en hadden verder een Duitse scholing ontvangen. En zou hun reactie op de verhalen van 'toen' anders geweest zijn dan die van mijn kinderen over een latere periode? 'Toe pa, niet wéér over de hongerwinter!' De intellectuele (traditionele) bovenlaag dacht voor een belangrijk deel nog wel Frans en die groep zag terugkeer naar Frankrijk zeker met vreugde tegemoet. Maar voor de rest van de bevolking lag het toch een beetje anders. 

In de Duitse tijd was er veel gedaan aan de ontwikkeling van het gebied. Er waren wegen en spoorwegen aangelegd, ziekenhuizen en scholen gebouwd. De mensen leefden in een redelijke mate van welvaart. Frankrijk was figuurlijk ver weg.... Daar konden ook de nationalistische prenten van Georges Scott niets aan veranderen. Na 1870 ontplooide de Franse verdediging zich in de richting van de Maas en de Moezel. Zij omvatte - achter de Vogezen - de grote versterkte steden Belfort, Epinal en Toul en een aantal forten, die een front vormden tussen Belfort en Epinal: de forten van de Boven Rijn, van de Ballon, van Servance, Rupt, Remiremont en Auches. 

De verdediging was in handen van een leger, bestaande uit het 20e, het 21e (in de Vogezen) en het 7e korps (voor Belfort), met voorposten op de beboste hellingen van de Vogezen. Ze werden gerekend tot de elite troepen van de Infanterie en de Jagers en waren vooral afkomstig uit de garnizoenen in Baccarat, Saint-Dié, Rambervillers, Epinal, Remiremont en Gérardmer. Zij lagen tegenover onderdelen van het XIVe en het XVe Korps van de Duitsers. 

Augustus 1914

We kenden in het West Europa van vlak voor de Eerste Wereldoorlog twee grote krijgsplannen: het Duitse Schlieffenplan en het Franse Plan XVII. Dat laatste beoogde vooral de herovering van de in 1871 de verloren gebieden. Na de Duitse oorlogsverklaring aan Frankrijk van 4 augustus 1914, maakte het Franse leger zich direct op Plan XVII uit te voeren. In deze bijdrage komen uiteraard alleen de Vogezen aan de orde. Het Franse opperbevel had het plan in Lotharingen een offensief te beginnen om in dat gebied zoveel mogelijk Duitse troepen vast te houden. Dit offensief - in de richting van Sarrebourg-Morhange - moest rechts gedekt worden door de verovering van de toppen van de bergkammen van de Vogezen. 

Franse troepen staan gereed voor een aanval

Op 7 augustus - tussen Belfort en de Col de Bussang (iets ten noorden van deze stad en al veroverd op 5 augustus) - rukten de Fransen in drie kolonnes naar het oosten op: in het midden de 14e divisie infanterie richting Massevaux en Mulhouse, rechts de 27e en de 8e brigade dragonders naar Dannemarie en Altkirch en links de 41e divisie infanterie richting Thann. Cernay en Thann werden zonder problemen bereikt en ingenomen. Altkirch werd 'met de bajonet' veroverd. De Duitsers trokken zich terug uit Mulhouse in de richting van het bos van Hardt. 

Op 8 augustus rukten de Fransen Mulhouse binnen. Deze snelle successen wekten in Frankrijk grote geestdrift. Het Duitse opperbevel had snel in de gaten dat de Franse troepen tamelijk gering in aantal waren. Zij voerden versterkingen aan vanuit Huningue en Straatsburg en deden in de nacht van 9 op 10 augustus een tegenaanval. De Fransen verdedigden zich fel, maar konden toch niet verhinderen dat zij ver werden teruggeslagen en dat een groot deel van het herwonnen gebied weer verloren ging, met onder andere de steden Mulhouse en Thann. 

Deze terugtocht kon grote gevolgen hebben voor het offensief in Lotharingen dat hoe dan ook op zijn rechterflank gedekt moest zijn. De Franse hergroepeerden zich en het bevel van een nieuw 'Leger van de Elzas' werd toevertrouwd aan generaal Pau. Het bestond uit het 7e korps, de 44e divisie infanterie en een groep van vier reserve divisies in Belfort en een groep van vijf bataljons alpenjagers om de toppen van de Vogezen te behouden. 

Op 14 augustus gingen de Fransen opnieuw in de aanval richting Thann, Mulhouse, Altkirch en Colmar. Thann werd weer snel genomen. De Duitsers trokken zich terug in de voorsteden en op de plateaus ten westen van Mulhouse. Opnieuw rukten de Fransen de stad binnen. De Duitsers namen de wijk naar het bos van Hardt, achter Mulhouse. De Fransen maakten zich op voor nieuwe aanvallen. 

Vanaf 23 augustus, door gebeurtenissen in Lotharingen en in België en het oprukken van de Duitsers in het noorden en westen van Frankrijk, was het voorbij met de Franse successen in de Elzas. Delen van de legermacht moesten elders worden ingezet, de Fransen trokken zich terug en richtten defensieve stellingen in op de bergkammen en voor Belfort. De linie in de dalen verliep vlak voor Thann langs, dat in Franse handen bleef. 

Vanaf 25 september begon het front zich te stabiliseren. St. Dié was en bleef Frans. Moeizaam ontstond er een linie - waar vaak hevig om gevochten werd - over de bergtoppen, waarvan posities als Tête de Faux, Lingekopf en Hartmannswillerkopf deel uitmaakten. 

De strijd in 1915 

De verdere oorlogsjaren beperkten de activiteiten in dit gebied zich tot felle regionale gevechten, vooral gedurende het jaar 1915. Zij vonden in het bijzonder plaats in drie sectoren: rond St. Dié, boven de dalen van de Fecht en de Weiss, in het massief van Linge en rond Metzeral en in de zuidelijke Vogezen, rond Hartmannswillerkopf (Vieil-Armand). Tot het einde van de oorlog bleef de militaire situatie van de Elzas in feite onveranderd. Plezierig was het verblijf in de Vogezen zeker niet. Vooral in de winter konden er barre weersomstandigheden heersen en was het vaak bitter koud. Bovendien waren granaatinslagen in de rotsachtige bodem extra gevaarlijk, door de rondvliegende rotssplinters, die naast de granaatscherven een extra gevaar vormden. 

Hartmannswillerkopf - Station Proesser 
Dit is de aankomstplaats van kabelbaan D2 vernoemd 
naar Major Sproesser commandant van de 82e Landwehr Brigade.

De Duitsers richtten zich overigens comfortabel in, op de hellingen die dekking boden tegen de Franse artillerie. Er kwamen onderkomens, tuintjes en verblijven die zelfs namen kregen. Vooral op de Lingekopf is duidelijk het verschil te zien tussen de goed versterkte Duitse stellingen en de - vlakbij gelegen - provisorische loopgraven van de Fransen. De Duitsers stelden zich veel meer in op de verdediging, terwijl het Franse opperbevel er vaak van uitging dat je hieraan niet zoveel aandacht hoefde te besteden, omdat de loopgraven in feite toch maar tijdelijk waren en een intermezzo vormden in de opmars naar Berlijn.... 

Het einde van de oorlog

Nadat op 11 november 1918 de wapenstilstand was getekend, mochten de Fransen vanaf 17 november 00.00 uur de Duitse linies oversteken. Nog diezelfde dag daalden de Franse troepen af van de toppen van de Vogezen naar de oostelijke dalen. In de middag waren ze in Schirmeck, Saales, Sainte-Marie-aux-Mines en Munster. 

Op 18 november waren Sarrebourg, Phalsbourg, Colmar, Marmoutiers, Wasselonne, Molsheim, Obernay, Bar. Ribeauville en Mulhouse weer Frans. De volgende dag rukten de Franse legers Saverne en Strasbourg binnen. De dagen daarop kwam zo ongeveer de hele Franse militaire top in deze stad zijn opwachting maken, inclusief president Poincaré. De revanche was een feit.... 

   vogezen-pagina    veldslagen pagina    homepage