naar Somme pagina - naar homepage


Somme 1916 - Het menselijk lijden
Over slachtoffers (doden, gewonden en verminkten)
en de praktijk van de medische hulpverlening


door Leo van Bergen

'Somme 1916 - Het menselijk lijden'1) is de enigszins bewerkte tekst van de lezing van Leo van Bergen, die op 3 september 2006 werd gegeven in het cultuurcentrum Paradiso te Amsterdam. Deze lezing was de eerste in een cyclus van vijf over ‘Strijdtonelen’ waarbij de sprekers was gevraagd ‘het menselijk lijden tijdens de veldslagen in woord en beeld aanschouwelijk te maken’.
Leo van Bergen koos hiervoor de beruchte Slag bij de Somme (1916) die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog leidde tot een massale Brits-Duitse slachtpartij, een gevolg van de verschrikkelijke logica van de totale oorlogvoering.

Inhoudsopgave

Inleiding
Het echte massavernietigingswapen: ‘good old artillery’
The Death of Innocence
De zwarte dag uit de Britse militaire geschiedenis: 1 juli 1916
Uitzonderlijk voor één dag – normaal voor vier dagen
De totale verliezen bij de slag aan de Somme
De voordelen van modder en granaten
Zinloosheid en gekte
Meer doden door artillerievuur dan door ziekte
De keten van de medische verzorging
Staat, maatschappij en gezondheidszorg
De perfecte soldaat volgens een militair arts
Over de auteur
Noten

Inleiding
Het woord Somme is een woord dat iedereen met een beetje historisch besef eerder aan bloed, zweet en tranen, eerder aan dood, verwonding en verminking zal doen denken, dan aan wat het eigenlijk is: de naam van een lieflijk riviertje dat door het prachtige noorden van Frankrijk stroomt.
 

Het woord Somme dankt deze twijfelachtige eer aan een slag die werd gevoerd in het midden van de Eerste Wereldoorlog, vaak gesymboliseerd door de bovenstaande foto van een wanhopig kijkende Britse soldaat die een gewonde in veiligheid probeert te brengen. Let wel: deze foto werd genomen op de twééde dag van de slag. De gewonde stierf overigens een half uur nadat de foto werd genomen.

In de Eerste Wereldoorlog raakten legers van een tot dan ongekende omvang met elkaar in conflict. Legers die de beschikking hadden over verder geperfectioneerde wapens zoals de mitrailleur – een wapen dat geknipt bleek voor de loopgraafoorlog waarin de strijd verzandde –, of de beschikking kregen over tot dan onbekend wapentuig zoals de tank, gas en vlammenwerper. Het leven van de soldaat ging zich afspelen in gangen in de grond, vol modder en vergeven van luizen en ratten.
 
Het echte massavernietigingswapen: ‘good old artillery’
Het was echter de artillerie die het beeld van de oorlog het meest zou bepalen en die verantwoordelijk werd voor ongeveer 90 procent van de doden en gewonden. En wat voor doden en gewonden. Ontplofte granaten zorgen zelden of nooit voor mooie wonden. De beelden van nagenoeg intacte doden die in de meeste oorlogsfilms zijn te zien, zijn dan ook pure fictie. De films die wel waarachtige beelden van slachtoffers laten zien, staan vaak te boek als anti-oorlogsfilms – hetgeen tot de conclusie leidt dat de waarheid over oorlog blijkbaar een argument tegen oorlog is.

Foto uit Ernst Friedrichs Krieg dem Kriege.
De gewonde overleefde.

De Eerste Wereldoorlog was een moderne oorlog waarin voor het eerst aan beide zijden van het front industriële grootmachten aanwezig waren, die bovendien enorme legermachten op de been konden brengen. Het werd daardoor niet zozeer een oorlog van mens tegen mens, maar van economie tegen economie: een oorlog die door de Duitsers Materialschlacht zou worden genoemd.

Hierbij kwam dat het militaire denken – ondanks een enkele waarschuwing – bepaald werd door de aanval. De attaque a l’outrance, zoals de Fransen zeiden, terwijl de omstandigheden in het voordeel van de verdediging bleken te zijn. Dit maakte dat het overheersende beeld van het slagveld een beeld van leegte was, een veld waarop niemand te zien was, maar waarop desondanks dagelijks duizenden het leven lieten.

Maar – en dat was het grote probleem van de oorlog – de oorlog kon niet door verdedigen worden gewonnen. De aanvallen moesten dus wel doorgaan, ook toen na een tijd duidelijk werd dat dit militair bedenkelijk, en humanitair rampzalig was.
  
 
The Death of Innocence
Bij de Somme kwam daar nog een probleem bij. Het Britse leger bestond toen uit de vrijwilligers die de oproep van Kitchener hadden gevolgd. Deze vrijwilligers werden echter, ondanks al hun training, door de Britse generaals niet voor vol aangezien. Zij moesten dus vooral niet zelf gaan nadenken en handelen, maar gewoon doen wat hun werd gezegd. Het beroemde ‘Bevel is bevel’ is dan ook in ieder geval in militair opzicht eerder tekenend voor de Britten (en de Fransen) dan voor de Duitsers.

Het Britse bevel was dat de soldaten stapvoets naar de Duitse stellingen moesten wandelen, omdat die door het voorafgaande, zeer intensieve, één hele week durende bombardement toch niet meer zouden bestaan. De troepen zouden, zo was althans de gedachte, helemaal niet hoeven te vechten. En inderdaad: zeer velen hebben niet hoeven te vechten. Het leger van oorlogsvrijwilligers was geboren tijdens een zware bevalling te Loos in 1915, waar de Britten voor het eerst zelf gifgas inzetten, dat overigens veelal de eigen troepen trof. Een klein jaar later werd dat leger bij de Somme alweer ten grave gedragen.
  
De zwarte dag uit de Britse militaire geschiedenis: 1 juli 1916
Op 1 juli 1916 gingen in de buurt van de plaatsen Albert en Peronne 150.000 soldaten – 100.000 Britse en 50.000 vaak vergeten Franse – ‘over the top’. Helaas bleek echter al snel het idee dat het voorafgaande bombardement de Duitse stellingen en de Duitse soldaten volledig zou hebben vernietigd, waardoor de al zolang gewenste ‘final breakthrough’ een ‘piece of cake’ zou zijn, een idee fixe.

Het bleek een vergissing, zoals het in al de voorafgaande slagen een vergissing was geweest en tot en met de Derde Slag om Ieper (najaar 1917) een vergissing zou blijven. Mede omdat één op de drie bommen niet explodeerde, waren de Duitse stellingen niet stuk, het prikkeldraad niet vernietigd en de Duitse soldaten weliswaar halfgek van het lawaai, het voortdurend trillen en schudden van de aarde en het daaruit voortkomende totale gebrek aan slaap, maar niet dood.

De geallieerde troepen werden dan ook op een hels mitrailleurvuur getrakteerd, waardoor op die allereerste dag van de slag om de Somme maar liefst 20.000 Britten het leven lieten. Een aantal van 40.000 van hen raakten al dan niet zwaar gewond. Aantallen waar de medische dienst niet alleen niet op was berekend, zoals die dienst - militair geneeskundige dienst en nationale Rode Kruisvereniging tezamen - altijd een veel te optimistische schatting maakte van het aantal bedden dat nodig zou zijn.

Ter verdediging moet wel worden opgemerkt dat zij ook niet op dergelijke aantallen berekend had kunnen zijn. Dit neemt niet weg dat in de voorafgaande planning door het Royal Army Medical Corps met 10.000 doden en gewonden rekening werd gehouden, hetgeen ook nog eens een naar boven bijgestelde calculatie van een eerder plan was.

Het was overigens niet op elke afzonderlijke plek van de aanval Brits militaire kommer en kwel, wat moge blijken uit de 6.000 eveneens vaak vergeten Duitse soldaten die op deze dag zijn gesneuveld of gewond geraakt. Maar over het geheel genomen was het dat wel degelijk.

Slechts de helft van de mensen die deze dag niemandsland introkken, haalde ongeschonden de avond. Van de 60.000 soldaten die als eersten de loopgraaf verlieten, was de helft al binnen een half uur gewond geraakt of gedood.

Nooit tevoren en nooit daarna stierven zoveel soldaten van één leger op één dag op zo’n beperkt gebied. Weliswaar was het totale aantal doden tijdens de eerste dag van de Derde Slag om Ieper vergelijkbaar, maar toen was de verdeling Brits-Duits niet vier op één, maar ongeveer één op één.

Ter vergelijking verder: tijdens de slag om El Alamein in de Tweede Wereldoorlog, die toch ook als behoorlijk bloedig bekend staat, verloren de Britten in twaalf dagen 13.500 man. Let wel: doden, gewonden en vermisten bij elkaar.

Tijdens de zogenaamde Zwarte Week van de Boerenoorlog waren er 3.000 doden en gewonden te betreuren geweest; in totaal kostte de gehele Boerenoorlog ‘slechts’ iets meer dan 20.000 Britse soldaten het leven als gevolg van vijandelijk vuur en ziekte tezamen. En als we ziektes buiten beschouwing laten, dan vielen die ene dag aan de Somme meer Britse doden dan tijdens de Krimoorlog, de Boerenoorlog en de Koreaanse oorlog bij elkaar.

Schrijver-soldaat Siegfried Sassoon, wiens peloton niet tot de eerste rij behoorde, wierp na het scheren even een blik op het slagveld. Een vluchtige blik, want alleen kijken bracht hem al in levensgevaar. Het was alsof hij een ‘zonovergoten beeld van de hel’ zag.2)  

Een luitenant van de 4th Tyneside Scottish draaide zich om toen hij de vijandelijke loopgraaf had bereikt en riep: ‘O mijn God, waar zijn de rest van de jongens?’ Slechts twee anderen hadden met hem de oversteek volbracht.3)  

Een sergeant van de 3rd Tyneside Irish schreef dat hij bij het verlaten van de loopgraaf links en rechts van zich lange rijen mannen zag. ‘Toen hoorde ik het “patter, patter” van machinegeweren in de verte. Toen ik nog tien meter had gelopen liepen er nog maar een paar man om mij heen; toen ik twintig meter had gelopen bleek ik alleen te zijn. Toen werd ik zelf geraakt.’4)  

Hoe desastreus de aanval was, wordt duidelijk als de verliezen worden opgesomd van een aantal verschillende regimenten en divisies, die vrijwel allemaal prikkeldraad op hun weg vonden, als ze al zover kwamen. Van het  Newfoundland Battalion sneuvelden 658 van de 726 soldaten en alle 26 officieren. Van de VIIIste Britse divisie werden twee complete brigades neergemaaid. In minder dan twee uur tijd verloor die divisie 218 van de 300 officieren en 5.274 van de 8.500 soldaten.

 
Uitzonderlijk voor één dag – normaal voor vier dagen
En de slachting ging maar door. De eerste drie dagen verloren de Britten per dag per divisie (idealiter 12.000 man) gemiddeld 101 officieren en 3.320 soldaten. Tijdens de tweede week waren de verliescijfers voor het gehele leger 10.000 per dag. Geen wonder dus dat Agnes Savill, arts van het Royaumont Scottish Women’s Hospital, noteerde dat op 2 juli de stroom gewonden begon binnen te komen en dat die stroom tien dagen lang aanhield.

Daarna zakte het naar het, in het licht van het voorgaande bijna draaglijke cijfer van 2.500 soldaten per dag. Zelfs nadat de oorlogsomstandigheden in eendrachtige samenwerking met de herfstregens, de grond nagenoeg onbegaanbaar hadden gemaakt, werden de aanvallen niet stopgezet.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat iemand het schrikbarende cijfer van 20.000 doden op één dag wel eens heeft gerelativeerd. Het was een cijfer dat niet alleen tijdens de Slag aan de Somme, maar tijdens de gehele Eerste Wereldoorlog, met zijn 9.000.000 doden, iedere vierde dag werd behaald.

Die eerste dag bracht de Duitsers, althans in vergelijking met de aanvallende Britten, dus slechts weinig verliezen. Maar ook zij zouden, vooral omdat ze zich niet tot verdedigen wensten te beperken, in de loop der maanden zware verliescijfers optekenen, cijfers die ze al kenden van Verdun.

Schrijver-soldaat Ernst Jünger vroeg een van de soldaten die van het front terugkeerden, naar zijn ervaringen. Die soldaat verhaalde over eindeloze offensieven, velden vol lijken, dorst, smekende gewonden. ‘Wie valt, blijft liggen. Hulp is uitgesloten. Niemand weet of hij levend terugkeert.’5) Na de slag zouden de Duitsers zich dan ook op de versterkte Siegfriedlinie terugtrekken.

Het waren met name de bosrijke gebieden die de soldaten van beide zijden schrik aanjoegen. Stonden voor de Britten het Bois Delville, door hen al snel omgedoopt in Devil’s Wood, en het Bois des Fourcaux, High Wood, synoniem voor moord en doodslag, voor de Duitsers was het Bois St. Pierre Vaast, nabij Sailly-Saillisel, tussen Péronne en Bapaume, een oord van terreur.

Rudolf Binding schreef zijn bevindingen neer in het over het algemeen sobere  Aus dem Kriege:

  Lijken van mens en dier, wapens en materiaal onder de aarde en modder, krom getrokken, omhoog stekend naar de hemel, weggetrapt en de grond, opnieuw in de lucht gegooid, kapot, vormeloos. Hele batterijen manschappen en geschut, samengeklonterd, onontwarbaar in de smeltkroes van een monsterlijke stampmachine.6)  

Sergeant Billy Hay schreef over een strategisch belangrijk kruispunt bij High Wood:

  Overal lagen mannen, stapels mannen, niet één of twee, maar overal stapels, allemaal dood. […] Het leek wel alsof ze zomaar mannen aan bleven voeren om zonder reden vermoord te worden. Er leek geen echte reden te zijn. Het was onmogelijk die positie in te nemen, niet met een frontale aanval. Niet in High Wood.7)  

Maar de gevechten in het Bois des Fourcaux waren ook voor de Duitsers kostbaar. Unteroffizier Gottfried Kreibohm:

  'Het artillerievuur was moordend. Bijna iedere granaat landde in de loopgraaf. Sommigen werden levend begraven terwijl anderen in de lucht werden gesmeten.'8)  

De strijd om het Bois Delville was zo mogelijk nog gruwelijker. Van de daar ingezette drieduizend soldaten van de South-African Brigade kwamen er iets meer dan 750 terug, van wie er ongeveer zeshonderd gewond waren. De overigen waren in het bos achtergebleven, niet gewond, niet krijgsgevangen, maar dood. Alle 2.250. Volgens Lyn Macdonald, historica van de Eerste Wereldoorlog, was dit waarschijnlijk het zwaarste verlies van één brigade in één slag gedurende de gehele oorlog.

Normaliter is tijdens een oorlog, ongeacht het gebruikte wapentuig, de verhouding tussen doden en gewonden ongeveer één op vier. Zelfs bij de Britten op die zwarte eerste julidag was de verhouding nog één op twee. De Zuid-Afrikanen kregen een verhouding van vier doden op elke gewonde te verwerken.

Tegen het einde van de maand juli waren de Britse verliezen gestegen tot boven de 160.000 manschappen, bijna tweemaal de gehele sterkte van de British Expeditionary Force (BEF) te Mons 1914; een aantal van 40.000 van hen was dood.

Tegen het eind van september was het aantal doden al tot 90.000 gestegen; 230.000 gewonden waren naar de basishospitalen getransporteerd, wat in drie maanden een fractie minder was dan in de zestien voorafgaande oorlogsmaanden bij elkaar. Maar ondertussen begonnen de Britse aanvallen wel steeds meer Duitse verliezen op te leveren.
 
 
De totale verliezen bij de slag aan de Somme
Een schatting – want meer is het niet en zal het ook nooit zijn, niets zo onzeker als verliescijfers in een oorlog – leert dat toen midden november 1916 de slag letterlijk en figuurlijk was doodgebloed, alles bij elkaar zo’n 3.000.000 soldaten aan de slag hadden meegedaan. Van hen hadden 400.000 Britten, ongeveer 200.000 Fransen, en ongeveer 600.000 Duitsers óf hun leven - respectievelijk 100.000 Britten, 50.000 Fransen en 165.000 Duitsers - óf een deel van lijf en leden dan wel hun verstand verloren. Dit alles dus op een gebied van ongeveer veertig kilometer lang en tien kilometer breed.

Na het wederom met grote verliezen innemen van Beaumont-Hamel op 13 november, een van de doelen van die allereerste julidag, werd de strijd gestaakt. De weersomstandigheden maakten verder vechten nu echt onmogelijk. Alles bij elkaar waren de geallieerde troepen toen nog zes kilometer van bijvoorbeeld Bapaume verwijderd, nog zo’n plaats die eigenlijk de eerste dag al ingenomen had moeten zijn.

Evenals Verdun, de slag die al vanaf februari iets zuidelijker woedde en ook pas in november zou eindigen, was de Somme geen gevecht, maar een gezamenlijke, massale slachtpartij, een gevolg van de verschrikkelijke logica van de totale oorlogvoering.

De Somme maakte voor beide zijden de waanzin van in ieder geval deze oorlog duidelijk. Edmund Blunden schreef:

  'Geen van beide partijen had de oorlog gewonnen, noch kon hem winnen. De Oorlog had gewonnen, en zou doorgaan met winnen.'9)  

En de Duitse soldaat Georg Steinbrecher, gestorven in april van het erop volgende jaar, liet in november 1916 vanuit de loopgraven weten dat ‘[d]e dood de enige overwinnaar’ was.10)  
 
De voordelen van modder en granaten
Het uiteindelijk veroverde gebied na zo’n vier maanden strijd was zo gering dat, gezien het aantal doden, het zijn goede kanten bleek te hebben dat het slagveld in modder was veranderd die zich langzaam maar zeker boven de lijken sloot en dat de niet aflatende artilleriebeschietingen de overige, soms al deels ontbonden lijken zodanig schonden dat er geen zichtbare resten van overbleven.

Anders hadden de soldaten na verloop van tijd over de dode lichamen van hun al dan niet vijandelijke voormalige collega’s de aanval of de terugtocht moeten inzetten, iets wat overigens incidenteel ook werkelijk is voorgekomen. Begraven van al die lijken was immers een ondoenlijke zaak.

Dit tafereel herhaalde zich een jaar later op nog grotere schaal in de nabijheid van Ieper, tijdens de Derde Slag om Ieper, enigszins foutief ook wel de slag om Passendale genoemd. Een vergelijkbaar aantal doden, nog fellere artillerie, nog meer en vooral nog vloeibaardere modder en een nog veel kleiner stuk terreinwinst voor de aanvallende Britten.

Het maakt het verschil zichtbaar tussen de Sitzkrieg van 1914-1918 en de Blitzkrieg van 1939-1945. Operatie Barbarossa, de aanval van Duitsland op de Sovjet Unie in de zomer en het najaar van 1941, kende een met Somme en Ieper vergelijkbaar aantal doden en een vergelijkbare duur. Maar de Duitsers stonden na die tijd wel diep in de onmetelijke Sovjet-Unie.
  
 
Zinloosheid en gekte
De discrepantie tussen inspanning en zichtbaar resultaat wordt naast andere verklaringen ook wel als reden aangevoerd voor het enorme verschil in geestelijke problematiek tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.

Niet zozeer het geweldspotentieel, niet zozeer het zien sneuvelen van kameraden, maar het al dan niet fictionele idee van absolute zinloosheid en het maar al te non-fictionele idee niet aan het geweld te kunnen ontsnappen, droegen in de Eerste Wereldoorlog bij aan het grote aantal gevallen van shell-shock, Kriegsneurose, chocq du geurre, of, zoals de Vlamingen het noemden, d’n klop. Zij waren met name het gevolg van allerlei vormen van angst, niet te verwarren met lafheid, een angst onder andere gevangen in een tekening van de Duitser Ernst Stadler.

Dat de aard van de oorlog een van de oorzaken van het grote aantal geestelijke problemen was, is ook af te lezen aan de geschiedenis van die oorlog zelf. In 1918 werden de loopgraven verlaten toen eerst de Duitsers wisten op te rukken en daarna de geallieerden het initiatief wisten over te nemen.

Eindelijk was de loopgraafoorlog een ‘war of movement’ geworden. De prijs die daarvoor werd betaald was echter zelfs voor de Eerste Wereldoorlog hoog. Het aantal doden was gigantisch, maar het aantal psychisch gewonden daalde.
  
Meer doden door artillerievuur dan door ziekte
De Eerste Wereldoorlog staat wel bekend als de eerste oorlog waarin meer soldaten sneuvelden door al dan niet vijandelijk vuur, dan dat er aan ziekten overleden. Dit is wel op het conto van de verbeterde medische hulpverlening geschreven, maar daar zijn vragen bij te stellen.

Ten eerste zorgde die verbeterde medische hulpverlening er natuurlijk ook voor dat er steeds minder soldaten aan verwóndingen overleden, en ten tweede sprak daarbij ook het simpele feit van het enorme aantal doden door kogel en granaat een woordje mee. Als dat getal hoog is, is het wat gemakkelijker om dat andere getal lager te krijgen.

Want ziekten tierden welig door de abominabele omstandigheden in de loopgraven met hun enorme hoeveelheden ongedierte en hun concentratie van veel mensen op een klein oppervlakte. Behalve typische ziekten als loopgraafvoet of loopgraafmond, kan worden gewezen op tyfus, dysenterie of longontsteking. En dan waren er nog de genoemde geestesziekten.
 
De keten van de medische verzorging
De medische verzorging begon in het niemandsland, met het proberen de gewonden terug te brengen naar de hulpposten. Daarvoor waren, door de abominabele terreinomstandigheden, vaak niet twee, maar wel acht en soms zelfs nog meer mensen noodzakelijk. Die ploeterden dan uren door de modder om hun gewonde, als die nog leefde, in een misschien één kilometer verderop gelegen hulppost te krijgen.

In de loopgraaf zelf was het vervoer problematisch omdat de draagbaar vaak alleen verplaatst kon worden door hem boven het hoofd op te tillen, waardoor die dus boven de beschermende loopgraafwand uitstak.

In de medische hulppost was het overvol, zodat de gewonden vaak buiten de post verpleegd moesten worden, hetgeen overigens slechts een beetje minder hygiënisch was dan in de post zelf, die vaak niet meer dan een tent of een grot was met wat planken of een tafeltje waarop de meest noodzakelijke zorg kon geschieden.

De terugtocht geschiedde per ambulance, die vaak in de modder bleef steken. En als dan eindelijk de grote basishospitalen in het achterland waren bereikt, bleek dat ook die over- en overvol waren.

Een militair basishospitaal in Berlijn

Kortom, de praktijk van de medische hulp was: te veel gewonden, te weinig artsen en verpleegkundigen, te weinig materiaal, slechte en veel te kleine hulpposten, en in de ziekenhuizen in het achterland was het niet veel beter.

Dit leidde tot een enorme afstomping bij de hulpverleners, die enerzijds noodzakelijk was, maar anderzijds funest kon zijn. Het werk kon niet worden gedaan zonder een zekere hardheid, maar die hardheid kon leiden tot desinteresse en verwaarlozing van medisch-ethische regels.

Dit komt goed tot uiting in enkele passages in het boek van verpleegster Mary Borden, The Forbidden Zone:

  Soms moesten [na een amputatie] de nog in stukken kledij verpakte armen en benen opzij geduwd worden. Omdat ze van niemand meer waren en ook voor niemand van enig belang waren, gooiden we ze op de vloer en dronken een kopje warme chocola. […]
Er lag een man uitgestrekt op de tafel. Toen ik het verband van zijn hoofd afhaalde vielen zijn hersenen in mijn handen. Toen de verbandmeester terugkwam zei ik het hem en hij vroeg: ‘Waar heb je ze gelaten’? ‘In de emmer onder de tafel.’ Hij keek in de man zijn hersenpan en zei: 'Dat is maar de helft. De rest zit er nog'. Ik liet hem het verband afmaken en ging terug aan het werk. Ik had nog wel meer te doen.11)  

Het is de eerste deuk die kan worden geslagen in het algemeen bestaande beeld van de medische hulp in tijd van oorlogvoering: een beeld van pure humaniteit dat tot uitdrukking komt in de bijnaam van de Britse verpleegsters, de Roses of No Man’s Land, of in de piëta-achtige propagandaposter van het Amerikaanse Rode Kruis uit 1917.

Het is dan ook de vraag of het voor de patiënten zelf zoveel beter was geweest als er wél voldoende medici en middelen waren geweest. Humaniteit was namelijk hooguit één karakteristiek van die hulp, wat er toe leidde dat er ook op een geheel andere wijze over die hulp werd gedacht.

Ook voor de soldaten was de aard van de militaire geneeskunde niet altijd verborgen gebleven. Die hulp was voornamelijk militair van aard, en had behalve het verplegen en verzorgen van zieken en gewonden ook tot doel het op peil houden dan wel herstellen van de gevechtskracht, het opsporen van (vermeende) simulanten, en het aanbrengen en mede veroordelen van ‘malingers’ [simulanten] of mensen met zelf toegebrachte verwondingen – een vergrijp dat in Frankrijk en Groot-Brittannië tot de doodstraf kon leiden.

Bewijzen hiervoor zijn er ten overvloede. Bijvoorbeeld: in het blad The Military Surgeon uit 1917 stond te lezen dat het behouden van menselijk leven op de tweede plaats kwam te staan. De militair arts moest meer kijken naar het algemene dan naar het individu.

Maatregelen ter genezing van lijf en leden van een gewonde waren van minder belang dan maatregelen die het grote geheel dienden. En tijdens het onderzoek naar het hoe en waarom van shell-shock en de therapieën die er op werden losgelaten, getuigde een arts tegenover het Shell-Shock Committee:

  De eerste plicht van een regimentsarts is het bewaren van de discipline en het moreel van zijn eenheid. Om dit te bereiken kan het nodig zijn de gezondheid van individuen tijdelijk, of zelfs permanent, op te offeren.12)  

Staat, maatschappij en gezondheidszorg
Passend binnen een definitie van gezondheid die niet uitging van het individu maar van een groter, vaak mythisch geheel als volk, natie of ras, werd de gezondheid van de krijgsmacht als geheel gesteld boven de gezondheid van de individuen die die krijgsmacht vormden.

Deze taakopvatting had ook zijn weerslag op de omschrijving van termen als ziek en gewond. Ziekte ging betekenen dat iemand ziek of gewond was als gevolg van niet-oorlogsgerelateerde oorzaken.

De reden hierachter was dat er dan geen oorlogspensioen hoefde te worden uitgekeerd. Gewond betekende juist dat iemand ziek of gewond was wél als gevolg van oorlogsomstandigheden. Men had dan wel recht op pensioen.

Het gevolg is duidelijk. Artsen gingen op zoek naar mogelijk niet-oorlogsgerelateerde oorzaken van de ziekte of verwonding, om zo de pensioenlast voor de staat zo dragelijk mogelijk te houden.

Ook werden ziekten die duidelijk wel met de oorlog te maken hadden, gecriminaliseerd. Iemand die de ziekte loopgraafvoet kreeg, moest niet zozeer worden behandeld, als wel gestraft. Die ziekte was weliswaar nauw verbonden mét de oorlog, maar desondanks niet de schuld ván de oorlog. Het was de schuld van de patiënt zelf, die zich niet goed had verzorgd.

Maar het spreekt vanzelf dat dit met name bij psychische problematiek het geval was. De ratio achter het opzetten van militair psychiatrische eenheden in het begin van de oorlog was ook dat dat weliswaar wat kostte, maar dat die kosten in het niet zouden vallen bij wat het aan vermindering van de pensioenlast zou opbrengen.

En dus gingen psychiaters en neurologen naarstig op zoek naar in hun ogen vreemd gedrag voorafgaand aan de oorlog of naar familieleden die in hun ogen niet helemaal koosjer waren. Het is een voorbeeld dat heel duidelijk de verbondenheid laat zien van gezondheidszorg, maatschappelijke omstandigheden en politiek.

Bovendien was de oorlog funest voor het internationale, wetenschappelijke gehalte van de geneeskunde, iets wat bijvoorbeeld naar voren kwam in een lezing van de Franse arts Edgar Berillon, die in de Franse Academie van Geneeskunde in 1915 voor een publiek van heftig instemmend knikkende collega’s een lezing hield over het Duitse ras, die later ook werd gepubliceerd. Oorlog kweekt vijandbeelden en dat geldt ook voor de wetenschap.

  Mijn conclusie is dat de Duitser, die geen controle heeft weten te krijgen over zijn instinctieve impulsen, ook het beheren van zijn vasomotorische reacties niet verder heeft ontwikkeld. Daarin komt hij in de buurt van bepaalde diersoorten waarbij angst of woede een buitensporige activiteit van klieren met een stinkende afscheiding op gang brengen.
De belangrijkste organische eigenaardigheid van de huidige Duitser is dat hij niet in staat is via zijn overbelaste nierfunctie voldoende urische elementen uit te scheiden. Ook hiervoor maakt hij gebruik van zijn voetenzweet. Deze opvatting laat zich uitdrukken door te zeggen dat de Duitser urineert via de voeten.13)  

Die militaire inslag van de medische zorg leidde vanzelfsprekend tot de nodige spotprenten. Enkele voorbeelden zijn:
 
klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting klik hier voor vergroting
De teksten bij de spotprenten luiden (van links naar rechts):
Houd Moed: over zes dagen ben je weer aan het front.
De aard van de militaire geneeskunde
De militaire dokter: 100% geschikt!

De perfecte soldaat volgens een militair arts
Een van de onderwerpen van die vaak meer cynische dan tot een glimlach uitnodigende prenten was de vaak harde elektro-therapie die de psychiaters en neurologen in petto hadden voor de patiënten die leden aan shell-shock, in Duitsland Kauffman-kuur genoemd, naar de uitvinder ervan, Fritz Kaufmann.
 

Maar die kuur werd ook in Engeland toegepast, bijvoorbeeld door Lewis Yealland, een van de personen die in de roman Regenaration van Pat Barker voorkomen en dus ook in de film die naar dat boek is gemaakt, een film die ook wel bekend is onder de titel Behind the Lines.

Zowel boek als film kennen meerdere scènes over de vele mogelijke oorzaken van de oorlogsneurose, over een van de vele uitingsvormen, en één scène over die elektrotherapie. Zij werd echter niet toegepast door de hoofdpersoon van de film, de Britse psycholoog W.H.R. Rivers, zetelend in het hospitaal Craiglockheart in Schotland, waar de schrijvers Siegfried Sassoon en Wilfred Owen elkaar ontmoet hebben. Ook zij horen bij de hoofdrolspelers van het boek en de film, die zich afspelen in de maanden na de afloop van de slachting aan de Somme.

Rivers hield er meer humane methoden op na, en walgde dan ook van de shock-therapie van Yealland en de zijnen. Daar moeten echter enkele dingen bij worden bedacht. Ten eerste kon ook psychoanalyse dwingend zijn, zeker als die gepaard ging met hypnose. Ten tweede was de psychoanalyse voorbehouden aan officieren, en de shock-therapie bestemd voor soldaten. En ten derde moest ook de analyse als het even kon, leiden tot het oordeel ‘fit voor frontdienst’. Ook de humane methode stond met andere woorden in dienst van het militaire doel.

Overigens kreeg Rivers daar gedurende de oorlog steeds meer moeite mee, iets wat in de film mooi wordt uitgebeeld door ook hem langzaam maar zeker bepaalde symptomen van shell shock te laten krijgen.

De Regeneration-trilogie van Barker en de gelijknamige film stammen uit de jaren negentig van de vorige eeuw. Zij zijn tekenend voor de fascinatie en de actualiteit van met name de psychische oorlogsproblematiek, ‘geboren’ in 1914-1918 en in de vorm van Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) in de huidige tijd als vast onderdeel van iedere bespreking over oorlogsgevolgen.

Maar zij zijn tevens tekenend voor de niet aflatende, met name uit afkeer voortkomende, fascinatie voor en actualiteit van de Slag aan de Somme, een fascinatie die evenals de concentratiekampen van een oorlog later, een hartgrondig ‘dit nooit meer’ lijkt uit te schreeuwen, maar die de actualiteit van vele oorlogen over de gehele aardbol niet heeft kunnen verhinderen.
 
Over de auteur
Dr. Leo van Bergen (1959) is medisch-historicus aan het VUmc-Amsterdam, afdeling Metamedica. Hij is gespecialiseerd in de relatie tussen oorlog en geneeskunde. Zijn boek over de Eerste Wereldoorlog, Zacht en Eervol. Lijden en sterven in een Grote Oorlog, zal in 2008 onder de titel Suffering, Dying and Medical Care 1914-1918 in het Engels verschijnen.
  
Noten
[1] Somme 1916 - Het menselijk lijden is de enigszins bewerkte tekst van een lezing die onder de titel De Slag bij de Somme 1916-2006 op 3 september 2006 werd gegeven in het cultuurcentrum Paradiso in Amsterdam. De lezing was de eerste in een cyclus van vijf over ‘Strijdtonelen’. De sprekers in deze cyclus werd gevraagd ‘het menselijk lijden tijdens de veldslagen in woord en beeld aanschouwelijk te maken’. Het artikel De Slag bij de Somme 1916-2006 werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift Streven, mei 2007, 410-422
[2] Siegfried Sassoon, The Complete Memoirs of George Sherston, London/Boston 1972, blz. 333.
[3] Trevor Wilson, The Myriad Faces of War. Britain and the Great War 1914 -1918, Oxford 1986, blz. 323.
[4] John Keegan, The Face of Battle. A study of Agincourt, Waterloo and the Somme, London 1992 (3), blz. 245.
[5] Chrisje Brants (ed.), Een Plasje Bloed in het Zand. Literaire getuigenissen van de Grote Oorlog, Amsterdam 1995, blz. 99.
[6] Chrisje en Kees Brants, Velden van Weleer, Amsterdam 1995 (4), blz. 167.
[7] Lyn Macdonald, 1914-1918. Voices and images of the Great War, London 1988, blz. 161.
[8] Idem.
[9] Paul Fussell (ed.), The Bloody Game. An anthology of modern warfare, London 1992 (2), 34
[10] Jay Winter, Blaine Baggett, 1914-18. The Great War and the shaping of the 20th century, London 1996, 186
[11] Mary Borden, ‘The Forbidden Zone’, in: Margaret R. Higonnet (ed.), Nurses at the Front. Writing the wounds of the Great War, Boston 2001, blz. 79-161, 92, 98, 102, 149-50.
[12] Hugh Cecil. Peter H. Liddle (eds.), Facing Armageddon. The First World War experience, Barnsley 1996, blz. 505.
[13] Stéphane Audoin-Rouzeau, Annette Becker, ’14-’18. De Grote Oorlog opnieuw bezien, Amsterdam 2004, blz. 144-145.


 © 2006 - Leo van Bergen. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteur.
Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk toestemming vereist van de auteur.

  naar Somme pagina - naar homepage


eXTReMe Tracker