terug naar Gedichten


Volk en menschheid

Knapen met bebloemde helmen
Reizen lachend naar de grenzen,
Sterven zalig voor de leuzen
Die zij van hun ouders leerden.
Dat is oorlog! In hun harten
Openden zich diepe sluizen
En de donkre dammen braken.
Vloeden van gemeenzaam voelen
Overstroomen de genooten.

Met een kinderlijk vertrouwen
Scharen zij zich om hun leiders.
Vriend of vreemd? Het wapen antwoordt.
Dood de vreemd! De vriend strijdt mede!
Wachtwoord slachtwoord. Stort tezamen,
Haters van elkanders talen.
Uit uw bloed-doorloopen klontring
Kreunt de roep die we allen slaken:
Van de leuzen die verdeden.

Dieper in de harten fluistert
De andre roep, vooreerst verzwegen:
Vriend of vreemd? Maar allen menschen.
En: omarmt u, millioenen!
Zingt uit de ondergrondsche meren,
Menschheid, van uw dronken zielen.
Smacht gij, broeder? hier is water.
Vielt gij? wacht dat ik u drage.
Lijdt gij? laat ik u verbinden.

Hoor! ik leer u beide leuzen.
Maar de laatste altijd de liefste.
Beide leerden mij mijn ouders.
Volk en Menschheid! Wie ze scheiden
Scheiden van zichzelf zichzelven,
Dooden in hun hart hun naasten.
Ik bemin u, vele volken!
Duldt dat we altezamen leven
Voor de leuzen die vereenen.


Uit: Albert Verwey - Het zwaardjaar 
(W. Versluys - Amsterdam - 1916)



terug naar Gedichten