terug naar Gedichten


Wie in de loopgraaf ligt.... 

Wie in de loopgraaf ligt, wie hoop op leven
En liefde en lust voor goed heeft opgegeven,
Kan zich niet langer troosten met de droom
Dat door zijn dood hij land en volk zal baten:
Want alle volken, alle staten
Zijn één als golven van een stroom.
Het leed, de vreugd van d'een doorcirklen d'ander,
Bloed, hier gestort, kleurt ginds de spiegling rood,
De baar rolt voort, schoon gij met zwaard en stander
Hem aan uw grens stilstand geboodt.
Waar strijdt gij voor? Alleen opdat de volken
Zich te eerder eenen in hun nieuw verband.
Geen haat duurt voort. Een god maakt in de kolken
Van zijn bedoeling al uw doen te schand.
Omdat de machtgen die u leiden meenen
Dat zij het volk zijn dat gij zijt,
Omdat gij dwaas zijt en uw bloed en weenen
Getroost aan 't waanbeeld van hun wijsheid wijdt,
Omdat de droomen van uw vaadren woelen
In u die eigen wereld niet verstaat,
Omdat de glimring rottende op uw poelen
U blind maakt voor de gloor die vóór u gaat,
Daarom verdwaalt ge en stort in woede en wrijten,
Volk tegen volk, naar de einder waar uw schaar,
Gaande naast andre schaar, de kimmen moest doen splijten
Van het gemeenzaam juichen om 't vereenings-jaar.
Nu komt ge, in bloed en wonden, tusschen graven
Van vriend en vreemd, erheen.
Nu komt ge, als vrijen niet, maar als geslagen slaven,
Naar d'eigen einder heen.
Van broedervolken die ge er thans zult vinden
Dooddet ge de zonen,
Rookwolken vlammen op de winden
Uit de steden waar zij wonen,
Gij hebt de kindren, de vrouwen
Van uw nieuwe genooten
Doen hongren en rouwen,
Verkracht en verstooten:
Klaag het nu, klaag het nu voor elkaar,
Nu uw nieuwe jaar,
Het jaar van de menschheid zich heeft ontsloten,
En vraag: "welk een dwaasheid heeft ons bevangen?
Een eeuw en langer ging ons verlangen
Naar een droom van gemeenschap: nu werd hij waar,
En nu zijn we onwaardig hem te ontvangen!"
Wie in de loopgraaf ligt, wie hoop op leven
En liefde en lust verloor,
Hij wete dat zijn dood geen baat zal geven
Aan 't volk dat zich hem uitverkoor
Als strijder tegen zijn naasten;
Hopen kan hij alleen
De komst te verhaasten
Van het rijk dat ons allen vereen.


Uit: Albert Verwey - Het zwaardjaar 
(W. Versluys - Amsterdam - 1916)



terug naar Gedichten