inhoudsopgave | volgende pagina


  De voorbereidingen  
  Nieuwe tactieken
Na twaalf maanden van onvoorstelbare slachtingen was de slag bij Verdun voorbij. Praktisch een miljoen Franse en Duitse soldaten waren dood of gewond. Frankrijk hield zich vast aan haar motto: “On ne passe pas!” Ze komen er niet langs! Een hele Franse generatie vond haar einde in het inferno van granaten, mitrailleurvuur, vlammenwerpers en gifgas; maar de Duitsers waren tegengehouden.

De brandpunten van de slag bij Verdun, de forten Douaumont en Vaux, waren heroverd door Generaal Robert Nivelle en zijn secondant, Generaal Charles Mangin, bijgenaamd “de slager”. De artillerist Nivelle perfectioneerde hierbij de techniek, waarbij de oprukkende infanterie op de hielen van een voortrollende artillerie-barrage diende te blijven: de vuurwals. Door deze nieuw methode zou de Franse infanterie in staat zijn om de Duitse loopgraven te bestormen terwijl de Duitsers nog steeds in hun bunkers verscholen zaten. Bij Verdun werkte deze tactiek voortreffelijk.

Overzichtskaart van het gebied van de Chemin des Dames

De successen sterken Nivelle in zijn overtuiging de oplossing voor het probleem van de stellingenoorlog te hebben gevonden. Tot dusver werd voor elke aanval een gelimiteerd doel gesteld, met een uitgebreide artillerie-inleiding en bezetting van het terrein door de infanterie. Hierna is, bij elke fase van een offensief, een gevechtspauze nodig om de artillerie de gelegenheid te geven naar voren te komen en een nieuwe voorstoot voor te bereiden. Maar in deze pauzes benut de vijand de tijd om zijn verdediging te versterken, nieuwe posities te bezetten en de reserves naar voren te halen.

Nivelle ontwerpt hiervoor, naast zijn vuurwals-tactiek, het concept van de “Bataille de Rupture”; de doorbraak van het vijandelijke front. Een aanval zal zich niet meer beperken tot één afgebakend doel. Men moet zo snel en zo vér mogelijk oprukken, met gebruikmaking van alle mogelijke middelen, die “energiek en vermetel” ingezet dienen te worden. De artillerie zal diepe gaten in de vijandelijke verdediging slaan, waardoor de infanterie in haar beslissende rol oprukt en elk verzet uitschakelt of omsingelt. Stoutmoedigheid en initiatief zijn hierbij dus onontbeerlijk.

Nivelle werd benoemd tot opperbevelhebber in december 1916, als vervanger van Joffre. In de weken erna weet hij op zijn eigen energieke wijze en vol vertrouwen de Franse regering te overtuigen van zijn methoden om “de oorlog binnen twee weken te kunnen beëindigen”.

Het Plan Nivelle
Voor het gecombineerde Geallieerde voorjaarsoffensief stelt het opperbevel, onder leiding van de kersverse en alom bejubelde Nivelle, zich voor om de Franse hoofdaanval te laten plaatsvinden aan de rivier de Aisne, tussen Soissons en Reims, met een nevenaanval in de Champagne op het Massif de Moronvilliers en gesteund door de Britten in Artois. Laon dient binnen 24 uur te worden genomen en de vluchtende Duitsers door de cavalerie te worden achtervolgd, aldus Nivelle.

De “Groupe d’Armées de Rupture” (GAR), de legergroep “Doorbraak” van Generaal Micheler zal de eervolle taak vervullen om het offensief tot een goed einde te brengen. Voor de gelegenheid bezet de legergroep het front tussen Soisson en Reims, met op links het 6e en op de rechterflank het 5e Leger. Hierachter wordt het 10e Leger van Generaal Duchene, met vijf volledige cavaleriedivisies in haar gelederen, in reserve gehouden om de doorbraak uit te buiten. Een aantal groepen tanks, het nieuwe wapen aan het westfront, maakt deel uit van de aanvalstroepen en zal hierbij door de Fransen voor het eerst worden ingezet.

Overzichtskaart van het gevechtsterrein

Voor de komende aanval wordt de hoofdrol toegewezen aan het 6e Leger onder leiding van Generaal Mangin, de overwinnaar van Douaumont en Nivelle’s strijdmakker. Van west naar oost zet het 6e Leger zeventien infanteriedivisies, één cavaleriedivisie en één territoriale divisie in, georganiseerd in vier legerkorpsen: het 1e koloniale, het 6e, 20e en het 2e koloniale korps. Het 6e Leger vormt hiermee de linkervuist van de Franse aanval, bezet een front van zo’n 50 km en is voorzien van 1588 stukken geschut.

De oostelijke sector is bestemd voor de vijftien infanteriedivisies en twee Russische brigades van het 5e Leger van Generaal Mazel. Het leger is onderverdeeld in eveneens vier legerkorpsen: het 1e, 5e, 32e en 7e, plus één divisie van het 38e korps. De 30 km frontsector van het 5e Leger zal door haar 1.876 stukken artillerie onder vuur worden genomen.

Tot aan het begin van het grote offensief wordt een zware wissel op de Franse logistiek getrokken: maar liefst 500 km nieuwe spoorlijn wordt aangelegd om de 5.341 vuurmonden van munitie te voorzien. 872 treinen met 26.149 wagons vervoeren een gigantisch totaal van 6.500.000 granaten voor de 75 mm’s, 1.342.000 granaten voor het 155 mm geschut en 434.000 stuks bestemd voor de 122 mm’s. Daarnaast zo’n 170.000.000 geweerpatronen en 500.000 paarden. Onvermijdelijk leverde dit problemen op: de organisatie van het spoorwegverkeer was slecht geregeld en de verdere distributie van voorraden liep grote vertragingen op.  

Franse legereenheid op weg naar het front

Ook de medische hulpdiensten waren bij lange na niet toegerust voor de komende slag. De verwachting was dat in zeer korte tijd de frontlinie een aantal kilometers zou opschuiven. Deze verwachtingen waren echter zó optimistisch, dat men niet veel werk had gemaakt van de inrichting van eerste hulpposten en veldhospitalen achter het front. Men rekende immers op niet meer dan 10.000 gewonden (het werden er uiteindelijk 120.000).

Nivelle zelf bleef het toonbeeld van optimisme en snoerde zijn critici de mond met one-liners: “Wij hebben de formule, de overwinning is zeker”. 
Zijn strategie werd echter niet algemeen ondersteund door de invloedrijke Franse politici. Premier Briand steunde het plan wel en hechtte er zijn goedkeuring aan, maar minister van oorlog Lyautey was het er niet mee eens, wat tot zijn ontslag leidde. Ook de Britse opperbevelhebber Sir Douglas Haig en Nivelle’s toekomstige opvolger Henri-Philippe Pétain maakten hun bezwaren kenbaar. Zelfs generaal Micheler, bevelhebber van de drie aanvallende legers, was geen voorstander van de geplande operatie.

De eerste spelbreker komt echter van de Duitsers. Zijn naam: Alberich.

Van Duitse kant bezien
Ook de Duitse verliezen na de Slag aan de Somme waren van dien aard, dat Ludendorff op 4 februari 1917 besloot een aanzienlijk deel van de frontlijn in te korten en terug te trekken op de Hindenburg-linie, waarbij zo’n 25 km terrein werd prijsgegeven. De operatie “Alberich”, toepasselijk vernoemd naar de boosaardige dwerg uit de Nibelungen-sage, werd vanaf 16 maart uitgevoerd en verraste de Geallieerden dusdanig, dat de plannen voor het voorjaarsoffensief ingrijpend moesten worden gewijzigd. Een belangrijk gedeelte van de frontlijn, langs het zuidelijke scharnier van de Duitse verdediging, bleef echter onveranderd op haar plaats. Juist op dit gedeelte waren de Franse pijlen gericht.

Franse geschutsbemanning bij hun kanon

Dertig maanden lang hadden de Duitsers niets achterwege gelaten om deze posities aan de Aisne en de Chemin des Dames te versterken. De eerste en tweede linies bestrijken het gehele plateau van de Chemin des Dames, met talrijke versterkte punten en mitrailleurnesten. Alle dorpen, boerderijen en bossen zijn in ware forten veranderd. De garnizoenen van deze verdedigingswerken en de reserves nestelen zich in goed uitgegraven abris [schuilplaatsen] en grotten, verspreid in elke helling van het langgerekte plateau.

Instructies van het OHL (Oberste Heeres Leitung) bepalen, dat elke positie tegen iedere prijs verdedigd moet worden en dat, mocht terrein verloren gaan, dit direct weer heroverd dient te worden. Een agressieve verdediging dus. De verse reserves, samengetrokken in de achterhoede van de voorste stellingen, “dienen de vijand direct na diens voorstoot aan te vallen, daar deze op dat moment nog gedesoriënteerd en geschokt zal zijn”.

In deze sfeer werden het Duitse 3e en 7e Leger aan het Aisne-front opgevoed. Het 3e Leger onder Generaal Karl von Einem bezette de oostelijke zijde van het door de Franse beoogde aanvalsgebied. Het westelijke gedeelte, tegenover Soissons, behoorde toe aan het 7e Leger van Generaal Hans von Böhn. Operatie Alberich zorgde echter voor een ingrijpende inkrimping van het Somme-front, wat het gehele 1e Leger (Generaal Fritz von Below) vrijmaakte. Dit leger werd keurig tussen het 3e en 7e Leger ingeschoven, wat een aanzienlijke versterking van de linies aan de Aisne en de Chemin des Dames betekende.

Franse artilleriekolonne op weg naar het front

De verplaatsing van het 1e Leger vormde voor het Duitse opperbevel geen willekeurige manoeuvre. Zij vermoedde al langere tijd, dat de Fransen een aanval aan de Aisne op het oog hadden en voorbereidingen hiertoe troffen. Deze vermoedens werden gaandeweg versterkt; de Franse legerleiding was aangestoken door het enthousiasme van Nivelle en op verschillende niveaus werd dit enthousiasme omgezet in zorgeloosheid voor wat betreft de geheimhouding. Voor het komende offensief werd steeds minder rekening gehouden met het bestaan van de vijand; Nivelle zelf bleek loslippig op feestjes en de Duitsers konden in alle rust hun voorbereidingen treffen om de Fransen op te vangen. Uiteindelijk beschikten zij zelfs over de gehele, uitgewerkte Franse aanvalsplannen, die buitgemaakt werden door een snelle coup de main van een Duits bataljon. Op 4 april overrompelde dit bataljon in de sector van Berry-au-Bac en de Cote 108, bij Sapigneul, een Franse commandopost, waar het volledige aanvalsplan werd aangetroffen, achtergelaten door een onvoorzichtig officier van het 3e Regiment Zouaven…

De aanloop naar het offensief
De verkwanselde geheimhouding en de gedegen Duitse voorbereidingen betekenden feitelijk, dat de basis voor enig Frans succes al bij voorbaat weggeslagen werd. Nivelle en zijn volgelingen bleven echter vol vertrouwen, ondanks de waarschuwingen van hoge officieren (Pétain had zelfs het commando over het offensief geweigerd) en de sceptische Britten. De twijfel sloeg echter om het hart van verscheidene politici en tijdens een laatste conferentie op 6 april probeert de nieuwe minister van oorlog, Painlevé, persoonlijk om Nivelle nog van zijn plannen af te brengen. 

Micheler bekritiseert het plan en Poincaré stelt een voorzichtiger variant voor, alsmede een beëindiging van het offensief in geval van een echec. Voor Nivelle zijn deze condities, die het plan van zijn hele essentie zouden beroven, onacceptabel. Hij biedt zijn ontslag aan, wat door de Franse president wordt geweigerd. Nogmaals wordt het vertrouwen in Nivelle uitgesproken. In dit stadium zijn de voorbereidingen sowieso te ver gevorderd om in te grijpen; de ingrediënten voor een fiasco zijn verzameld en klaar voor de toebereiding.... 

Het geplande offensief van 16 april 1917

De Franse barrage dient in twee fases te geschieden: van 2 tot 4 april zal de concentratie gericht zijn op de Duitse artillerie-stellingen. Vanaf 5 april worden de infanterie-posities onder vuur genomen en zal op het uur H de infanterie in een ononderbroken stormloop de vuurwals volgen, over de Duitse loopgraven heen. Het weer is echter aan het begin van april 1917 miserabel slecht, wat de luchtverkenning en artillerie-observatie ernstig belemmert. De datum van aanvang van het offensief wordt dan ook diverse malen verschoven; in eerste instantie van 12 naar 14 april en op verzoek van Mangin nog naar 16 april.

Als onderdeel van de geplande, gecombineerde Geallieerde operatie verlaten de Britten op 9 april 1917 de loopgraven bij Arras, bij wijze van afleidingsmanoeuvre voor de hoofdaanval aan de Aisne. De vier divisies van het Canadese korps boeken succes bij Vimy en bij St. Quentin opent het Franse 3e Leger eveneens een afleidingsaanval. De Duitsers blijven hun beste troepen echter concentreren aan de Aisne, verdiepen hun ondergrondse schuilplaatsen, verbinden ze met de steengroeven en grotten en plaatsen een overvloed aan mitrailleurs en geschut in de talloze, verborgen en beschermde bunkers. 

De stelling vormt bovendien een natuurlijke verdedigingslinie; de Aisne ligt op 50 m boven zeeniveau. De kam van de Chemin des Dames heeft echter een gemiddelde hoogte van 200 meter. Het tussenliggende gebied, grofweg 6 á 7 km breed, is doorsneden door talrijke ravijnen, met steile hellingen van vaak zo’n 30 graden; praktisch onneembaar voor zwaarbepakte troepen. Elke aanval vanuit het zuiden, de vallei, moet dus noodzakelijkerwijs door de ravijnen of over de open flanken aan weerszijden, blootgesteld aan vijandelijk kruisvuur. Daarbij kwam dan tevens de lange periode van zeer slecht weer, met mist, sneeuw, regen en vorst, wat de terreingesteldheid sterk ondermijnde.

De barrage
Vanaf 8 april barst de Franse barrage over het hele front los. Per 23 meter front is één loopgraafmortier en één 75 mm-kanon opgesteld. Elke 21 meter herbergt tevens één zwaar stuk. De Franse ogen zijn gericht op de doorbraak van de Duitse stellingen en het bombardement wordt dus “uitgesmeerd” over de drie vijandelijke linies met een diepte van zo’n 10 km. Dit betekent echter tevens een verminderde concentratie van granaatvuur op de hoofdweerstandslijn. Het gevolg is dan ook dat de inleidende beschietingen zelfs minder effectief zijn dan bijvoorbeeld bij de Slag aan de Somme. 

Frans geschut tijdens de barrage

Het slechte weer staat de verkenningsvliegtuigen niet toe om nauwkeurig vernietigingsvuur op de vitale punten te leiden. Menige kazemat en groeve blijft daardoor intact. Op 14 april klaart het weer enigszins op, wat de Franse vliegtuigen onder zware tegenstand van de “jagdstaffeln” in de lucht brengt. Zij rapporteren op diverse plaatsen een onvolledige vernietiging en de artillerie heft haar lied opnieuw aan. De volgende dag komt de regen weer met bakken naar beneden en de Duitsers zijn nu op alles voorbereid.

Dit neemt overigens niet weg dat de barrage van de duizenden stukken artillerie, inclusief de zware 400 mm’s, een overweldigende indruk op zowel aanvallers als verdedigers maakte. Als een gigantische ploeg woelde het bombardement de aarde om en bedolf de Duitsers onder een regen van granaten en gifgas. Ofschoon de gemiddelde poilu de neiging had om niet in een doorbraak te geloven was het moreel aan de vooravond van de aanval niet slecht. Abbé T. Schuhler, aalmoezenier bij het 1e Korps, vóór Craonne: 
“De 15e april is een zondag. Talrijke paascommunies vinden plaats. De eucharistie is voor de gelovigen een waardevolle bron voor versterking van het moreel. Het weer is slecht, maar de geest bij de troepen is excellent. Alle Fransen zijn vol vertrouwen in de goede afloop..”

De barrage pompte wat extra vertrouwen in de gelederen. Ook de ervaren Mangin was ervan overtuigd dat de vijand niet bestand was tegen deze vuurmassa: “Overmorgen bevindt mijn hoofdkwartier zich in Laon”.

inhoudsopgave | volgende pagina