naar homepage





Nieuwe boeken over de Eerste Wereldoorlog
 
Tweedehands WOI boeken: Boekwinkeltje Niemandsland

Zie ook: Nieuw verschenen geschiedenisboeken

Bestel direct online!


De mythe van Langemarck 1)

Sporen van de Eerste Wereldoorlog in Berlijn

door Rob Kammelar & Menno Wielinga

In dit artikel wordt uiteengezet hoe de nagedachtenis van de Duitse soldaten, die sneuvelden in de strijd bij Langemarck op 11 november 1914, na de Eerste Wereldoorlog langzamerhand mythische proporties aannam en tenslotte uitgroeide tot een dodencultus waarmee de nazi’s hun ideologische greep op de Duitse jeugd versterkten. In het hedendaagse Berlijn is de Langemarckhalle een tastbaar overblijfsel van die cultus, terwijl ook elders in de stad nog enkele echo’s van Langemarck doorklinken.

Inhoudsopgave
Dulce et decorum est pro patria mori
De feiten rond Langemarck
De geboorte van een mythe
De Langemarck-mythe is niet meer te stoppen
Oorlogskerkhof Langemarck 1932
De Langemarck-mythe wordt oorlogspropaganda
De Langemarckhalle en andere overblijfselen in Berlijn
          Het monument voor het XXIIe Reservekorps in Berlijn-Wilmersdorf
          Het scholierenmonument in Berlijn-Kreuzberg
          Het Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg
          De Langemarckhalle
Noten, bronnen, literatuur

Aanhangsels
De Langemarckhalle na de Tweede Wereldoorlog
Namenlijst van het scholierenmonument in Kreuzberg
Oude en nieuwe straatnamen in het Flandernviertel

 Dulce et decorum est pro patria mori
Wie niet precies weet waar het staat, loopt er gemakkelijk aan voorbij. Het herdenkingsmonumentje voor 121 gesneuvelde leerlingen van het Berlijnse Leibnitz-gymnasium staat wat afzijdig in een hoekje van de grote Mariannenplatz in Berlijn-Kreuzberg. Als enthousiaste vrijwilligers waren vele scholieren en studenten in 1914 naar het front getrokken. Maar velen van hen keerden niet terug van de slagvelden in Vlaanderen of Rusland. Dit monumentje herinnert ons hieraan.

DULCE ET DECORUM EST PRO PATRIA MORI staat er daar op de gedenksteen te lezen. ‘Zoet en eervol is het om voor het vaderland te sterven’. En dat was niet alleen bedoeld als een poging tot rechtvaardiging achteraf. In die geest van opofferingsbereidheid werd de jeugd van het Duitse keizerrijk daadwerkelijk opgevoed. Politiek en maatschappij richtten zich daarbij sterk naar de wensen en behoeftes van het leger. Zodoende drong het militarisme door in alle aspecten van het dagelijkse leven.

Keizer Wilhelm II gaf het voorbeeld door zich uitsluitend in uniform te vertonen. Zijn zonen traden al op zeer jonge leeftijd toe tot het leger. Militaire parades en militaire kapellen bepaalden – zeker des zondags – het straatbeeld. Oorlogsspeelgoed was populair en zelfs meisjes werden in soldatenpakjes gekleed.
Oorlogsspel maakte in het Duitse keizerrijk deel uit van de opvoeding

Opvoeding en onderwijs waren op militaristische leest geschoeid. Op school werd les gegeven in de rechtmatigheid en de zin van oorlog. Het is dan ook niet verwonderlijk dat, toen op 1 augustus 1914 de oorlog uitbrak, duizenden jonge mannen zich vrijwillig meldden voor de dienst. Onder die vrijwilligers waren veel studenten en zelfs scholieren.

Zij werden aangemoedigd door hun professoren en leraren, die de patriottische gevoelens van hun pupillen aanwakkerden door het propagandistische beeld te verspreiden van een door hebzuchtige vijanden bedreigd Duitsland.

De instelling van vervroegde eindexamens maakte het voor scholieren nog aantrekkelijker om dienst te nemen. Er was weliswaar een leeftijdsgrens van 16 jaar ingesteld, maar veel scholieren logen over hun leeftijd en in de chaotische eerste weken van de mobilisatie was de controle niet al te nauwkeurig.
2)

De snelle en gemakkelijke Duitse overwinning in de Frans-Duitse oorlog van 1870/’71 werd nog steeds gecultiveerd. Daardoor leek oorlog een ongevaarlijk tijdverdrijf. De vijand had immers geen schijn van kans tegen het onoverwinnelijk geachte Duitse leger. En daardoor zou iedereen voor de kerst gezond en wel weer thuis zijn. Elke Duitse jongen wilde er dus bij zijn. De enkeling die een ander geluid liet horen werd overschreeuwd.

Andreas Wilmer uit München – de inkt van zijn zojuist behaalde gymnasiumdiploma nog nat – had zich net ingeschreven aan de universiteit, toen hij zijn plannen even moest opschorten voor de oorlog. Op de avond van 1 augustus 1914 schrijft hij aan zijn moeder:

  "Auch für mich gibt es nun kein Halten mehr. Wie alle meine Kommilitonen habe ich mich sofort freiwillig gemeldet."3)

“Ook voor mij is er geen houden meer aan. Net als al mijn medestudenten heb ik me meteen gemeld als vrijwilliger.”

Duizenden studenten en scholieren deden als Andreas Wilmers. Soms hele eindexamenklassen tegelijk, met klassenleraar en al. Toch was het oorlogsenthousiasme van de jeugd lang niet zo algemeen als lange tijd is beweerd. Bij nader inzien bleek het zich voornamelijk te beperken tot de kringen van de – meestal gegoede – burgerij. Maar ook eigentijdse waarnemers zagen al scherp hoe de verhoudingen lagen. Zoals die pastoor in de Berlijnse arbeiderswijk Moabit, die opmerkte:

  Die eigentliche Begeisterung, ich möchte sagen, die akademische Begeisterung, wie sie sich der Gebildete leisten kann, der keine Nahrungssorgen hat, scheint mir doch zu fehlen. Das Volk denkt sehr real, und die Not liegt schwer auf den Menschen."4)

“De eigenlijke geestdrift, ik zou willen zeggen de academische geestdrift, zoals een gestudeerd iemand zich kan permitteren, die geen zorgen heeft om het dagelijks brood, is er volgens mij niet. Het volk denkt heel realistisch, en ontbering drukt zwaar op de mensen.”

 
De feiten rond Langemarck
Aanvankelijk werden de vele duizenden, die zich vrijwillig aan de kazernepoorten hadden gemeld, weggestuurd met de vage toezegging dat ze er nog wel van zouden horen. Het was simpelweg onmogelijk alle nieuwelingen op korte termijn te kleden, te oefenen en van wapens en uitrusting te voorzien.

Op 16 augustus 1914 echter beval het Pruisische Ministerie van Oorlog de vorming van vijf nieuwe reservekorpsen. Deze zouden de nummers XXII tot en met XXVI dragen. Tegelijkertijd leverden Sachsen en Württemberg samen het XXVIIe Reservekorps, terwijl in Beieren de 6e bayerische Reservedivison werd opgericht.

Voor een groot deel bestonden de nieuwe reservekorpsen uit de – vaak zeer jonge – vrijwilligers, die zich net massaal hadden gemeld. Ze werden aangevuld met al wat oudere landweermannen. Onder de Beierse vrijwilligers was een jongeman die de oorlog zou overleven en die vervolgens aan een opmerkelijke carrière zou beginnen. Zijn naam: Adolf Hitler.

Half oktober werden vier van de nieuwe reservekorpsen – het XXIIe, XXIIIe, XXVIe en XXVIIe – uitgeladen langs de spoorlijn Brussel-Gent-Brugge. Ze werden samengevoegd met het IIIe reservekorps, dat zojuist Antwerpen had veroverd, tot het nieuwe 4e leger onder commando van Generaloberst Herzog Albrecht von Württemberg.
5)  

 
Studenten melden zich als vrijwilligers op 1 augustus 1914

De nieuwe korpsen waren nauwelijks militair geoefend. Het had ontbroken aan instructeurs en de tijd was veel te kort geweest. Maar ook de uitrusting van de nieuwe regimenten liet ernstig te wensen over. Er was van alles te weinig. Ransels werden pas op het allerlaatste moment uitgereikt en het gebrek aan spaden zou zich nog laten voelen.

Maar het schrijnendst was het ontbreken van goed opgeleid kader. Dit waren ook voor het grootste deel vrijwilligers. Vaak al jaren geleden op non-actief gestelde officieren en onderofficieren die in de waan van de eerste oorlogsweken meenden dat hun verouderde kennis nog van nut kon zijn voor het vaderland. Zij bleken alles behalve op hun taak berekend. Door de inmiddels al ervaren soldaten van de divisies voor Ieper werden de nieuwe eenheden ‘kinderkorpsen’ genoemd. De Britten spraken van “schoolboy corps”.

De Duitsers wilden een doorbraak bewerkstelligen naar de Franse havensteden aan Het Kanaal. Op 17 oktober 1914 begon de eerste slag om Ieper, die bijna vier weken zou duren. Van meet af aan werden de nieuwe reservekorpsen daarbij in de strijd geworpen. Tevoren had hertog Albrecht, die de bui al zag hangen, verzocht twee van zijn onervaren korpsen door beter voorbereide eenheden te vervangen. Tevergeefs: Minister van Oorlog Falkenhayn meende dat het 4e leger weinig te duchten had. Hij vergiste zich deerlijk. Aanval na aanval liep vast op hardnekkige Britse tegenstand en op de terreinomstandigheden.

Frontale aanval van Junger Regimenter

Een van de laatste aanvallen begon op 10 november. Even ten noordwesten van het dorp Langemarck begonnen het XXIIIe, XXVIe en XXVIIe Reservekorps aan hun opmars.
6) Tegenover hen lagen de geharde, ervaren beroepssoldaten van het Britse leger. De ongeoefende Duitse soldaten hadden geen schijn van kans. Zonder voorbereidende artilleriebeschietingen werden ze op de vijandelijke linies afgestuurd. Britse kanonnen en machinegeweren maakten korte metten met hen. Aan Duitse zijde sneuvelden op deze dag ongeveer 3.000 mannen.
 
Andreas Wilmer raakte bij Langemarck ernstig gewond. Vanuit het lazaret schreef hij aan zijn moeder:

  “[. . .]. Wir alle wussten, dass der entscheidende Angriff begann. Alle reservekorps – inzwischen sind noch viele gymnasiasten und sogar Lehrlinge zu uns gestossen – befinden sich hier im Raum zwischen Ypern und Dixmuiden. Die Jugend, sagte unser Kommandant vor der Schlacht, wird den grossen Durchbruch schaffen. Und so zogen wir im Morgennebel los, immer in der Hoffnung, der Feind würde uns nicht sehen und wir könnten ihn überraschen. Aber es kam ganz anders: Donnerschläge und Blitze zerrissen die Stille. Die Hölle konnte nicht schlimmer sein. Die Luft kochte, so stark war das Infanterie- und Maschinengewehrfeuer. Überall um mich herum das schreien und Stöhnen, das vergebliche Rufen nach dem Sanitäter. [. . .]”7)  

“[. . .]. We wisten allemaal dat de beslissende aanval begon. Alle reservekorpsen – intussen waren er nog een heleboel gymnasiasten en zelfs scholieren bij gekomen – liggen hier in het gebied tussen Ieper en Diksmuiden. De jeugd, zei onze commandant voor de slag begon, zal de grote doorbraak forceren. En zo begonnen we in de ochtendmist aan onze opmars, in de hoop dat de vijand ons niet zou zien en dat we hem konden verrassen. Maar het liep heel anders: donderslagen en bliksemschichten verscheurden de stilte. De hel kon niet erger zijn. De lucht kookte, zo sterk was het vuur van infanterie en machinegeweren. Overal om me heen schreeuwen en kreunen, en tevergeefs roepen om de hospikken.”

De volgende brief aan mevrouw Wilmer kwam van een legerarts. Deze schreef op 16 november 1914:

  “Sehr geehrte Frau Wilmer!
Leider muss ich Ihnen die traurige Mitteilung machen, dass Ihr Sohn den Folgen eines Lungensteckschusses, den er in der glorreichen Schlacht von Langemarck erhielt, erlegen ist. Es mag Ihnen ein Trost sein, dass er sanft und ohne Schmerzen entschlafen ist. Er starb für Gott und Vaterland!
8)   

Zeer geachte mevrouw Wilmer!
Tot mijn spijt moet ik u de droeve mededeling doen, dat uw zoon is bezweken aan de gevolgen van een longschot, dat hij in de glorierijke slag van Langemarck opliep. Het is wellicht een troost voor u, dat hij rustig en zonder pijn is ingeslapen. Hij stierf voor God en Vaderland!

Het zaad van de mythe was gezaaid. Het wachten was op de ontkieming.

 
De geboorte van een mythe
De dag dat de mythe van Langemarck het levenslicht zag, is precies bekend: woensdag 11 november 1914. Op die dag liet de Oberste Heeresleitung (OHL) een Heeresbericht uitgaan dat de volgende passage bevatte:

  ‘Westlich Langemarck brachen junge Regimenter unter dem Gesange, ‘Deutschland, Deutschland über alles’ gegen die erste Linie der feindlichen Stellungen vor und nahmen sie. Etwa 2.000 Mann französischer Linieninfanterie wurden gefangengenommen und sechs Maschinengewehre erbeutet.9)

Ten westen van Langemarck namen jonge regimenten onder het zingen van “Deutschland, Deutschland über alles” stormenderhand de eerste linie van de vijandelijke stellingen in. Ongeveer 2.000 man Franse linie-infanterie werden gevangen genomen en zes machinegeweren buitgemaakt.

De plaatsaanduiding in het communiqué is ongebruikelijk vaag. De aanval vond in feite veel dichter bij Bikschote plaats. Waarom de OHL nu juist Langemarck noemde, blijft gissen. Misschien vonden de generaals dat Bikschote teveel rijmde op deutsche Tote?

Bovendien heette het plaatsje Langemark, zonder c. Of de OHL bewust de schrijfwijze veranderde, is niet meer na te gaan. Zeker is dat later volop gebruik is gemaakt van de propagandistische mogelijkheden die Langemarck bleek te bieden (Bismarck, Königsmarck, Knochenmarck).

Ansichtkaart met romantische voorstelling van de 'Angriff Langemarck'

Vrijwel alle Duitse kranten namen het communiqué klakkeloos over. Veel bladen deden er nog een schepje bovenop. Zo ontstond langzamerhand het beeld dat de jonge Duitse Kriegsfreiwilliger arm in arm het moordende mitrailleurvuur inliepen en heroïsch stierven terwijl zij Deutschland, Deutschland über alles zongen.

Of er daadwerkelijk gezongen werd tijdens de aanval is niet meer na te gaan. Een officiële geschiedenis van de eerste slag om Ieper, uitgegeven in opdracht van het Duitse Rijksarchief, bevat veel van de elementen van de mythe. De jonge regimenten, de scholieren en studenten, zelfopoffering en heldendood worden breed uitgemeten. Maar het zingen van het Deutschlandlied tijdens de stormaanvallen wordt door de auteur in twijfel getrokken.
10)  

En als er al gezongen is, is nog lang niet zeker of dat uit vaderlandsliefde was. De aanval zou namelijk in dichte mist hebben plaatsgevonden. De onervaren eenheden dreigden daardoor hun oriëntering te verliezen. Om elkaar niet kwijt te raken zouden de soldaten toen het Duitsland-lied hebben aangeheven.
11) 

Zo kan het gegaan zijn. Maar ook dit verhaal is eigenlijk te mooi om waar te zijn. Veel geloofwaardiger is wat Ludwig Renn
12) te zeggen heeft. Hij vocht ook aan het Westelijk Front. Renn vertelt dat de mannen in doodsangst het Duitsland-lied aanhieven in een poging de eigen artillerie te laten weten dat die bezig was Duitse troepen te beschieten.

  Am Nachmittag wurden wir dann eingesetzt. So, weißt du, in der gewöhnlichen Art: Sturm, in dieser Richtung, los! Wir haben nicht gewußt, wer uns gegenüberlag und wo wir sind. Und gesehen haben wir nur leere Felder. Da haben wir uns hingeschmissen und haben geschossen, wie wir das so gelernt hatten: geradeaus! Vielleicht trifft´s einen. - Bis dahin hatte unsre Artillerie keinen Schuß abgegeben. Jetzt kam es von hinten vorgezischt und schlägt mit zwei Granaten dicht vor unsere Linie. Ich denke mir, jetzt werden sie das Feuer vorverlegen. Da kommen die nächsten Schüsse; dicht hinter die Linie. Verflucht! denke ich. Und gut haben sie geschossen! »He, Sie!" höre ich jemand brüllen. "Hinterrennen zur Artillerie! Sie schießt auf uns!"

Über den weichen Acker stolpert einer in Todesangst hinter. Schuß auf Schuß setzte unsere Artillerie in unsere Schützenlinie. "Spielmann!" brüllt die Stimme wieder. "Ist kein Spielmann da? Blasen! Daß sie merken, daß wir´s sind!" Ein paar Töne stockerten aus dem Hörn. Von vorn zirpten die feindlichen Kugeln. Von hinten stampfte unsere Artillerie. "Singt!" brüllt die Stimme "Singt Deutschland, Deutschland über alles!" Zwei, drei Stimmen sangen dünn. Dann wurden es mehr. Wir sangen doch um unser Leben! Aber wir lagen auf dem Bauch und - Fatsch-bumm! schlugen die Granaten ein. Da ging uns immer der Atem aus, wenn´s einschlug. Gebrüllt habe ich was ich konnte. Aber unsere Artillerie hatte nichts davon gehört. Die schoß und schoß. Die Verwundeten wimmerten. Da und dort tauchte der Gesang wieder auf, immer hoffnungsloser: Deutschland, Deutschland über alles. -

Seitdem habe ich das nie mehr mitgesungen! — und ein paar Tage später, - wir waren nur noch so wenig, daß unsere ganze Kompanie in einer Bauernstube lag, - da bringt einer einen Heeresbericht und liest vor: "Mit prachtvollem Schwung stürmten deutsche Freiwilligenregimenter unter dem Gesang von „Deutschland, Deutschland über alles!" - Wir haben ihn angesehen und haben es nicht geglaubt. Wir sind sogar wütend auf ihn gewesen. Bis wir es selbst gelesen haben. Keiner hat mehr davon gesprochen damals. Aber das hat in uns weitergefressen!"
13)   

’s Middags kwamen we in actie. Je weet wel, op de gewone manier: Stormen, die kant op, looppas! We wisten niet wie tegenover ons lag en waar we waren. En we zagen alleen lege velden. We wierpen ons op de grond en schoten, zoals wij het geleerd hadden: recht uit! Misschien raakten we iemand. Tot dat moment had onze artillerie geen schot afgevuurd. Nu kwam er van achteren iets aangesist, en vlak voor onze linie slaan twee granaten in. Ik denk bij mezelf, nu zullen ze het vuur wel verleggen. Daar komen de volgende schoten: vlak achter de linie. Vervloekt! Denk ik. Er wordt geschoten, en goed ook. “Hé daar, jij” hoor ik iemand brullen. “Ren naar achteren naar de artillerie! Die schiet op ons!”

Over den zompige akker strompelt iemand in doodsangst naar achteren. Schot na schot jaagt onze artillerie in onze linie. “Hoornblazer!” brult de stem weer. Is er dan geen hoornblazer? Blazen! Dat ze merken, dat wij het zijn!” Een paar aarzelende tonen klinken, dan stokt het. Van voren fluiten de kogels van de vijand. Van achteren dreunt onze artillerie. “Zing!” brult de stem “zing Deutschland, Deutschland über alles!”. Twee, drie iele stemmen begonnen te zingen. Dan kwamen er meer bij. We zongen immers voor ons leven! Maar we lagen op onze buik en – pats-boem! sloegen de granaten in. Elke inslag benam ons de adem. Ik brulde zo hard ik kon. Maar onze artillerie hoorde er niets van. Die schoot en schoot. De gewonden jammerden. Hier en daar begon het gezang weer, steeds hopelozer: Deutschland, Deutschland über alles.

Sindsdien heb ik dat nooit meer gezongen! – en een paar dagen later, - we waren nog maar met zo weinigen, dat onze hele compagnie in een boerenkamer lag, - komt er iemand met een legerbericht aanzetten en leest voor: “Met schitterend élan hebben Duitse vrijwilligersregimenten onder het zingen van Deutschland, Deutschland über alles een stormaanval uitgevoerd.” – We keken hem aan en geloofden het niet. We werden zelfs kwaad op hem. Tot we het zelf gelezen hadden. Niemand heeft het er toen meer over gehad. Maar van binnen vrat het ons op!

Het beeld van de al zingend hun dood tegemoet stormende scholieren en studenten raakte wijd verbreid. Velen wensten er de ultieme daad in te zien van jeugdige zelfopoffering voor het vaderland. Anderen beschouwden de inzet van slecht geoefende troepen als misdadige roekeloosheid van de legerleiding.

Aan geallieerde zijde werd al gauw gesproken van de kindermoord bij Ieper. Maar ook in Duitsland begonnen sommigen dergelijke termen te bezigen. Zoals de columnist Ignaz Wrobel, die de generaal Ilse, stafchef van het 4e leger, bestempelde als de kindermoordenaar van Ieper.
14) 
 
 
De Langemarck-mythe is niet meer te stoppen
Al snel na de gebeurtenissen bij Langemarck gingen er stemmen op om van de 10e november – de dag van de heroïsche stormloop – een gedenkdag te maken. De Deutsche Tageszeitung schreef op 11 november 1915, precies een jaar na dato:

  „Der Tag von Langemarck wird in alle Zeiten ein Ehrentag der deutschen Jugend bleiben. […] Wohl fielen an ihm ganze Garben von der Blüte unserer Jugend […]; aber den Schmerz um die tapferen Toten überstrahlt doch der Stolz darauf, wie sie zu kämpfen und zu sterben verstanden.“15)  

De dag van Langemarck zal voor altijd een dag blijven om de Duitse jeugd te eren. [. . .] Hele scharen van de bloesem van onze jeugd vielen op die dag. [. . .]. Maar onze trots dat zij als helden vochten en stierven, overstraalt de smart om die dappere doden.

De mythe kreeg zijn eigen dynamiek. De weinige overlevenden die konden of wilden vertellen hoe het echt was gegaan, werden niet geloofd of als onvaderlands weggehoond. Veelzeggend is de passage uit Remarques terugkeerdersroman Der Weg zurück, waarin de rector van het gymnasium enkele oud-leerlingen, die de oorlog hebben overleefd, verwelkomt.

  [...]Die Stimme des Alten sinkt um eine Terz. Sie trägt jetzt einen Flor und ist in Salböl gebadet. Ein Ruck geht durch die schwarze Schar der Lehrer. Ihre Gesichter zeigen Sammlung und Ernst. “Besonders gedenken aber wollen wir den gefallenen Zöglinge unserer Anstalt, die freudig hinausgeeilt sind, um die Heimat zu schützen, und geblieben sind auf dem Felde der Ehre. Einundzwanzig Kameraden sind nicht mehr unter uns; - einundzwanzig Kämpfer haben den ruhmreichen Tod der Waffen gefunden; - einundzwanzig Helden ruhen in fremder Erde aus vom Klirren der Schlacht und schlummern den ewigen Schlaf unterm grünen Rasen”
In diesem Augenblick ertönt ein kurzes, brüllendes Gelächter. Der Direktor hält peinlich betroffen inne. Das Gelächter geht von Willy aus, der klotzig wie ein Kleiderschrank dasteht. Sein gesicht ist putenrot, so wütend ist er.
“Grüner Rasen – grüner Rasen”, stottert er, “ewiger Schlaf? Im Trichterdreck liegen sie, kaputtgeschossen, zerrissen, im Sumpf versackt -. Grüner Rasen! Wir sind hier doch nicht in der Gesangstunde!” Er fuchtelt mit den Armen wie eine Windmühle im Sturm. “Heldentod! Wie ihr euch das vorstellt! Wollen sie wissen wie der kleine Hoyer gestorben ist? Den ganzen Tag hat er im Drahtverhau gelegen und geschrien, und die Därme hingen ihm wie Makkaroni aus dem Bauch. Dann hat ihm ein Sprengstück die Finger weggerissen und zwei Stunden später einen Fetzen vom bein, und er hat immer noch gelebt und versucht, sich mit der anderen hand die Därme reinzustopfen, und schliesslich abends war er fertig. Als wir dann herankonnten nachts, war er durchlöchert wie ein Reibeisen. Erzählen Sie doch seiner Mutter, wie er gestorben ist, wenn Sie Courage haben!”
16)   

[...]. De stem van den directeur daalt eenige octaven. Zij is nu door rouwfloers omhuld en in zalvende olie gedompeld. Er gaat een schok door de zwarte schaar der leeraren. Op hun gezichten staat overpeinzing en ernst te lezen. ‘In het bijzonder herdenken willen wij echter de gesneuvelde zonen onzer inrichting, die vol geestdrift heen gesneld zijn om het vaderland te beschermen en op het veld van eer zijn gebleven. Eenentwintig kameraden zijn niet meer onder ons; eenentwintig strijders hebben den roemrijken wapendood gevonden; eenentwintig helden rusten in vreemden bodem uit van het geraas van den slag en sluimeren den eeuwigen slaap onder de groene zoden’.
Op dit oogenblik weerklinkt een kort, bulderend gelach. De directeur zwijgt pijnlijk getroffen. Het gelach is afkomstig van Willy, die vierkant en massief vlak voor hem staat. Zijn gezicht is vuurrood, zoo woedend is hij.
‘Groene zoden - groene zoden’hakkelt hij, ‘eeuwige slaap? In den smeerboel van granaattrechters liggen zij, kapotgeschoten, aan flarden gescheurd, in de modder weggezakt - Groene zoden! We zitten hier toch niet op zangles!’ Hij slaat met zijn armen in het rond als een windmolen in den storm. ‘Heldendood! Hoe stellen jelui je dat wel voor! Wilt u weten hoe de kleine Hoyer is gestorven? Den heelen dag heeft hij in de draadversperring liggen schreeuwen, en zijn darmen hingen als macaroni uit zijn buik. Toen heeft een scherf zijn vingers meegenomen en twee uur later een brok van zijn been, en hij heeft nog aldoor geleefd en geprobeerd, met zijn andere hand zijn darmen naar binnen te stoppen en 's avonds was het eindelijk met hem gedaan. Toen wij 's nachts bij hem konden komen, zat hij zoo vol gaten als een zeef. Vertelt u zijn moeder nu eens, hoe hij is gestorven, als u er den moed toe hebt!’ [...] (Vertaling: Louis Blok )

Het beeld dat er hele regimenten van studenten en scholieren aan het Vlaamse front vochten, raakte algemeen geaccepteerd. Dit aspect van de mythe zou een lang en hardnekkig leven gaan leiden, dat nog tot in onze tijd voortduurt.
17)

Zeker, duizenden scholieren en studenten gingen vrijwillig naar het front. Maar hun aandeel in de zogenaamde vrijwilligerskorpsen bij Ieper bleef ver in de minderheid. Echte “studentenbataljons” hebben niet bestaan. Enkele getallen maken dat aannemelijk.

De vier verse reservekorpsen bij Ieper telden samen ongeveer 120.000 man. Het aantal studenten dat in het zomersemester 1914 en wintersemester 1914/1915 in militaire dienst was, bedroeg ongeveer 40.000. Als al deze studenten bij de vier korpsen hadden gediend, zou hun getalsmatige aandeel 33% zijn geweest, een ruime minderheid dus. Maar deze studenten vochten lang niet allemaal bij Ieper. Het Reservekorps XXIV stond in Oost-Pruisen, het XXVe in Lotharingen. En ook alle andere legeronderdelen hadden studenten-vrijwilligers in hun gelederen.

Bovendien waren lang niet alle studenten nieuwe vrijwilligers. Het waren deels oudere jaargangen, die hun dienstplicht er al hadden opzitten of vóór de oorlog al een vrijwillig dienstjaar hadden vervuld. Zij waren opgeroepen als reservist. Voor zover een betrouwbare schatting mogelijk is, lijkt het aandeel scholieren- en studenten-vrijwilligers eerder 10% à 15% te zijn geweest. Zelfs de benaming “vrijwilligerskorpsen” voor de reservekorpsen XXII tot en met XXVII is overdreven. Grotendeels bestonden ze uit oudere jaargangen landweer.
18) Deze mannen waren al jaren in het burgerleven werkzaam als meubelmaker of kantoorklerk en hadden thuis vrouw en kinderen.

Opkomst oudere reservisten in Berlijn op 1 augustus 1914

Vooral de Deutsche Studentenschaft
19) cultiveerde de Langemarck-mythe. Dat leidde in 1919 tot een Langemarck-Gedenkfeier in Berlijn en in 1924 tot de onthulling van een Langemarck-Denkmal in de Hohe Rhön in Beieren. De dichter Rudolf G. Binding20) die het inwijdingsfeest in de Rhön bijwoonde, verwoordde in zijn verslag Deutsche Jugend vor den Toten des Krieges de gevoelens van velen, toen hij schreef:

  Jenes Geschehen aber gehört schon nicht mehr der Geschichte an, wo es einst dennoch erstarrt und begraben sein würde, sondern der unaufhörlich zeugenden, unaufhörlich verjüngenden, unaufhörlich lebendigen Gewalt des Mythos. Als solcher hat sich der Tod der Tapferen schon erwiesen, da deutsche Jugend sich seiner als des Sinn- und Urbildes jugendlicher Erhebung bemächtigte, für das in Wahrheit nur sie unter allen Völkern der Erde berechtigt ist.21)

Die gebeurtenis behoort echter niet meer toe aan de geschiedenis, waarin ze ooit versteend en begraven zou liggen, maar aan de onophoudelijk getuigende, onophoudelijk verjongende, onophoudelijk levende kracht van de mythe. De dood van de dapperen heeft reeds zin gehad, daar de Duitse jeugd haar als zinnebeeld en oerbeeld van jeugdige verheffing ziet, waartoe onder alle volkeren der aarde alleen zij het recht heeft.

De mythe kreeg de wind in de zeilen. In 1929 werd de Studentenring Langemarck opgericht als onderdeel van de rechtse paramilitaire organisatie Stahlhelm. In deze organisatie moest de geistig-politische Erbe der Weltkriegs- und Frontleistung deutscher Studenten behouden en gecultiveerd worden. Oefening in weerbaarheidsporten was verplichte kost voor de studenten.
22  De junge Regimenter uit het Heeresbericht werden steeds vaker voorgesteld als Studentenregimenter.

 
Oorlogskerkhof Langemarck 1932
In werkelijkheid waren de scholieren en studenten bij de reservekorpsen voor Ieper altijd een kleine minderheid geweest zoals hierboven is uiteengezet. Toch werd juist deze groep er uitgelicht om de mythe gestalte te geven. Zij werden voorgesteld als de bloem der natie die model moest staan voor de gehele Duitse jeugd. Hun sterven mocht niet voor niets zijn geweest – sterker nog: de jonge Duitse élite moest de fakkel overnemen en, net als de jeugdige helden bij Langemarck, ook in de toekomst de bereidheid tonen hun leven te geven voor het Vaterland.

De 3.000 doden die de junge Regimenter op 10 november 1914 te betreuren hadden, liggen begraven op het oorlogskerkhof van Langemarck. Men sprak van Studentenfriedhof.
23) Ook dat is een overdrijving en maakt deel uit van de mythe.

Duitse oorlogskerkhof Langemarck. (Fotografie Hans de Regt.)

Als de slachtoffers min of meer evenredig onder alle geledingen vielen, dan kan het aantal gesneuvelde studenten en scholieren 300 à 450 hebben bedragen. Nog steeds een ongelooflijk aantal, maar in het niet vallend naast de vele, vele duizenden anderen op het oorlogskerkhof van Langemarck. Momenteel rusten er 44.000 Duitse soldaten, waarvan 25.000 ongeïdentificeerd, in een gemeenschappelijk Kameradengrab.
24)

Eind jaren twintig ontfermde de Deutsche Studentenschaft zich over de militaire begraafplaats in Langemarck om deze voor verder verval te behoeden. Er werd een renovatie- en uitbreidingsplan ontwikkeld. Langemarck moest omgevormd worden tot een waardige laatste rustplaats, een ereveld voor de jonge Duitse helden. Het benodigde geld kreeg men bij elkaar door vrijwillige bijdragen, de Langemarck-Spende.

De actie startte in 1928 en in 1930 ging de eerste spade de grond in. Op 10 juli 1932 volgde de plechtige ingebruikname van de Soldatenfriedhof Langemarck-West.
25) Dat ging met het nodige geüniformeerde Duitse ceremonieel gepaard. In heel Duitsland vonden aansluitend herdenkingsvieringen plaats. De dichter Josef Magnus Wehner26) schreef voor de gelegenheid een getuigenis, die op alle Duitse universiteiten werd voorgelezen.

Het stuk is den deutschen Studenten geweiht, opgedragen aan de Duitse studenten. Nauwelijks aandacht krijgen de andere vrijwilligers, terwijl Wehner de dienstplichtigen, de reservisten, de landweermannen, die in veel grotere aantallen hun leven gaven bij Langemarck, helemaal niet noemt.

  [...]. Am Bergring, der Ypern schützend umgibt, staut sich die deutsche Sturmflut. Eilig herangeführte Korps aus Studenten, Arbeitern und Kaufleuten, von Greisen spöttisch Kinderkorps genannt, stürmen heldenmütig gegen die feuerspeienden Berge, tagelang, blutend, weithin sichtbar im Scheine brennende Windmühlen, dem Feinde ein leichtes Ziel. Sie stürmen bei Wytschaete und Messines, bei Dixmuiden, Bikschoote und Paschendaele, bei Becelaere, Hollebeke und Langemarck. [...].

[...].....starck aber und heldisch im Willen zur Freiheit, war die unsterbliche tat schon geboren, die Tat des Liedes. [...]. Sterbende sangen! Stürmende sangen, sie sangen in Reihen, die Kugel im Herzen, sie sangen im Lauf, die jungen Studenten, sie sangen in die eigene Vernichtung hinein, vor dem übermächtigen, aus tausend Geschützen brüllenden Feinde: “Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der Welt.” [...].

[...]. Singend starben die von Langemarck im Reiche und sind im Reiche begraben. Denn noch einmal: das heilige deutsche Reich ist nicht gebunden an Grenzen und Länder, es ist unendlich wie die Welt selber, eingesetzt von Gott, und den Deutschen als Auftrag der Ewigkeit gegeben, in der sichtbaren Welt Ordnung und Gesetz zu schaffen. [...].
27)  

[...]. Tegen de heuvels, die Ieper beschermend omringen, loopt de Duitse stormvloed vast. Haastig aangevoerde korpsen van studenten, arbeiders en kooplieden, door grijsaards spottend kinderkorpsen genoemd, stormen met heldenmoed tegen de vuurspuwende heuvels, dagenlang, bloedend, van verre zichtbaar in het schijnsel van brandende windmolens, een makkelijk doelwit voor de vijand. Ze stormen bij Wijtschate en Messines, bij Diksmuiden, bij Bikschote en Passendale, bij Beselaere, Hollebeke en Langemarck. [...].

[...]..... maar sterk en heldhaftig in de drang naar vrijheid was die onsterfelijke daad reeds geboren, de daad van het lied. [. . .]. Stervend zongen ze! In de stormloop zongen ze, ze zongen rij na rij, de kogel in het hart, ze zongen in looppas, de jonge studenten, ze zongen hun eigen ondergang tegemoet, tegen de oppermachtige, uit duizend vuurmonden brullende vijand: “Deutschland, Deutschland über alles, über alles in der Welt.” [...].

[...]. Zingend stierven die van Langemarck in het Rijk en in het Rijk zijn ze begraven. Want nogmaals: het heilige Duitse Rijk is niet gebonden aan grenzen en landen, het is oneindig zoals de wereld zelf, door God ingesteld, en als opdracht aan de Duitsers gegeven, om in de zichtbare wereld wetten en regels te stellen. [...].

De mythe van Langemarck was tot volle wasdom gekomen. Net als Rudolf G. Binding, was Josef Magnus Wehner een van de 88 schrijvers die in 1933 de Gelöbnis treuester Gefolgschaft aan Adolf Hitler ondertekende.

De Langemarck-mythe wordt oorlogspropaganda
Rond 1930 kwam de Deutsche Studentenschaft steeds meer in nationaalsocialistisch vaarwater en werd ten slotte volledig beheerst door de NS-Studentenbund. De Langemarck-mythe werd door de nationaalsocialisten geadopteerd. Haarscherp zagen die er een instrument in om het Duitse volk – en speciaal de jonge mannen – naar een nieuwe, glorierijke toekomst te leiden. Maar dan moest er nog wel wat aan worden bijgeslepen.

Hitler zelf heeft flink bijgedragen aan het beeld van de Duitse jeugd die zich al zingend opofferde tijdens de stormlopen naar de IJzer. In Mein Kampf, dat autobiografie en politiek manifest tegelijk is, vermeldt hij ze keer op keer: de “zeventienjarige jongens”, de “jonge regimenten”, de “jonge vrijwilligers”, “onze beste kameraden – bijna kinderen nog”, de “vrijwilligersregimenten”, “die jongens van 17 jaar”.

Hitler laat ze Deutschland, Deutschland über alles zingen en laat ze met een hart brandend van vaderlandsliefde de strijd ingaan. Ze hadden dan wel niet zo goed leren vechten – geeft Hitler toe - maar ze wisten te sterven alsof ze oude soldaten waren en offerden hun kostbare bloed met vreugde.

Propagandavoorstelling van een jonge WOI oorlogsheld.

Alle inmiddels bekende en geaccepteerde beelden van jeugdige Duitse zelfopoffering bevestigt Hitler. Behalve één. Nergens in Mein Kampf vermeldt Hitler, als hij het over de strijd in Vlaanderen heeft, de studenten en scholieren.
28)  

Het studentenmonopolie op de Langemarck-mythe was voor de nazi’s veel te elitair. Zorgvuldig werden de zich opofferende scholieren en studenten uit het beeld weggeretoucheerd. Ze maakten plaats voor frisse, gezonde volksdeutsche jongens zonder intellectuele pretenties.

De Langemarck-Spende van de Duitse Studentenschaft werd omgezet in een Spende der Deutschen Jugend. Zo werd daadwerkelijk de gehele Duitse jeugd betrokken bij de nationaalsocialistische doelstellingen.

Ook werd er een Langemarck-Studium ingesteld die veelbelovende jongelui zonder gymnasiumdiploma binnen een jaar klaarstoomde voor de universiteit. Het sprak vanzelf dat deze jongelui lid waren van de Hitlerjugend en voldeden aan de ideologische criteria van rassische Reinheit en nationalsozialistischer Engagement. Die Langemarck-Studium werd overigens geen succes.

Met dit soort maatregelen stelden de nazi’s de gesneuvelden van Langemarck tot voorbeeld voor de gehele Duitse jeugd. Zo slaagden ze er in de Langemarck-mythe geheel naar hun hand te zetten. De mythe werd middel om de Duitse jeugd klaar te stomen voor een turbulente toekomst, waarin niet alleen van studenten en scholieren het uiterste zou worden geëeist: sterven voor Führer und Vaterland. De Langemarck-mythe was ideologie geworden.
 
De Langemarckhalle en andere overblijfselen in Berlijn
Onder de Führerturm, die in 1936 bij het Reichssportfeld werd opgericht, liet Hitler een speciale tempel inrichten voor de Langemarck-cultus. Deze Langemarckhalle maakt nog steeds deel uit van het sportcomplex rond het Olympiastadion (zie hierna). Maar ook elders in Berlijn zijn nog de echo’s te horen van de Langemarck-mythe. In de jaren twintig begonnen er overal in Berlijn – net als elders in Duitsland – monumenten te verschijnen waarmee de omgekomenen van de wereldoorlog in herinnering werden gehouden.
29) Enkele daarvan verwijzen direct of indirect naar de oorlogsvrijwilligers die hun leven offerden, bij Langemarck of elders.

 
Het monument voor het XXIIe Reservekorps
Niet helemaal toevallig zal het herdenkingsmonument voor de gesneuvelden van het XXIIe Reservekorps juist hier op deze plek in Berlijn – Wilmersdorf zijn opgericht. Het staat aan de Bundesallee (die toen nog Kaiserallee heette), schuin voor de Hochschule der Künste.
30) In dit gebouw was tot na de Eerste Wereldoorlog het Joachimsthaler Gymnasium gevestigd.

Net als op zoveel andere scholen in heel Duitsland zullen ook gymnasiasten van het Joachimsthaler zich in augustus 1914 hebben laten meeslepen in het oorlogsenthousiasme. Het XXIIe Reservekorps was een van de vijf zogenaamde vrijwilligerskorpsen. De regimenten
31) van deze korpsen werden samengesteld naar herkomst van de mannen. Vrijwilligers uit Berlijn – waaronder ook de gymnasiasten van het Joachimsthaler - dienden in de infanterieregimenten 201, 202 en 204 van de 43e divisie van dit korps. Hun namen zijn niet bekend, ze worden althans niet op het monument vermeld.

 
Gedenksteen XXIIe reservekorps. (Fotografie Menno Wielinga.)

Meteen bij aanvang van de Eerste Slag om Ieper, die bijna vier weken zou duren, werd het XXIIe Reservekorps in de strijd geworpen. Op 21 oktober 1914 moest het samen met het IIIe Reservekorps bij Diksmuiden een oversteek over de IJzer forceren. De eerste aanval liep vast.

Op 23 oktober werd opnieuw de aanval ingezet en twee dagen later nog eens. Toen op 28 oktober een vierde aanval op Diksmuiden mislukte, besloot de OHL verdere pogingen in deze sector te staken. De voornamelijk uit Berlijners bestaande reserveregimenten 201 en 202 werden tijdens deze acties herhaaldelijk in de voorste linies ingezet. De verliezen waren enorm.
32) 

 
Het scholierenmonument in Kreuzberg
In de regimenten 201, 202 en 204 werden de gymnasiasten van het Joachimsthaler verenigd met hun leeftijdsgenoten van het Leibnitz-gymnasium. Voor de oorlog zullen de leerlingen van beide scholen nauwelijks omgang met elkaar hebben gehad. De scholen lagen immers kilometers uit elkaar in heel verschillende stadsdelen. Nu stonden de scholieren schouder aan schouder als infanteristen in het veld. Samen werden ze de strijd in gestuurd en samen ondergingen ze hun vuurdoop. Gezamenlijk worden de gevallenen geëerd met het monument voor het XXIIe Reservekorps aan de Bundesallee.

Daarnaast hebben de gesneuvelde leerlingen van het Leibnitz-gymnasium ook een eigen monument. Het staat op de Mariannenplatz in Berlijn-Kreuzberg, schuin voor het voormalige gymnasium (tegenwoordig Nürtingen Grundschule). De tekst op het monument luidt:

  DEN IM WELTKRIEG 1914-1918 GEFALLENEN
SCHÜLERN DES LEIBNITZ-GYMNASIUMS
ZUM EHRENDEN ANDENKEN
DULCE ET DECORUM EST PRO PATRIA MORI

Anders dan op de herdenkingszuil voor het XXIIe Reservekorps staan er op het scholierenmonument wel namen. Honderdeenentwintig leerlingen van het Leibnitz-gymnasium stierven in de Vlaamse modder of elders op de Europese slagvelden. (Zie hiervoor aanhangsel namenlijst)

Waar de gymnasiasten de dood vonden, wordt niet vermeld, evenmin als hun sterfdata. Niet alle 121 gesneuvelden kunnen vrijwilligers van het eerste uur zijn geweest. Ook in de maanden en jaren daarna bleven zich jongens aanmelden voor de dienst, al nam de animo af toen de oorlog aanzienlijk minder voorspoedig verliep dan voorgespiegeld was.

Scholierenmonument Leibnitz-gymnasium. (Fotografie Menno Wielinga.)
 
In 1986, door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Jaar van de Vrede, plaatste het stadsdeelbestuur van Kreuzberg een nieuwe plaquette bij dit scholierenmonument. De tekst op de plaquette neemt afstand van de opvoedingsmentaliteit die jonge mannen klaarstoomde voor een zogenaamde heldendood op het veld van eer. De tekst besluit met de oproep “NIE WIEDER KRIEG!”.

 
Het Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg
Overal in Duitsland werden na 1933 straten en pleinen omgedoopt om de Langemarck-mythe te verspreiden en meer gestalte te geven. In het Berlijnse stadsdeel Prenzlauer Berg, even ten noorden van de Alexanderplatz, verscheen toen ineens de Langemarckstrasse. Op hetzelfde moment kregen aangrenzende straten namen als Bixschootestrasse, Pilckemweg, Ypernstrasse, Dixmuidenweg. Overal in deze wijk, die daarna het Flandernviertel werd genoemd, werden straten vernoemd naar de Kriegsschauplätze in Vlaanderen, waar de Duitse jeugd zich op heroïsche wijze had opgeofferd voor het Vaderland.

 Het voormalige Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg, omsloten
door Ostseestrasse, Greifswalder Strasse, Grellstrasse en Prenzlauer Allee.
Alleen de Lindenhoekweg (net boven het gele label F17) herinnert nog aan
de strijd om Ieper.
Klik hier of op de kaart voor een vergroting

Nog tot ver na de Tweede Wereldoorlog hebben deze straatnamen de oorlogspropaganda van de nazi’s uitgedragen. Pas in 1952 verving het Oost-Duitse stadsbestuur deze oorlogszuchtige straatnamen door namen van omgebrachte communistische verzetsmensen en andere nazislachtoffers. Alleen de Lindenhoekweg is aan de aandacht van de zuiveringscommissie ontsnapt. Tot op de dag van vandaag klinkt in dit straatje in Prenzlauer Berg nog iets van de Langemarck-mythe door.
33)  

 
De Langemarckhalle
Hoogtepunt in de nazi-cultus van opofferingsbereidheid werd de Langemarckhalle. Deze vormde een onderdeel van het Reichsportfeld, dat in 1936 werd aangelegd naast het Olympiastadion naar het ontwerp van architect Werner March.

De tegenwoordige Langemarckhalle met Glockenturm gezien over
het Maifeld vanuit het Olympia Stadion. (Fotografie Menno Wielinga.)

Het Reichssportfeld werd gedomineerd door de Führerturm, die tegenwoordig gewoon Glockenturm heet. Hieronder bevond zich de Langemarckhalle. Tegenwoordig doet deze hal met zijn twaalf rechthoekige pilaren nogal kil en zakelijk aan, maar in 1936 moet dat anders zijn geweest. Dit was het heiligdom van de Langemarckcultus. Sport en oorlog werden hier voor het eerst openlijk met elkaar in verband gebracht. Sport, voorbereiding op de oorlog en opofferingsbereidheid lagen voor de nazi’s in elkaars verlengde.

Aan de wanden hangen zwartgeschilderde stalen schilden met daarop de namen van de Duitse regimenten die in 1914 de Eerste Slag om Ieper uitvochten. Naast die van het IIIe Reservekorps hangen hier de schilden van de Reservekorpsen XXII, XXIII, XXVI en XXVII, de zogenaamde vrijwilligerskorpsen, waarvan de – volgens de mythe - merendeels jonge soldaten zich gloeiend van vaderlandsliefde met het Duitslandlied op de lippen in het Britse mitrailleurvuur hebben gestort.

 
Schilden van het IIIe en het XXIIe Reservekorps in de Langemarckhalle. Beide korpsen vochten
bij Langemarck en elders rond Ieper, oktober/november 1914. Het XXIIe Reservekorps was één
van de zogenaamde vrijwilligerskorpsen. (Fotografie Menno Wielinga.)

Oorspronkelijk waren de twaalf pilaren behangen met 76 regimentsvlaggen. In het licht van brandende fakkels die grillige schaduwen verspreidden op de schilden, de pilaren en de wanden, moet de Langemarckhalle een nogal lugubere indruk hebben gemaakt. Dat was ongetwijfeld de bedoeling. In de hal stond een schrijn die gevuld was met aarde van het slagveld van Langemarck. Die schrijn is inmiddels verdwenen, maar de Blut-und-Boden-mystiek is nog op de wanden te lezen.

  Ihr heiligen grauen Reihen
Geht unter Wolken des Ruhms
Und tragt die blutigen Weihen
Des heimlichen Königtums!

De tekst is van Walter Flex, een Heimat-dichter. Het komt uit Das Weihnachtsmärchen des fünzigsten Regiments, een kerstsprookje, waarin de heldendood wordt opgehemeld. Flex meldde zich in 1914 als oorlogsvrijwilliger. Hij raakte in 1917 op het eiland Ösel (thans: Saaremaa, Estland) in een vuurgevecht met de Russen zwaar gewond en overleed enkele dagen later.34) Hij werd postuum door de nazi’s als de Langemarck-dichter vereerd, hoewel hij nooit in de buurt van Langemarck geweest is.

De tekst is van Walter Flex op de muur in de Langemarckhalle.
(Fotografie Menno Wielinga.)

Maar ook bij dichters van grotere statuur zochten de nazi’s teksten die goed in hun kraam te pas kwamen. Zo vonden ze bij de 18e eeuwse dichter Hölderlin
35) woorden die naadloos leken aan te sluiten bij de Langemarck-mythe. Totaal uit zijn verband gerukt lijkt Hölderlins strofe – afkomstig uit een gedicht geschreven naar aanleiding van de Franse revolutie - een regelrechte ondersteuning van de nazi-ideologie van gewillige zelfopoffering.

  Lebe droben, o Vaterland
Und zähle nicht die Toten
Dir ist, Liebes
Nicht einer zuviel gefallen.

Hölderlin wordt tegenwoordig als een van de belangrijkste dichters van het Duitse taalgebied en zelfs van de westerse literatuur beschouwd. Zijn tekst te zien staan tegenover die van Walter Flex in die voormalige Blut-und-Boden-tempel wekt nogal verbazing.

Voor Hitler op 1 augustus 1936 de elfde Olympische Spelen opende, trok hij zich terug in de Langemarckhalle om in stilte de gevallenen uit de Eerste Wereldoorlog te gedenken. De Langemarck-mythe was ideologie èn dodencultus geworden. In het zicht van de ondergang verklaarde Hitler in een van zijn laatste orders het Reichssportfeld rondom het Olympiastadion tot vesting. Aan de Hitler-Jugend werd opgedragen hier het Rode Leger te stoppen. Meer dan tweeduizend jongens, de meeste niet ouder dan dertien, veertien jaar, kwamen daarbij om het leven.
36)  Tot een wijdverbreide nieuwe Langemarck-mythe heeft dat gelukkig niet geleid.

Noten, bronnen, literatuur
[1] In dit artikel zal consequent de Duitse schrijfwijze Langemarck worden gehanteerd, ook al is die eigenlijk onjuist. Het Vlaamse plaatsje heet Langemark.
[2] Erich und Hildegard Bulitta: Um die Jugend betrogen – Kindersoldaten. Herausg. Landesverband Bayern Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge , München, 2010. (geraadpleegd op:
http://www.volksbund.de/fileadmin/img/LV/bayern/PDF/63639_Handreichung_Kindersoldaten.pdf  )
[3] Geciteerd uit Jochen Bölsche: “Ein Hammerschlag auf Herz und Hirn”. Historiker wiederlegen die Legende von der Kriegsbegeisterung der Volksmassen im Herbst 1914. In: Spiegel Special 1/2004.
[4] Bölsche, t.a.p.
[5] Het XXIVe werd naar Oost-Pruisen gezonden, het XXVe ingezet in Lotharingen. Het ‘oude’ 4e leger werd opgedeeld tussen het 3e en 5e leger.
[6] H. Stegemann: Geschiedenis van den Oorlog. Tweede deel. A’dam/R’dam, 1918.
[7] E.u.H. Bulitta, t.a.p.
[8] E.u.H. Bulitta , t.a.p.
[9] Het volledige communiqué is na te lezen op http://www.stahlgewitter.com/14_11_11.htm
[10] Werner Beumelberg: Ypern 1914. Schlachten des Weltkrieges, Band 10. Oldenburg, 1926
[11] E.u.H. Bulitta, t.a.p.
[12] Ludwig Renn (1889-1979), pseudoniem van Arnold Vieth von Golßenau; vocht o.a. als bataljonscommandant aan het Westelijk Front; na WO1 communist en schrijver van anti-oorlogs romans zoals Krieg (1928) en Nachkrieg (1930).
[13] Geciteerd uit Ludwig Renn: Krieg. Franfurt a.M., 1929
[14] Pseudoniem van Kurt Tucholsky; http://www.textlog.de/tucholsky-rausch-suff.html
[15] Geciteerd van: http://www.langemarck.net/langemarck-14.html 
[16] Geciteerd uit Erich Maria Remarque: Der Weg zurück (1931)
[17] Deze studentenregimenten zouden nog een lang en hardnekkig leven leiden. John Keegan heeft het in zijn The First World War (1998; Nederl. vertaling 2000) over de “vijfentwintigduizend studentensoldaten in een massagraf”. En ook in het in 2002 verschenen A Storm in Flanders (Nederlandse vertaling 2003) van Winston Groom duiken de “studentenbataljons” van Ieper weer op. In 2006 schrijft journaliste Margriet Brandsma in Waar is de muur? nog zonder voorbehoud dat “het vrijwillige regiment, dat in 1914 Langemarck bestormde, overwegend studenten en scholieren” telde.
[18] Karl Unruh: Langemarck. Legende und Wirklichkeit. Koblenz, 1986.
[19] Dit was een samenwerkingsverband van studentenverenigingen van alle Duitse universiteiten.
[20] Rudolf G. Binding (1867-1938); tijdens WO1 Ordonnanzoffizier bij een infanteriedivisie; in 1925 verscheen Aus dem Kriege dat deels op eigen dagboeken was gebaseerd.
[21] Geciteerd uit Wolfgang Paul: Das Feldlager. Jugend zwischen Langemarck und Stalingrad, 2e Aufl., 1979, p.96
[22] Hans Peter Bleuel u. Ernst Klimmert: Deutsche Studenten auf dem Weg ins Dritte Reich. Gütersloh, 1967
[23] Daniël Vanacker: Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog. Zwolle, 2006. Vanacker vermeldt niet de herkomst van de benaming Studentenfriedhof. Het ligt voor de hand dat de Deutsche Studentenschaf hiervoor verantwoordelijk is.
[24] Nog steeds worden hier stoffelijke resten bijgezet. Elk jaar nog worden in Vlaanderen per toeval overblijfselen van Duitse soldaten uit de Eerste Wereldoorlog gevonden. Niet te identificeren resten worden overgebracht naar het kameradengraf in Langemarck.
[25] Tegenwoordig ontfermt de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge zich over de Duitse militaire begraafplaatsen in den vreemde. Een uitgebreide monumenten- en landschapsgeschiedenis van de Duitse soldatenkerkhoven uit de Eerste Wereldoorlog in Vlaanderen - met veel aandacht voor Langemarck - is te vinden in Anette Freytag & Thomas Van Driessche: Die Deutschen Soldatenfriedhöfe des Ersten Weltkriegs in Flandern, verschenen in het tijdschrift : Relicta 7 (2011); te raadplegen op: https://oar.onroerenderfgoed.be/publicaties/RELT/7/RELT007-008.pdf
   [26] Josef Magnus Wehner (1891-1973); oorlogsvrijwilliger; vocht o.m. bij Verdun; roman o.a. Sieben vor Verdun (1930), die tegen Remarques Im Westen nichts Neues was gericht; lid van de NSDAP.
[27] Geciteerd uit: Langemarck. Ein Vermächtnis. Worte von Josef Magnus Wehner, am 10 Juli 1932, zur Stunde der Übernahme des Gefallenen-Friedhofs in Langemarck durch die Deutsche Studentenschaft, gesprochen an allen deutschen Hochschulen. München, 1933
[28] A. Hitler: Mein Kampf; geraadpleegd is de Nederlandse vertaling Mijn Kamp, Amsterdam, 1939.
[29] Voor een overzicht van dergelijke monumenten in Berlijn, zie Rob Kammelar/Menno Wielinga: Interessante Eerste-Wereldoorlog-monumenten in Berlijn (elders op deze website).
[30] Vanaf OV-knooppunt Alexanderplatz als volgt te bereiken: S7 (ri.Potsdam) of S9 (ri.Spandau) tot Bhf Zoologischer Garten (6 haltes); overstappen op U9 (ri. Rathaus Steglitz) tot Spichernstrasse (2 haltes); neem uitgang Hochschule der Künste.
[31] Elk reservekorps (ca. 30.000 man) bestond aanvankelijk uit twee divisies; elke divisie telde vier infanterieregimenten (2.800 man elk), een bataljon jagers (1.000 man) en een regiment veldartillerie (1.500 man). Daarnaast telde het korps nog enkele honderden man gespecialiseerd personeel, zoals staf, verkenners, verbindingsdienst, hospikken, koks etc
[32] Zie http://lexikon.freenet.de/Erste_Flandernschlacht#XXII..C2.A0Reserve-Korps
[33] Een lijst van de oude en nieuwe straatnamen in het voormalige Flandernviertel vindt men in Aanhangsel voormalige  Flandernviertel! Zie verder Rob Kammelar: Verhalen en portretten uit de Eerste Wereldoorlog aan de hand van hedendaagse straatnamen in Berlijn (deel 4) (elders op deze website).
[34] Walter Flex (1887- 1917). Zie o.a. Evelyn de Roodt: Onsterfelijke fronten. Duitse schrijvers in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog (2005) en Tom Tacken: Walter Flex en een wereld vol moorden. (VA173, 2011).
[35] Friedrich Hölderlin (1770-1843); zijn literaire productie lag vrijwel geheel vóór 1800. Daarna begon hij aan schizofrenie te lijden en schreef vrijwel geen letter meer. In 1807 werd hij krankzinnig verklaard.
[36] Karl Heinz Krüge: Entnazifizierung der Steine. In: Der Spiegel 4/1989 (geraadpleegd op: http://www.spiegel.de/spiegel/print/d-13495408.html.

Aanhangsels
 
De Langemarckhalle na de Tweede Wereldoorlog
Aan het einde van de oorlog werd de Führerturm in brand geschoten. De enorme hitte zocht een uitweg via de klokkentoren die als schoorsteen fungeerde. Daarbij werden dragende delen uit de staalconstructie zwaar beschadigd. In 1947 werd de toren vanwege instortingsgevaar door de Britse bezettingstroepen opgeblazen.

Tussen 1960 en 1962 werd de Glockenturm, zoals de Führerturm inmiddels was gaan heten, en Langemarckhalle in niet helemaal originele staat herbouwd. Werner March, die ook de oude toren en het Olympiastadion had ontworpen, tekende voor het nieuwe ontwerp. Ook de klok die thans in de klokkentoren hangt, is nieuw. De adelaar van het Derde Rijk, die de oude klok domineerde, heeft plaats moeten maken voor de Duitse adelaar.

De voorzijde van de tegenwoordige Langemarckhalle met Glockenturm.
(Fotografie Menno Wielinga.)

De oorspronkelijke Olympia-Glocke, die pas in 1956 onder de puinhopen vandaan gehaald werd, bleek te zijn gebruikt als schietschijf en kon niet meer worden gebruikt. Hij werd op een sokkel geplaatst bij het zuidelijke portaal van het Olympiastadion, waar hij nog steeds met kogelgaten en al te bewonderen is.  Zie hiervoor detailfoto 1 - detailfoto 2 en detailfoto 3)

Het Olympische complex wordt nog altijd intensief gebruikt: het stadion is het thuisstadion van de voetbalclub Hertha BSC en regelmatig geven wereldsterren er popconcerten. Het Reichssportfeld is een multifunctioneel sportcomplex geworden. De historische achtergrond van het sportcomplex wordt aan de bezoeker uitgelegd in een tentoonstellingsruimte onder de Glockenturm. Hier is ook een filmzaaltje waar oude films de geschiedenis van het voormalige Reichssportfeld laten herleven.

De 77 meter hoge Glockenturm domineert het Maifeld. Wie de moeite neemt de toren te beklimmen (er is ook een lift), heeft een prachtig uitzicht over het Olympische sportcomplex en over Berlijn. Dat ook hedendaagse bezoekers nog steeds onder de indruk raken van het Olympiastadion en het Maifeld, hebben ze te danken aan Adolf Hitler zelf.

Uitzicht vanaf de Glockenturm op Berlijn. (Fotografie Menno Wielinga.)
(Klik hier voor een vergroting)

De Olympische Spelen in 1936 moesten een grootse, wereldwijde propagandashow voor het Derde Rijk worden. Architect Werner March had een paradeplaats voor 120.000 tot 130.000 personen gedacht. Hitler vond dat aantal veel te weinig. Dat moesten er minstens een half miljoen worden, bedacht hij en tekende zelf de eerste schets voor het Maifeld.

In de jaren na de Olympische Spelen van 1936 werden hier gigantische parades en massabijeenkomsten van de NSDAP en haar jeugdbewegingen gehouden. Ook met de architectuur van het stadion bemoeide Hitler zich nadrukkelijk. De nazi-architectuur van het sportcomplex heeft de oorlog overleefd, of is in dezelfde trant gerestaureerd. (Zie detailfoto 1 - detailfoto 2 - detailfoto 3). En ook nu nog wordt er op het Maifeld gesport tussen stenen beelden van gespierde arische athleten.

Een beeldhouwwerk van Arno Breker bij de ingang van de Langemarckhalle.
(Fotografie Menno Wielinga.)

De beelden zijn vervaardigd door beeldhouwers als Arno Breker en Josef Thorak, wier werk bij de nazi’s bijzonder in de smaak viel. De halve cirkel van ‘Siegerstelen’ staande bij Olympia Stadion, met de Duitse medaillewinnaars van alle Olympische Spelen (alweer een persoonlijk idee van Hitler) wordt in ere gehouden en aangevuld met nieuwe winnaars.

Glockenturm, Langemarckhalle en Olympiastadion (als er geen activiteiten zijn) kunnen dagelijks worden bezocht. In de zaal onder de toren is een tentoonstelling ingericht over de geschiedenis van het sportcomplex. Ook worden er oude films over de Olympische Spelen van 1936 vertoond. Er wordt slechts summier aandacht geschonken aan de ideologische rol van de Langemarckhalle.

De Langemarckhalle is, evenals de Glockenturm, toegankelijk voor het publiek. Glockenturm en Langemarckhalle zijn vanaf OV-knooppunt Alexanderplatz het eenvoudigst te bereiken met de S-Bahn, lijn S9 ri.Spandau, uitstaphalte SBhf Pichelsberg (13 haltes). Voor meer informatie zie: http://www.glockenturm.de/index.html). Naast vele andere boeiende verhalen over Berlijn, is interessante informatie over de historie van de Langemarckhalle te vinden in: Philippe Remarque - Boze geesten van Berlijn (2e dr., 2006).

Het scholierenmonument van het Leibnitz-gymnasium in Berlijn
Het monument staat aan de noordelijke korte zijde van de Mariannenplatz in het stadsdeel Kreuzberg-Friedrichshain, achter de Thomaskerk en schuin voor het karakteristieke 19e eeuwse schoolgebouw waar vroeger het Leibnitz-gymnasium was gevestigd (tegenwoordig Nürtingen Grundschule).
De Mariannenplatz is goed te bereiken met het openbaar vervoer. Vanaf het centraal gelegen OV-knooppunt Alexanderplatz bereikt men de Mariannenplatz het snelst met de S-Bahn: S5 (ri. Strausberg Nord) of S7 (ri. Ahrensfelde) of S9 (ri. Flughafen Schönefeld) tot SBhf Ostbahnhof (2 haltes); verder te voet via Schillingbrücke en Bethaniendamm naar de Mariannenplatz (ca. 6 min.). Komend van de Bethaniendamm staat het monumentje direct links.

  Lijst van gesneuvelde Leibnitz – gymnasiasten
Willibald Bader - Georg Benecke - Friedrich Betge - Heinz Boese - Rudolf Böhme - Karl Bollerhoff -
Erwin Brauwer - W.G. Braunschweiger - Georg Buth - Josef Chytreus - Walter Conrad - Walter Denke - Günther Derlin - Paul Dischleit - Eugen Dressel - Otto Driedjer - Heinrich Dybizbanski - Joh. Emsmann - Ludwig Engel - Jaques Engel - Helmut Fechner - Alfred Flickschuh - Emil Franzisky - Bruno Gebhard - Günther Gellenthin - Hans Gerber - Hermann Goltzsch - Walter Graewe - Julius Grothaus - Ernst Grube - Friedrich Grützmacher - Erich Haedicke - Richard Hammer – Erwin Hanscmann - Erich Hempel -
Fritz Hermann - Karl Hirsch - Wilhelm Hirsch - Sigfried Hirschfeld - Artur Hirschfeldt - Martin Hoehner - Ernst Hoffmann - Friedrich Hoffmann - Friedrich Hoppe - Fritz Israelski - Alfred Kapelllusch -
Hermann Keim - Werner Kern - Hans Kindler - Herbert Kinzel - Daniel Klöckner - Alfred Koch -
Karl Krause - Hermann Kühn - Alfons Kunisch – Konrad Kunscmann - Fritz Langenheinrich -
Hermann Laube - Kurt Leidig - Georg Leischner - Martin Leist - Karl Lemke - Kurt Lemke - Felix Mann - Joachim Metzner - Hans Meyer - Erich von Miaskowski - Ernst Neubauer - Martin Ohnstein - Hans Ottow - Walther Parpath - Wilhelm Pascal - Willy Perret - Gerhard Peters - Hans Philipp - Wilhelm Pietsch - Gustav Pietsch - Walter Plettenberg - Erich Pohl - H.J. von Puttkamer - Erich Regen - Wilhelm Ruden - Walther Saehrend - Helmut Sahm - Hans Sartorius - Edward Sartorius - Otto Schildhauer -
Georg Schilkowski - Gerhard Schläger - Erich Schneider - Erwin Schönfeldt - Martin Schröder -
Hans Schröder -Kurt Schubert - Erich Schultz - Ernst Schulze - Karl Viktor Schwabe - Eduard Schwerin - Paul Sehlmacher - Hans Siedler - Josef Sobolowski - Paul Spohde - Otto Spohde - Georg Spohde -
Fritz Sydow - Gustav Thoren - Erich Treumann - Hermann Tusche - Alfons Uleer - Herbert Unger -
Otto Vierhuf - Fritz Walther - Arthur Wege - Willy Weise - Victor von Weltzien - Karl Wenk -
Fritz Wienstruck - Alfred Wittke - Franz Wolff - Max Wolff - Hans Wolffheim. (Bron: Denkmalprojekt)
   
Het voormalige Flandernviertel in Berlijn
Lijst van oude en tegenwoordige straatnamen in het voormalige Flandernviertel in Berlijn – Prenzlauer Berg. Het voormalige Flandernviertel wordt begrensd door Prenzlauer Allee, Ostseestrasse, Greifswalder Strasse en Grellstrasse. Vanaf de Alexanderplatz is deze wijk het makkelijkst te bereiken met tram M2 (ri.Heinersdorf), opstappen Dircksenstrasse; uitstaphalte Erich-Weinert-Strasse (9 haltes).

Huidige straatnaam Straatnaam 1933-1952 Straatnaam voor 1933
Cohnstrasse
Küselstrasse
Lehmannstrasse
Lindenhoekweg
Preuszstrasse
Rietzestrasse
Schieritzstrasse
Sodtkestrasse
Sültstrasse
Trachtenbrodtstrasse
Zillebekeweg
Langemarckstrasse
Dixmuidenweg
Lindenhoekweg
Bixschootestrasse
Pilckemstrasse
Zeebrüggestrasse
Kemmelweg
Flandernweg
Ypernstrasse
Strasse Nr.42
Silberschmidtweg
Silberschmidtweg
Strasse nr.44
Segitzstrasse
Zelterstrasse / Drunselweg
Kuglerstrasse / Döblinweg
Jäckelstrasse
Massinistrasse
Elmstrasse

 Het voormalige Flandernviertel in Berlijn-Prenzlauer Berg, omsloten
door Ostseestrasse, Greifswalder Strasse, Grellstrasse en Prenzlauer Allee.
Alleen de Lindenhoekweg (net boven het gele label F17) herinnert nog aan
de strijd om Ieper.
Klik hier of op de kaart voor een vergroting
          


© 2012 - Rob Kammelar en Menno Wielinga. De auteursrechten van bovenstaand artikel berusten bij de auteurs. Voor gehele of gedeeltelijke overname is dan ook uitdrukkelijk schriftelijke toestemming vereist van de auteurs. Ook vragen en opmerkingen kunnen via dit emailadres aan de auteurs worden voorgelegd. De citaten in dit artikel zijn vertaald door Rob Kammelar, behalve het citaat van E.M. Remarque. Hiervan is de vertaler Louis Blok.   

naar homepage





eXTReMe Tracker