naar wilhelm pagina



Mijn vader keizer Wilhelm II 

Een hoofdstuk uit de memoires van Kroonprins Wilhelm

Kroonprins Wilhelm, de oudste zoon van keizer Wilhelm II, vluchtte op 12 november ook, net als zijn vader, naar het neutrale Nederland. Hij was als legercommandant nauw betrokken geweest bij de strijd om Verdun in 1917 en werd daarom in de geallieerde pers afgeschilderd als de ‘Slager van Verdun’. Kort na aankomst kreeg de kroonprins te horen dat zijn nieuwe verblijfplaats het eiland Wieringen zou worden dat gelegen was in de Zuiderzee. Na een nogal avontuurlijke overtocht kwam hij op vrijdagmiddag 22 november op het eiland aan. 

klik hier voor vergroting
Afbeelding op een ansichtkaart:
Vader en zoon in 'betere' tijden 

Een aantal maanden later was de aanvankelijk vijandige houding van de bevolking verdwenen en werd kroonprins Wilhelm een min of meer gewaardeerde gast, zij het dat men wel eens wat moeite had met zijn soms wat al te frivole levenshouding. 
Kroonprins Wilhelm vluchtte in 1922 naar Duitsland. Hij schreef op Wieringen (‘Elba in de Zuiderzee’) zijn memoires waarin ook een hoofdstuk is gewijd aan zijn vader Wilhelm II. Dit hoofdstuk is hieronder opgenomen. 


......... 

Ik heb deze bladen nog eens nagelezen, die ik onlangs in een reeks van avonden schreef als herinnering aan mijn kinderjaren en aan mijn verhouding tot de ouders. En nu lijkt het mij, alsof ik toch niet volkomen recht heb laten wedervaren aan het wezen van mijn vader, alsof deze bladen alleen spreken van kleine zwakheden, als moest ik om een gelijkend portret van hem te ontwerpen toch langer mij met hem bezig houden. 

Wanneer ik een begrip zoek, dat het dichtst zijn wezen nadert, dan komt steeds een woord in mij op, dat ik bijna niet kan neerschrijven als karakteriseering van een mensch uit onze dagen, dat leeg en verbruikt schijnt, omdat het zoo vaak en zoo zonder nadenken, als pasmunt, verspild wordt: edel. De keizer is edel in de beste beteekenis van dit woord. Hij is vol redelijken wil tot het goede en godgevallige en zijn ideeënwereld is van een hooge reinheid. De voornaamste trekken van zijn karakter zijn volkomen, misschien té ongebreidelde, eerlijkheid, tegemoetkomend vertrouwen en het geloof in dezelfde volkomen betrouwbaarheid en eerlijkheid van den ander. Talleyrand moet eens gezegd hebben: „La parole a été donnée a l’homme pour déguiser sa pensee" - vaak echter leek het mij alsof het woord mijn vader was gegeven, opdat de partner zelfs het kleinste stukje zou zien van zijn rijke en sproeiende gedachtenwereld. Hij heeft zich steeds dadelijk en geheel gegeven - zonder patrouille, zonder verkenning. Onvoorzichtig, als een nobele verkwister van zijn rijk bezit aan veel weten en een dikwijls wel ietwat overdreven fantasie. 

Door zijn aanleg en zijn ethisch-religieuze overtuiging is hij volkomen zonder valschheid. Hij zou achterdocht, veinzerij, onoprechtheid voor verachtelijk en beneden zijn waardigheid houden. Ik kan mij er niet indenken, dat de keizer ooit een doel bereikt zou willen hebben door opzettelijk valsche voorspiegelingen of langs kromme wegen. Het is mogelijk, dat bij al dit zich geven zonder voorbehoud en volkomen onomwonden, de - in ieder fatsoenlijk mensch levende - drang naar eerlijkheid zijn sterksten steun heeft gevonden in een den keizer duidelijk beheerschende overschatting van den persoonlijken invloed van het oogenblik. 

Hij is overtuigd in een persoonlijke gedachtenwisseling stellig een onmiddellijke overwinning te zullen behalen en de kleine middelen van een lange voorbereiding en belegering niet noodig te hebben, evenmin de trucs en handigheden van diplomatieke woordvechters. Ik heb duizenden malen waargenomen, dat de van zijn persoon uitgaande invloed inderdaad groot is en dat ook mannen, anders heel zelfstandig, gemakkelijk onder den soms werkelijk fascineerenden invloed van mijn vader kwamen. Misschien slechts tijdelijk. Maar zulke successen van jongs af en sterker nog de daarop volgende betuigingen van bewondering en vleierijen van dienstwillige vrienden of hovelingen, hebben zijn blik voor de doelmatigheid van zich zoo te geven zonder eenige innerlijke reserve vertroebeld, evenals zijn inzicht, dat de enkeling - ook al is hij keizer en nog zoo'n voortvarende persoonlijkheid - ten slotte niet veel te beteekenen heeft tegenover de groote stroomingen van den tijd, die de wereld in beweging brengen.

Het feit, dat de geweldige afmetingen van het dreigende gevaar zoo lang niet tot zijn bewustzijn doordrongen, zal wel geweten moeten worden aan dit onvermogen om zijn persoonlijke betrekkingen te beoordeelen, zijn persoonlijken invloed te taxeeren. Hier heeft hij zich zelf dikwijls overschat - hier is zijn goedgeloovig vertrouwen ongetwijfeld niet zelden in slaap gewiegd door slimme tegenspelers.

Zóó kwam het, dat nog in de tijden, waarin het wereldnoodlot - door den geweldigen druk van zich uitlevende economische en politieke krachten, reeds niet meer tegen te houden - joeg naar den oorlog, de keizer overtuigd was door zijn invloed in Londen en Petersburg het rad tot stilstand te kunnen brengen. Het vermogen menschen en verhoudingen juist - dit wil zeggen objectief en politiek reëel, zonder de fout van persoonlijke overschatting - te beoordeelen, is van het hoogste gewicht voor den heerscher en staatsman. Dit vermogen is den keizer niet volkomen gegeven en ik heb den indruk gekregen, dat enkele verantwoordelijke autoriteiten en kabinetschefs niet steeds met den noodigen klem zijn opgekomen voor het herzien van verkeerde opvattingen van deze soort.

In den grond van zijn karakter is mijn vader zielsgoed, er op bedacht anderen een plezier te doen, vroolijkheid om zich heen te zien. Doch vaak werd naar buiten dit zielsgoede gemaskeerd om niet weekelijk te schijnen, om zich koninklijk en boven de kleine opwellingen van zijn gevoel verheven te toonen. Hij is volkomen idealist in zijn denken en voelen en vol vertrouwen jegens den mensch, die als medewerker in zijn omgeving wordt opgenomen. Het heden en de toekomst zag en beoordeelde hij steeds alleen in den spiegel van zijn eigen gedachtenwereld, die te minder met de werkelijkheid strookte, hoe harder en onverbiddelijker de geheime en openlijke strijd om ons nationaal bestaan in het rijk en daarbuiten ontbrandde, hoe ruwer het lot het eene stuk voor, het andere na, van deze ideeënwereld verbrijzelde.

In de door een ridderlijken geest gedragen ethiek van den keizer neemt het begrip trouw een voorname plaats in. Hij eischt onvoorwaardelijk trouw en geen tekortkoming is voor hem erger dan een handeling of nalatigheid, die hij opvat als het breken van de trouw. Eén voorbeeld slechts: nooit heeft hij in zijn hart Fürst Bülow de Novemberdagen van 1908 kunnen vergeven, toen de rijkskanselier hem niet zóó verdedigde, als hij verwachten mocht. 

Deze ernstige Novemberconflicten met hun stormachtige, rumoerige rijksdagzittingen en hun vloed van persaanvallen waren, als ik het goed begrijp, inderdaad voor hem veel meer dan een echec van zijn keizerlijke positie en waardigheid. De buitenstaander heeft misschien alleen die uitwerking gezien. Ik heb toenmaals wellicht dieper kunnen kijken in het hart van mijn keizerlijken vader dan iemand anders, behalve mijn lieve moeder. En ik ben volkomen overtuigd, dat zijn zelfvertrouwen door deze voor hem nauwelijks begrijpelijke en nauwelijks te dragen indrukken een wonde is toegebracht, die nooit is geheeld. Zijn tot die dagen nooit wijkende durf om beslissingen te nemen, zijn wilskracht hebben toen een knak gekregen. En ik geloof, dat toen de kiem is gelegd voor het besluitelooze en onzekere, dat zich in de laatste tien jaren van zijn regeering en vooral in de oorlogsjaren heeft geopenbaard. Want van toen af heeft de keizer, nu eens meer, dan eens minder, de zaken overgelaten aan de verantwoordelijke raadgevers uit de kabinetten, zichzelf en de eigen stem vaak, tot volkomen uitschakeling van de eigen opvatting toe, op den achtergrond gehouden. 

Een stille, niet uitgesproken vrees voor nieuwe conflicten en verantwoordelijkheid, die hij misschien te dragen zou krijgen, had zich van hem meester gemaakt. En meer dienstwillige en bezige dan sterke mannen hebben zich op den voorgrond gedrongen, van tijd en omstandigheden gebruik gemaakt en binnen de machtssfeer van hun nauwe bureaucratische gedachtenwereld getrokken, wat, zoolang de toenmalige grondwet bestond, nooit onttrokken had mogen worden aan de bevoegdheid van den vrijen keizerlijken wil. Maar ik wil in mijn oordeel over deze raadgevers niet onrechtvaardig zijn en te hard worden: het kan zijn, dat Zijne Majesteit in de kwelling van deze tijden hun er somtijds dankbaar voor was, dat zij zoo ijverig voor hem dachten - het kan ook zijn, dat zij werkelijk geloofden het goede te doen, terwijl zij het slechte tot stand brachten.

De keizer heeft ook in deze jaren van innerlijke terughoudendheid en zwakheid, zoo goed als in zijn tijd van ongebroken zelfvertrouwen, het beste gewild - en hij heeft den vrede voor het rijk als het beste beschouwd. Niets mocht den vrede ooit verstoren. Met alle middelen wilde hij het rijk den vrede waarborgen. De groote tragiek van zijn leven en zijn levenswerk ligt echter hierin, dat alles wat hij ondernam om dit doel te bereiken ongelukkig in het tegendeel veranderde, tegenspel uitlokte, en zoo ten slottte een situatie deed ontstaan, waarin wij vijand op vijand tegenover ons kregen.

.........

 

Bron: Memoires van Kroonprins Wilhelm 
Uit aantekeningen, documenten, dagboeken en gesprekken bewerkt door Karl Rosner 
Vertaling G. van Lissa (Uitgeverij Mundus – Amsterdam – z.j.) blz 13 - 16


  naar wilhelm pagina